6
Ballinakelly
De oude Mrs. Nagle was ter ruste gelegd op het kerkhof van de katholieke Church of All Saints, en Sean en Rosetta hadden met hun vijf kinderen hun intrek genomen in de oostelijke vleugel van het kasteel. Een tijdperk was geëindigd, een ander net begonnen. Bridie was blij met Rosetta’s gezelschap, want Cesare liet zich thuis nauwelijks zien. Ze wist niet waar hij uithing, en ze was wel zo verstandig er niet naar te vragen. Toen ze dat ooit toch had gedaan, helemaal in het begin van hun huwelijk, had hij gezegd dat hij voor zaken op pad moest. Wat voor zaken, dat kon Bridie zich niet voorstellen. Cesare was een man die leefde voor zijn pleziertjes. Geld had hij niet, net zomin als belangstelling voor het zakenleven. De tweede keer dat ze hem vroeg waarom hij zo vaak weg moest, had hij haar ongeduldig afgesnauwd. ‘Moet een man soms verantwoording afleggen aan zijn vrouw?’ Bridie had zich gekwetst gevoeld, want zo’n toon had hij vóór hun huwelijk nooit tegen haar aangeslagen. Hij had haar streng aangekeken, zijn mooie groene ogen kleurden donker van woede, en Bridie was bijna bang voor hem. Het was voor het eerst dat hij zich van die kant liet zien.
In tegenstelling tot wat hij had beloofd, nam hij haar nooit mee naar Buenos Aires om haar aan zijn familie voor te stellen. Wanneer ze ernaar vroeg, wapperde hij met zijn handen als om een onaangename geur te verdrijven. ‘Schat, dat komt wel. We hebben alle tijd. Zodra ik het moment juist acht, neem ik je mee naar mijn familie.’ Maar dat moment kwam nooit.
In de jaren die volgden had Bridie hem leren kennen als een tirannieke, dominante, egoïstische echtgenoot. Toch bleef ze van hem houden, ondanks al zijn tekortkomingen. Het waren juist de eigenschappen die een andere vrouw misschien zouden hebben afgeschrikt die maakten dat zij zich alleen maar meer tot hem aangetrokken voelde. Want de autoriteit die hij uitstraalde, gaf haar een gevoel van veiligheid.
Rosetta had echter haar bedenkingen, en anders dan Bridie werd zij niet verblind door liefde. Natuurlijk, Cesare was een knappe man, en wanneer hij dat wilde kon hij onweerstaanbaar charmant zijn, maar Rosetta vermoedde al snel dat hij een masker droeg, dat hij zich anders voordeed dan hij was. Hij had iets ondoorgrondelijks, alsof hij was opgebouwd uit talloze laagjes die samen heel wat leken, maar die flinterdun waren en bij de minste verstoring uit elkaar zouden vallen. Hij had ook iets sluws, wat alleen zichtbaar werd wanneer zijn gezicht ontspannen was, op momenten dat hij dacht dat niemand naar hem keek en hij uit zijn rol stapte. Dan gleed er een schaduw over zijn gezicht, zijn gelaatstrekken werden verwrongen; de anders zo fraaie, smalle neus leek ineens spits; de volle lippen kregen iets pruilends; zijn charme verdween als elfenstof op de wind. Hij vermeed het in detail te treden over zijn jeugd in Italië, net zoals hij het vermeed om met Rosetta in hun moedertaal te praten. Maar de paar zinnen die ze uit hem had weten te krijgen, klonken eerder Spaans dan Italiaans. En dan was er nog iets. Iets waar Rosetta niet de vinger op kon leggen. Maar één ding wist ze zeker: ze zou haar vermoedens nooit met Bridie delen, want ze kon het niet over haar hart verkrijgen de gelukzalige onwetendheid van haar vriendin en schoonzuster te verstoren.
‘Ik moet met je praten,’ zei Bridie op een middag, niet lang nadat Rosetta haar intrek had genomen in het kasteel. Ze zaten boven, in Bridies kleine zitkamer, die met een deur in verbinding stond met haar slaapkamer. Het vertrek was in niets te vergelijken met de imposante, royale ontvangstruimtes beneden met hun weelderige stoffering en uitbundige meubilering. En het had ook niet de mannelijke uitstraling van de bibliotheek, waar Cesare graag zat om te roken. De kleine kamer was ingericht met twee banken en twee fauteuils rond een haardvuur. De hoge ramen keken uit op de tuin en werden omlijst door groen met roze gordijnen tot op de grond, passend bij het groen met roze behang. Het was de enige kamer waarin Bridie zich op haar gemak voelde. De rest van het kasteel was haar veel te deftig, veel te groot, en bovendien beladen met herinneringen waarmee ze de confrontatie liever niet aanging.
