24
Ballinakelly
JP had niet verwacht dat hij ooit nog verliefd zou worden. Hij had nooit kunnen en willen geloven dat er een tweede vrouw bestond die net zo lief en aantrekkelijk was als Martha. Maar Alana had ook het laatste restje gemis en verlangen al snel doen verdwijnen, als een lentebries die de laatste bladeren van de herfst verjaagt. De duisternis die de herinnering aan zijn eerste liefde omhulde, werd verjaagd door het licht van dit nieuwe gevoel dat bezit had genomen van zijn hart. Aan Martha dacht hij niet meer. Het was alsof de band tussen hen was doorgesneden. Zijn hart stroomde over van liefde voor Alana.
Na die eerste ontmoeting op de top van het klif had hij in de resterende dagen van zijn verlof elke kans aangegrepen om haar te zien. Hij was met haar over de hei gelopen, ze hadden samen door de heuvels gereden, hij had haar zelfs mee de zee op genomen in de roeiboot van zijn vader. Ze hadden eindeloos gepraat, over van alles. Ze hadden gelachen met de euforie van oude vrienden die na lange tijd waren herenigd, en ze hadden elkaar gekust met de overgave van twee jonge mensen die begonnen aan het grootste avontuur van het leven.
De doortastende, vrijmoedige, zelfverzekerde Alana leek in niets op de schuchtere, zachtmoedige, bedeesde Martha. Ze verblindde JP met haar snelle geest, ze betoverde hem met haar charme, en met haar stralende, innemende glimlach wist ze hem telkens weer te ontwapenen. Hij zou het liefst met haar door het stadje zijn gelopen, zodat iedereen hen kon zien. Maar ze waarschuwde hem dat haar vader niets van de Deverills moest hebben en haar zou verbieden met hem om te gaan. ‘Het moet voorlopig geheim blijven,’ drukte ze JP op het hart. ‘Tot het juiste moment zich aandient om het mijn vader te vertellen.’ JP wist zeker dat Alana zo nodig voor hem zou vechten. En dat ze dat gevecht zou winnen. Hij kende maar één andere vrouw die net zo sterk was als zij, met net zo veel karakter, en dat was Kitty. Hij twijfelde er niet aan of die zouden elkaar graag mogen zodra ze de kans kregen elkaar beter te leren kennen.
Aan het eind van zijn verlof ging JP terug naar Engeland, om ontslag te nemen bij de RAF. Zijn superieuren waren teleurgesteld dat ze een bekwame piloot als hij kwijtraakten. Maar JP wilde terug naar huis, naar Alana, vastbesloten met haar te trouwen zodra hij klaar was met zijn studie. Deze keer zou niets hem van zijn voornemen kunnen afbrengen. Als iemand bezwaar maakte tegen het huwelijk vanwege verschillen in geloof of afkomst, zou hij zijn eigen weg gaan. En hij twijfelde er niet aan of Alana ging met hem mee. Ze wist wat ze wilde en ze was dapper genoeg om de stem van haar hart te volgen. Tijdens zijn verblijf in Engeland herlas JP haar brieven, die hij de eerste keer vaak slechts vluchtig had doorgekeken. Al lezend besefte hij hoe het kind dat ze was geweest zonder dat hij het in de gaten had gehad met het verstrijken van de jaren was opgebloeid tot een jonge vrouw.
Terwijl JP nog in Engeland zat, arriveerden Boysie en Celia in Ballinakelly, waar ze bij Kitty en Robert in het White House zouden logeren. Door het wegvallen van Harry uit hun hechte groep was de hereniging bitterzoet. Toen Celia en Kitty elkaar ondanks alles onstuimig om de hals vielen, waren ze zich onvermijdelijk bewust van de vele tragische gebeurtenissen die hen telkens weer als een vloedgolf hadden overspoeld. Maar ze hadden zich staande weten te houden. Ze stonden nog overeind, schouder aan schouder, als de belichaming van de onverzettelijkheid van de Deverills. ‘Denk erom dat je nooit meer zomaar halsoverkop naar de andere kant van de wereld vertrekt.’ Kitty omklemde de handen van haar nicht. ‘Als familie moeten we elkaar steunen.’