‘Cesare wil dat ik me als gastvrouw presenteer,’ zei ze. ‘Dat ik ontvangsten geef. Maar ik weet niet wie ik moet uitnodigen.’ Bridie stond op en liep naar de haard. Met haar hand op de schoorsteenmantel staarde ze in de vlammen. ‘Ik ben vlees noch vis, Rosetta.’
Haar vriendin keek haar fronsend aan. ‘Hoe bedoel je?’
Toen Bridie zich met een zucht omdraaide, zag Rosetta dat er tranen in haar ogen glinsterden. ‘Ik ben opgegroeid op een boerderij, maar dat meisje van toen is er niet meer. Want nu woon ik in een kasteel. En ik ben een gravin. Maar bij die wereld hoor ik ook niet, bij de wereld van de kastelen en de graven en gravinnen. Ik zit er ergens tussenin. Maar waar, dat weet ik niet. De Anglo-Ieren voor wie het hier vroeger de zoete inval was, mijden me. Ze kijken op me neer en ze nemen het me kwalijk dat ik het kasteel heb gekocht. Dat had in handen van de Deverills moeten blijven. Bovendien ben ik katholiek, afkomstig uit de arbeidersklasse, dus ze voelen zich in alle opzichten mijlenver boven me verheven. En de betere kringen bij de katholieken kijken ook op me neer, want bij hun wereldje hoor ik ook niet. De boeren tussen wie ik ben opgegroeid, wantrouwen me, en Cesare wil niet dat ik met ze omga omdat ze bekrompen zijn en onontwikkeld. Dat is ook zo. Daar heeft hij gelijk in. Hij staat ver boven ze. Dus je ziet het, ik heb niemand die ik hier kan uitnodigen, en Cesare…’ Ze haalde schokkerig adem, plotseling overmand door emotie. ‘Cesare wil dat ik het kasteel vul met gasten. Hij wil dat ik grootse ontvangsten organiseer, zoals Lady Deverill dat deed. Maar dat kan ik niet. En daar heeft hij geen idee van. Ik ken hier niemand. In New York kon ik het verleden achter me laten en mezelf opnieuw uitvinden. Maar hier blijf ik altijd Bridie Doyle, met alle beperkingen die gewone meisjes zoals ik nog altijd worden opgelegd. Dat zal nooit veranderen. Ik had met een boerenzoon moeten trouwen en een gezin moeten stichten. Gewoon hier, in Ballinakelly. Wat moet ik doen?’ Ze begon te huilen.
Rosetta had met haar te doen. ‘Ik weet het niet, Bridie. Ik ben net als jij. Ook maar van simpele komaf. Een heel gewoon meisje uit New York.’
Bridie liet zich verslagen en met hangende schouders naast haar op de bank ploffen. ‘Ik wil Cesare niet teleurstellen,’ zei ze met een klein stemmetje, en Rosetta moest vechten tegen de woede die bezit van haar nam omdat Cesare haar dappere, vrijgevochten vriendin had veranderd in een lafaard en een angsthaas.
Ze pakte Bridies hand en drukte die krachtig. ‘Jij zou niemand kunnen teleurstellen. Niemand,’ zei ze vol overtuiging. ‘Cesare mag zijn handen dichtknijpen met je. En niet andersom. Denk dat nooit! Cesare zou dankbaar moeten zijn dat je hem je hart hebt geschonken. Maar denk erom dat je het niet helemaal weggeeft. Hou ook nog een stukje voor jezelf.’ Ze moest op haar tong bijten om niet te zeggen wat ze werkelijk dacht.
Niet lang daarna ontving Bridie haar eerste bezoek. En tot haar verrassing was het niemand minder dan Lady Rowan-Hampton! Uitgerekend degene die haar kortstondige verblijf in Dublin en haar overtocht naar Amerika had geregeld; de vrouw die haar had gedwongen haar pasgeboren zoon achter te laten. Bridie was zo geschokt toen de butler haar aankondigde dat ze Grace tien minuten in de salon liet wachten, terwijl zij boven, in haar kleine zitkamer, probeerde zichzelf onder controle te krijgen. Ze wenste dat Rosetta thuis was, maar die bracht een bezoekje aan haar schoonmoeder, op de boerderij. En Cesare zat te kaarten bij O’Donovan’s. Dus ze zou Lady Rowan-Hampton helemaal alleen moeten ontvangen.