Robert mocht Celia en Boysie graag, want ze vormden een opwindende, betoverende combinatie. Maar hij maakte geen deel uit van het hechte groepje waartoe ook zijn vrouw behoorde. En daar was hij zich scherp van bewust. Het kwam niet alleen door de herinneringen die ze ophaalden aan een verleden dat hij niet kende. Ze leken ook een andere taal te spreken. Een taal die hij niet begreep. In hun gezelschap was Kitty een ander, meer dan ooit een Deverill, en leek ze de Trench-kant die ze in haar huwelijk had ontwikkeld, volledig te hebben afgelegd. Niet dat ze onvriendelijk was. Integendeel. Ze deed haar best hem bij alles te betrekken. Maar de uitbundigheid die ze aan de dag legde wanneer ze met Boysie en Celia was, bezorgde Robert het gevoel dat hun leven samen aanzienlijk minder boeiend en opwindend was. Hij voelde zich saai, oninteressant, en keek uit naar het vertrek van de logés in de hoop dat het leven – en Kitty – daardoor weer normaal zou worden.
‘Ik moet jullie wat vertellen.’ Boysie sloeg zijn laatste slok thee achterover. Ze zaten te picknicken op het strand. Robert had besloten thuis te blijven om aan zijn nieuwe roman te werken.
‘Iets opzienbarends, hoop ik,’ zei Celia. ‘Sinds ik terug ben uit Zuid-Afrika vind ik het maar een dooie boel hier.’
‘Ik ga scheiden,’ vervolgde Boysie.
Op slag verdween de glimlach van Celia’s gezicht. ‘O lieverd, zó opzienbarend hoeft nou ook weer niet!’ Ze sloeg een hand voor haar mond.
‘Wanneer heb je dat besloten?’ vroeg Kitty, die besefte dat het met Harry te maken moest hebben.
‘Al in de lente, toen ik in Londen terugkwam. Ik wil niet langer leven met deze schijnvertoning.’ Boysie stak een sigaret tussen zijn lippen en keerde zich van de wind af om zichzelf een vuurtje te geven.
‘Ik voel me ineens heel erg gemeen omdat ik haar altijd de dodelijk saaie Deirdre heb genoemd,’ zei Celia.
‘Trek het je niet aan. Ze is ook dodelijk saai.’ Boysies sigaret gloeide vuurrood op.
‘Weet ze het al?’ vroeg Kitty.
Hij schudde zijn hoofd. Zijn groene ogen, die ooit als de mooiste ogen van Londen waren beschouwd, stonden verdrietig. Zijn warrige, kastanjebruine haar begon grijs te worden. ‘Volgens mij heeft die arme schat geen flauw benul. Niet dat ze ooit ergens wél benul van had. Charlotte werd door de omstandigheden gedwongen te erkennen dat haar man van een ander hield. Die kans heeft Deirdre nooit gekregen. Dus ik zal nooit weten of ze net zo ruimdenkend en grootmoedig zou hebben gereageerd. Maar ik kan niet leven met iemand die me niet kent. Iemand die niet weet wat er ten diepste in me omgaat. Ik kan niet getrouwd blijven met iemand die me niet begrijpt. Ik kan in mijn huwelijk nooit echt mezelf zijn, en ik heb er genoeg van altijd een rol te moeten spelen. Daar ben ik te oud voor. Ik heb mijn hele leven een leugen in stand gehouden en dat wil ik niet meer. Harry en ik moesten alles in het verborgene doen, als een stel dieven in de nacht. Zo wil ik niet leven.’ Hij haalde diep adem.
‘Ze zet je op straat.’ Celia grijnsde. ‘Dan kom je maar bij mij wonen. Deverill House is veel te groot voor mij alleen. Ik vind het heerlijk om je erbij te hebben. Het is al min of meer je tweede thuis. Weet je nog, mama’s dinsdagavondsalon?’
‘Je moeder was een verschrikkelijke snob,’ zei Boysie met een glimlach. ‘Het is zo jammer dat ze nooit over de dood van je vader heen is gekomen. Stel je voor wie ze inmiddels zou hebben uitgenodigd. Misschien koning George wel. En de koningin. En reken maar dat ze die verschrikkelijke Wallis graag bij haar salon had gehad! En dat ze zou hebben genoten van de ophef. Wat een gemiste kans! Echt zonde!’
‘Ze komt nergens meer,’ zei Celia somber. ‘Ze is nog altijd diep ongelukkig en ze leidt het leven van een kluizenaar. Ik heb echt met haar te doen. Mijn vader was alles voor haar.’
‘Ooit rijst ze als een feniks op uit haar as,’ zei Boysie. ‘Dat weet ik zeker.’
‘Ik denk het niet,’ zei Celia.
‘Misschien kun je haar salon in ere herstellen,’ opperde Kitty. ‘En zelf voor ophef zorgen.’
‘Nee, dat zou ik niet kunnen. Daarvoor mis ik het talent, de capaciteiten.’
‘Kan niet ligt op het kerkhof, kindje.’ Boysie grijnsde. ‘Het enige wat je nodig hebt, is gedrevenheid, ambitie en een scherp oog voor wie passé is en wie veelbelovend.’
‘Als Boysie bij jou intrekt, kunnen jullie het samen doen,’ stelde Kitty voor.
‘Precies. En reken maar dat je mama dan snel afscheid neemt van haar kluizenaarsbestaan,’ zei Boysie.
Celia glimlachte bij het vooruitzicht. ‘Kom je bij me wonen, Boysie?’
Hij nam haar hand in de zijne, en Kitty kreeg plotseling kippenvel. ‘Heel graag, schat. Dat lijkt me heerlijk.’ Hij keek Celia diep in de ogen. En terwijl zij zijn blik beantwoordde, kreeg Kitty het gevoel dat ze haar waren vergeten.
Die nacht werd Laurel wakker van stemmen in haar hoofd. Het waren er twee, ze klonken alsof ze van ver kwamen, en ze riepen haar. ‘Kom, Laurel. Het is hier heerlijk! Waar blijf je nou? Maak voort!’
‘Ja, kom erbij!’ Dat was onmiskenbaar de stem van Lord Hunt. ‘We zijn op het strand. Maak voort! We wachten op je!’
Laurel liet zich uit bed glijden, schoot haar kamerjas aan en stapte in haar pantoffels. Haar bril liet ze op het nachtkastje liggen. Die zou ze niet nodig hebben waar ze naartoe ging. Ze sloop de kamer uit, trok de deur zachtjes achter zich dicht en liep de trap af. Het hele huis sliep. Ze wilde niemand wakker maken, Florence al helemaal niet. Het lieve kind had haar slaap hard nodig. Het viel niet mee om dag en nacht te moeten klaarstaan. En Laurel wist drommels goed dat ze geen gemakkelijke patiënt was. Zoals ze ook drommels goed wist dat ze in de war was. Maar op dit moment voelde ze zich volmaakt helder in haar hoofd. Sterker nog, ze had zich nog nooit zo helder gevoeld.
Ze glipte de voordeur uit. De tuin baadde in het maanlicht, bijna alsof er een nieuwe dag aanbrak, maar dan met een koud, zilverachtig licht. Met haar kamerjas dicht om zich heen haastte Laurel zich de heuvel af, naar de poort aan het eind van de oprijlaan. Van daar kon ze de oceaan zien liggen, een glinsterende uitgestrektheid onder een indigoblauwe hemel bezaaid met flonkerende sterren. Het leek wel alsof de hele wereld glinsterde en flonkerde. Laurens hart begon sneller te kloppen van verwachting, want het kon niet anders of ook de hemel was een glinsterend, flonkerend oord.