‘Bridie!’ Toen ze eindelijk verscheen, kwam Grace met uitgestoken handen naar haar toe, en Bridie had geen andere keus dan ze in de hare te nemen.
Op slag had ze het gevoel dat het kasteel niet van haar was, maar van de wereldse, elegante Lady Rowan-Hampton, die zich in deze weelderige omgeving duidelijk zo veel meer op haar gemak voelde.
‘Wat fijn om je te zien. En wat zie je er goed uit.’ Met haar zachte, bruine ogen nam ze Bridie onderzoekend op. ‘Het lijkt wel alsof de jaren geen vat op je hebben.’
‘Dat geldt ook voor u, Lady Rowan-Hampton.’
‘Zeg alsjeblieft Grace. Ik zou zo graag willen dat we vriendinnen werden, Bridie. Het verleden ligt achter ons. Je bent nu een gravin, vrouwe van het kasteel. Je hebt het slim gespeeld. Ik moet eerlijk zeggen, toen je naar Amerika vertrok, had ik nooit kunnen denken dat je zo rijk en triomferend zou terugkeren.’
Bridie zou nooit vriendinnen kunnen zijn met een vrouw die haar had overgehaald haar kind af te staan, een vrouw die haar naar de andere kant van de wereld had gestuurd. Maar wat zou Cesare blij zijn als hij hoorde dat ze zulk deftig bezoek had gehad. Dus ze besloot haar vijandige houding te laten varen en vriendschap met Grace te sluiten. ‘Ga zitten,’ zei ze dan ook. ‘Kan ik je een kop thee aanbieden?’
‘Dat lijkt me heerlijk.’ Grace nam op de bank plaats, in de kamer waar ze zo vaak had gezeten toen Adeline en Hubert nog leefden. ‘Wat is het akelig koud en vochtig vandaag.’
Bridie trok aan een koord dat in de keuken een bel deed rinkelen, en het duurde niet lang of de butler verscheen. Vervolgens ging ze tegenover Grace zitten, met haar handen gevouwen in haar schoot. En Bridie mocht dan de scepter zwaaien over het kasteel, het was Grace die het gesprek domineerde.
‘Het spijt me te horen dat je grootmoeder is overleden,’ stak ze van wal. ‘Een lieve vrouw, de oude Mrs. Nagle. Wanneer ik je moeder bezocht, had ik regelmatig het genoegen even met haar te praten.’
‘Heb jij mijn moeder bezocht?’ vroeg Bridie.
‘Ja, ik voelde me erg thuis bij jullie in de keuken.’
Bridie veronderstelde dat ze haar moeder had bezocht bij wijze van liefdadigheid. ‘Wat aardig dat je die moeite hebt genomen.’
Grace maakte een afwerend gebaar. ‘Het genoegen was geheel aan mijn kant. Ik neem aan dat ze niet hier wil komen wonen, op het kasteel?’
‘Nee. Ze wil niet weg uit het huis waar ze met mijn vader heeft gewoond.’
‘Nou ja, dat is ook wel te begrijpen. En Michael?’ Grace beet op haar onderlip.
‘Die heeft besloten bij mijn moeder te blijven.’
Grace schudde zuchtend haar hoofd, zogenaamd vol ontzag. ‘Michael is een goede zoon. En een goed mens.’
‘Ik denk dat het voor hem ongemakkelijk zou voelen om hier te wonen,’ zei Bridie, en Grace begreep dat ze doelde op zijn bittere haat jegens de Britten. Want Bridie kon niet weten dat het Michael was die het kasteel in de as had gelegd en die zich de volgende morgen aan Kitty had vergrepen toen die hem ter verantwoording riep. Zoals Bridie ook niet wist dat Grace en Michael minnaars waren geweest, noch dat Grace het met Cesare had aangelegd toen die naar Ierland kwam om het kasteel te kopen. Grace observeerde Bridie als een slang zijn prooi, en ze vroeg zich af of de nieuwe kasteelvrouwe haar oudste broer en haar man eigenlijk wel ten diepste kende.
‘Hoe kan Michael het vinden met zijn nieuwe zwager?’ Niets in de stem van Grace verried wat er ooit tussen haar en de beide mannen was gebeurd.
‘Ze gaan hartelijk met elkaar om, maar daar is dan ook alles mee gezegd.’ Bridie had meteen spijt van haar loslippigheid. Het was alsof Grace dwars door haar heen keek. Iets in haar blik maakte dat Bridie dingen zei die ze helemaal niet wílde zeggen. ‘Ze mogen elkaar graag,’ voegde ze eraan toe, in een poging haar onhandigheid goed te maken. Maar Grace had goed geluisterd en absorbeerde gretig elk woord dat er over het object van haar begeerte werd gezegd.
‘Ze zijn natuurlijk volstrekt verschillend,’ zei ze. ‘Ik had het genoegen de graaf te ontmoeten toen hij hier was om het kasteel te bekijken. Natuurlijk besefte ik toen niet dat hij jouw man was. De verrassing was enorm toen de identiteit van de gravin werd onthuld. Al zijn sommigen daar niet bepaald gelukkig mee.’
‘Dat kan ook niet anders,’ zei Bridie zacht.
‘Heb je de Deverills al gezien?’ vroeg Grace recht op de man af.
Bridie bloosde. Ze wilde niet aan Lord Deverill denken, of aan Kitty. Dat haar zoon hier vlakbij woonde maar een vreemde voor haar was, deed nog altijd gruwelijk veel pijn.
‘Nee,’ antwoordde ze kortaf. ‘En dat gaat ook niet gebeuren, denk ik. Daar zie ik tenminste geen enkele reden toe.’ Grace zag de zachtmoedige Bridie verharden. ‘Als de Deverills me haten omdat ik hun huis heb gekocht, dan moeten ze maar eens naar zichzelf kijken, en naar de rol die ze in mijn leven hebben gespeeld. Als Lord Deverill zich als een gentleman had gedragen, zou hij me niet hebben gedwongen Ballinakelly te verlaten. Hij is het die de bal aan het rollen heeft gebracht, en dit is het resultaat. Sommigen zouden zeggen dat het zijn verdiende loon is.’
Grace was verbijsterd door haar provocerende houding. Dit was niet langer het hulpeloze, angstige meisje dat Bertie zwanger had gemaakt en naar Dublin gestuurd. Destijds was ze mak en meegaand geweest. Nu zag Grace de wrok die in haar ogen brandde, en ze ontweek haar blik, zich bewust van de rol die zíj in Bridies leven had gespeeld.
Beide vrouwen keken opgelucht naar de deur toen Cesare binnenkwam, omgeven door een air van ijdelheid en dikdoenerij. Hij droeg een sportief colbert met overdreven brede schouders, een overhemd met open boord en een wijde grijze broek met een omslag aan de pijpen en een keurig geperste vouw. Bij het zien van de dames nam hij zijn pet af en haalde zijn sterke vingers door zijn zwarte haar. Grace keek stralend naar hem op. Bridie zat met neergeslagen ogen, haar handen beefden. ‘Dat noem ik nog eens een onverwacht genoegen.’ Cesare pakte de hand van Grace en bracht die naar zijn lippen. Zijn diepliggende ogen keken haar veelbetekenend aan. Grace huiverde van opwinding toen hij haar zo onbeschaamd herinnerde aan de verrukkelijke nachten die ze samen hadden doorgebracht. Het bloed schoot naar haar gezicht, haar wangen begonnen te gloeien.
‘Lieveling,’ zei hij tegen zijn vrouw, waarop Grace haar hand terugtrok, bang dat hij hen met zijn vurige blik zou verraden. Maar Bridie leek zich niet bewust van de zinderende spanning die plotseling in de lucht hing. ‘Grace heeft me zo gastvrij ontvangen toen ik voor het eerst in Ballinakelly kwam,’ vertelde Cesare. ‘Ik kende hier niemand, maar deze charmante dame nam me onder haar hoede en stelde me voor aan haar vrienden.’
‘En dat wil ik met alle plezier nogmaals doen,’ bood Grace aan.
Cesare liet zich in een fauteuil vallen en sloeg zijn benen over elkaar, waarbij zijn tweekleurige schoenen – wit met bruin – en zijn bruine sokken zichtbaar werden. Hij had de glamour van Amerika naar Ballinakelly gebracht, dacht Grace bewonderend. ‘Ik wil leven in de brouwerij brengen,’ zei hij. ‘Ik wil het kasteel vullen met gasten. Ik wil schitterende ontvangsten organiseren. In New York waren we een gevierd stel. En ik ben niet van plan hier te sterven van verveling.’ Hij lachte zijn witte tanden bloot. Maar Grace, die altijd haarfijn aanvoelde wat mensen bewoog, registreerde vluchtig een dreigement onder zijn gepoch. Als hij in Ballinakelly niet vond wat hij zocht, zou niets hem ervan weerhouden op de boot te stappen, terug naar Manhattan.