Naarmate Laurel dichterbij kwam, werden de stemmen luider, nadrukkelijker. Ze nam het smalle pad dat tussen een verzameling witte huisjes naar de haven leidde, waar kleine boten zachtjes deinden op het kalme water. Overal heerste rust en stilte. Een zwarte kat sprong soepel van het ene dak naar het andere. Laurel haastte zich voort, haar kleine voeten bewogen snel, in het blijde vooruitzicht dat ze naar haar zuster ging, en naar Ethelred. Het stemde haar gelukkig dat ze op haar wachtten. Ze had gedacht dat ze zonder haar waren vertrokken, en dat had ze helemaal niet aardig gevonden, want haar zuster en zij waren altijd onafscheidelijk geweest.
‘Kom op, Laurel!’ riep Hazel. ‘Het is hier echt dolletjes. Ik wil het zo graag met je delen!’
‘Zonder jou zijn we niet compleet,’ riep Ethelred. ‘We hebben op je gewacht, maar je moet nu wel komen. Toe! Maak een beetje voort!’
Laurel wilde roepen dat ze eraan kwam, maar ze was zo buiten adem dat ze geen woord kon uitbrengen. Wacht nog heel even, wilde ze hun op het hart drukken. Ik kom eraan! Ik ren zo hard als ik kan!
Ten slotte kwam ze bij de kade. ‘Niet bang zijn, Laurel! Het gaat vanzelf,’ hoorde ze Hazel roepen.
‘Je moet gewoon je teen in het water steken. Het is heerlijk! Helemaal niet koud!’ zei Ethelred. En omdat ze hem vertrouwde, stak Laurel haar voet naar voren. Op slag verloor ze haar evenwicht, en ze belandde met veel gespetter in het water. De schok was vreselijk. Maar Ethelred had gelijk. Na de eerste schrik was het water helemaal niet koud, maar warm en zacht en dik als stroop. Ze verzette zich niet, maar liet zich naar beneden zakken toen het water zich boven haar sloot en haar longen vulde. En daar waren ze! Ze schonken haar een triomfantelijke glimlach, alsof ze iets wonderbaarlijks had gepresteerd. Ethelred stak zijn hand uit, hoffelijk als altijd. Ze legde de hare erin en liet zich optillen, uit het water, naar de hemel vol twinkelende sterren. Ze keek niet achterom, naar haar lichaam dat op de kleine golfjes dreef die tegen de kade klotsten. Waar ze naartoe ging had ze het niet langer nodig. Ze voelde zich licht als een veertje, alsof er een zware last van haar schouders was gevallen. En ze was gelukkig, haar hart stroomde over van geluk. Ze pakte Hazels hand en keek haar stralend aan. ‘Waar is Adeline?’ vroeg ze.
‘Adeline is nog niet zover,’ antwoordde Hazel. ‘Maar dat duurt niet lang meer.’
‘Ik wil haar zo graag zien,’ zei Laurel.
‘Dat kan. Heel even maar. Dan moet je verder. Jouw leven is voltooid, maar Adeline heeft nog een hoop te doen.’
Toen zag Laurel haar. Ze stond op de kust, gehuld in een gouden gloed, en ze schonk haar een glimlach vol liefde.
‘Kom mee, Laurel,’ drong Hazel aan. ‘Ethelred en ik hebben nu lang genoeg gewacht.’
En gedrieën zweefden ze het eeuwige licht tegemoet.
Adeline keek hen na. Hoe lang zou het nog duren voordat Hubert en zij hen konden volgen? Moedeloosheid overviel haar. De verlokking van het eeuwige licht raakte haar tot in het diepst van haar ziel en ze vond het steeds moeilijker die te weerstaan. Maar de gedachte dat haar dierbare echtgenoot nog altijd gevangenzat in het kasteel, sterkte haar in haar vastberadenheid. Ze zou hem niet alleen laten. Wat er ook gebeurde. Pas wanneer ook zijn ziel bevrijd was, zouden ze samen dit schimmige voorgeborchte achter zich laten en verruilen voor het verheven licht van de eeuwigheid.
Iedereen reageerde geschokt op Laurels plotselinge dood, maar niemand was zo van streek als Florence. Ze gaf zichzelf de schuld omdat ze de slaapkamerdeur niet op slot had gedraaid. Als zij haar plicht had gedaan zou Laurel nog leven. Maar Kitty omhelsde haar dochter en verzekerde haar dat Laurel met haar achtennegentig jaar een lang en gelukkig leven had geleid. ‘Ooit moest ze deze wereld vaarwelzeggen.’
Maar Florence was bang voor de leegte, voor de doelloosheid van haar leven nu ze geen patiënt meer had om voor te zorgen.
JP was op tijd terug voor Laurels begrafenis en voor de ceremonie waarbij Bertie, zoals hij had beloofd, een laurierstruik naast de hazelaar plantte. Kitty was zo ondeugend er een blozende tuinkabouter tussen te zetten die Lord Hunt moest voorstellen. En die door Bertie een paar dagen later weer werd weggehaald, voor het geval dat Lady Rowan-Hampton, de dochter van Lord Hunt, er aanstoot aan zou nemen.
Grace ging echter volledig op in haar hereniging met Michael Doyle. Door de moord op de graaf waren ze opnieuw in een samenzwering verwikkeld geraakt, en net als in het verleden was het hartstochtelijk bedrijven van de liefde de enige manier om de opgebouwde spanning kwijt te raken. Michael had zich de vleselijke geneugten zo lang ontzegd dat hij bijna was vergeten hoe verrukkelijk ze waren. Hij hield Grace als een gewillige gevangene opgesloten in haar slaapkamer, waar ze haar echtgenoot en zijn geloften gemakshalve vergaten terwijl ze zich opnieuw en ongeremd onderdompelden in de zonde van het overspel.
JP wijdde zich opnieuw aan zijn vrijage met Alana, die nog altijd geheim was en dat nog lang zou zijn gebleven als het lot niet tussenbeide was gekomen. Op een avond, tegen het eind van de zomer, waren ze op JP’s paard naar de Elfenkring gereden, als een ridder en zijn vrouwe uit de oude verhalen. Ze hadden een bescheiden picknick meegenomen en zaten met hun rug tegen de eeuwenoude stenen, genietend van de zonsondergang, toen Jack en Kitty kwamen aanrijden. JP en Alana voelden zich zo betrapt dat ze zich niet eens afvroegen wat Jack en Kitty bij de Elfenkring te zoeken hadden.
Zoals zo vaak hadden ze daar afgesproken om, net als JP en Alana, de zon te zien ondergaan. In al die jaren van geheime ontmoetingen waren ze er nog nooit iemand tegengekomen. Dus ze waren net zo verbijsterd als JP en Alana.
JP schoot overeind. ‘Ik had moeten vragen of u het goedvindt dat ik met uw dochter omga. Dat heb ik niet gedaan en dat spijt me.’ Met een mengeling van berouw en vastberadenheid keek hij op naar Jack, die nog altijd in het zadel zat. ‘Maar ik hou van haar en ik wil met haar trouwen.’
Jack keek van JP naar Alana, niet wetend wat hij moest zeggen. Gezien zijn eigen gevoelens voor Kitty kon hij zijn dochter moeilijk verbieden om met een Deverill te trouwen.
Alana kwam ook overeind. Ze ging naast JP staan en pakte zijn hand. ‘Ik hou ook van hem, Da. En als hij me ten huwelijk vraagt, dan zeg ik ja.’ Ze keek JP grijnzend aan. Die kon niet anders dan stralend teruggrijnzen.
Kitty glimlachte toen ze zag dat zowel JP als Alana beefde van spanning en opwinding. ‘Ik kan me niet voorstellen dat ook maar iemand bezwaar zou maken,’ zei ze. ‘Wat denkt u, Mr. O’Leary?’ Ze bedacht nog net op tijd dat ze Jack officieel slechts in zijn functie als dierenarts kende.
‘Ik zie ook geen bezwaren, Mrs. Trench. Waarom durfde je dit thuis niet te vertellen, Alana? Waarom dacht je dat ik het er niet mee eens zou zijn?’
‘Omdat u de Deverills haat.’
Jack keek naar Kitty. ‘Welnee.’
‘Dus u vindt het goed dat we trouwen?’
Jack keek naar JP en probeerde zijn gezicht in de plooi te houden. ‘Mr. Deverill, ik stel voor dat u morgenochtend bij me langskomt. Dan kunt u me officieel om de hand van mijn dochter vragen.’
Kitty benijdde JP om het gemak waarmee hij zijn toekomst verbond aan die van de vrouw die hij liefhad. Ze keek naar Jack in het besef dat hij hetzelfde dacht. Kitty’s broer en Jacks dochter zouden de droom verwezenlijken die hún was ontzegd. De ironie van de situatie was maar al te duidelijk en stemde weemoedig.
‘Dan zien we elkaar morgen.’ Jack keerde zijn paard. ‘Mrs. Trench heeft de moeite genomen om me te komen halen. Dus ik kan maar beter voortmaken.’
Maar JP en Alana vroegen zich nog steeds niet af wat Jack en Kitty bij de Elfenkring deden. Ze hadden alleen maar oog voor elkaar.
Toen ze weer alleen waren, nam JP met een liefdevolle glimlach Alana’s handen in de zijne. ‘Wil je met me trouwen?’
‘Ja, ik wil met je trouwen,’ antwoordde ze blozend. Er glinsterden tranen in haar ogen. ‘Ik heb altijd geweten dat we voor elkaar bestemd waren, JP. Al sinds die dag toen ik was verdwaald in de heuvels en toen jij me hebt thuisgebracht.’
‘Dan wil ik dat we geen geheimen meer voor elkaar hebben.’ Hij kuste haar. ‘Ik wil alles met je delen. Er is iets wat ik je moet vertellen. Jij hebt mijn gebroken hart weer heel gemaakt.’ Nog altijd met haar hand in de zijne gingen ze weer op de plaid zitten. Toen deed hij zijn verhaal. Over zijn geboorte in het klooster, over de dood van zijn moeder en over de ontdekking dat hij een tweelingzus had. Hij verzweeg niets en vertelde alles eerlijk en zo objectief mogelijk. Al die tijd hield hij haar hand vast en luisterde zij zonder hem in de rede te vallen. ‘Martha ging terug naar Amerika en ik heb dienst genomen bij de RAF. Ik had nooit gedacht dat de liefde nog voor me was weggelegd. Maar toen kreeg ik jouw brief, en ik merkte dat ik je dingen schreef die ik nog met niemand had gedeeld, zelfs niet met Kitty. Na mijn terugkeer, in het voorjaar, vond ik het niet meer dan netjes om bij je langs te gaan. Ik had nooit verwacht dat ik verliefd op je zou worden. De laatste keer dat we elkaar zagen, was je nog een klein meisje. Maar toen ik je weerzag werd ik op slag verliefd op je, en dat gevoel is sindsdien alleen maar sterker geworden. Ik wil dat je alles van me weet, Alana. Begrijp je dat? Ik wil geen geheimen of misverstanden die ons uit elkaar kunnen drijven. Ik wil dat we altijd eerlijk zijn tegen elkaar.’
‘Ik ook.’ Ze keek hem aan.
‘Ben je niet geschokt door mijn verhaal?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Nee, dat verandert niets aan wie je bent. Ik vind het spijtig dat je zo veel verdriet hebt gehad van je liefde voor Martha. Misschien dat jullie als broer en zus van elkaar kunnen houden. Over je verleden past mij geen oordeel, JP. Dat is van jou. Ik wil het hier en nu met je delen. En de enige vrouw zijn van wie je houdt.’
‘Dat ben je.’
‘En de enige vrouw van wie je ooit zult houden.’
‘Dat ben je ook.’
‘Dan geef ik je mijn hart, voor zolang als ik leef.’
‘Ik zal het koesteren.’
‘En ik zal het jouwe koesteren, JP. Je zult nooit meer ongelukkig zijn door de liefde. Dat beloof ik.’