‘Laat mij jullie helpen.’ Grace keerde zich naar Bridie. ‘Laat je door mij op sleeptouw nemen. We moeten ons tot voorbij Ballinakelly uitwerpen. Dat is het domein van de Deverills. Hier zullen jullie niet veel vrienden vinden.’ Grace vouwde haar handen en liet in gedachten de katholieke wereld in Dublin de revue passeren, waarvan ze in het geheim deel was gaan uitmaken toen ze zich tot het katholieke geloof bekeerde. ‘Ik weet precies wie jullie moeten uitnodigen om hier je entree te maken.’
‘Mooi zo. We geven een bal,’ zei Cesare. ‘Het grootste, indrukwekkendste bal dat ooit op kasteel Deverill is gehouden.’
Bij het woord ‘bal’ hief Bridie haar hoofd op. Nieuwe hoop doorstroomde haar. Met háár geld en de hulp van Grace zouden ze de Deverills laten zien dat er een nieuw tijdperk was aangebroken: een tijdperk van triomf; een tijdperk dat alles wat was geweest zou overtreffen in glamour en grandeur. Lord Deverill en Kitty werden niet uitgenodigd, maar ze zouden de avondhemel boven het kasteel zien oplichten door de duizenden kaarsen en luchters. Dan zouden ze beseffen dat ze zelf verantwoordelijk waren voor de loop die hun leven had genomen. Of zoals de Bijbel het zo mooi zei: ‘Want wat een mens zaait, zal hij ook oogsten.’
Na het bezoek van Grace had Bridie weer genoeg vertrouwen in zichzelf om haar gezicht in het stadje te laten zien. Ze ging naar de mis. De Church of All Saints met zijn strenge grijze muren en hoge toren was sinds haar jeugd niets veranderd, en pastoor Quinn was ook nog dezelfde, alleen zijn haar en zijn baard waren grijs geworden. Maar Bridie was wel degelijk veranderd, en nu zat ze in haar mooie kleren op de voorste rij, met naast zich Leopoldo en haar flamboyante man in zijn stijlvolle bruine pak en met bont afgezette mantel. Hij droeg een sjaal met rode stippen en een bruine gleufhoed. Drie gouden fazanten in een kerk vol grauwe ganzen, want Michael en Mrs. Doyle, die bij hen in de bank zaten, oogden somber in hun zwarte kleren. Dat Bridie de afkeuring van haar moeder bespaard bleef, kwam doordat Mrs. Doyle geloofde dat Cesare een pauselijke graaf was, een titel die door de paus zelf werd verleend. En Bridie had haar in die waan gelaten. Rosetta en Sean zaten met hun vijf kinderen achter hen, zich ervan bewust dat alle ogen op de graaf en de gravin waren gericht, die een koninklijke waardigheid uitstraalden en de gemeente met ontzag vervulden.
Jack O’Leary pakte Emers hand en schonk haar een bemoedigende glimlach, die ze beantwoordde van onder de rand van de groene cloche die zijn nicht Loretta voor haar had gemaakt. Terwijl hij naar haar lieve gezicht keek, naar haar zachte ogen, probeerde hij het beeld van Kitty te verjagen, zoals ze hem had aangestaard van achter het raam van de hoedenmaakster. Dat beeld liet hem sindsdien niet meer los. Hij concentreerde zich weer op pastoor Quinn, die zich in zijn preek richtte tot Bridie Doyle en haar pompeus ogende echtgenoot. De herinnering kwam bij hem op aan die ochtend in New York, toen hij uit haar bed en haar appartement was weggeslopen zonder zelfs maar een briefje neer te leggen. Hoe zou ze over hem denken nu hun wegen elkaar opnieuw kruisten?
Net op dat moment zag hij haar hoed bewegen toen ze zich naar haar zoon boog om hem iets toe te fluisteren. Dat zij het kasteel had gekocht, moest voor Kitty een nachtmerrie zijn. Kitty Kitty Kitty – nijdig probeerde hij haar uit zijn hoofd te zetten en naar de preek te luisteren.
Emer wist niets van het leven dat hij had geleid voordat zij elkaar leerden kennen. Niet dat ze naïef was. Haar vader had een rol gespeeld in het criminele milieu van New York, en ze wist dat ook de klussen die haar man voor de Italiaanse bendes had opgeknapt het daglicht niet konden verdragen. Net zoals ze wist dat Jack was ingehuurd door maffiabaas Salvatore Maranzano om af te rekenen met diens rivaal Lucky Luciano. Doordat die aanslag werd verijdeld hadden ze New York moeten ontvluchten, waarna ze zich bijna acht jaar lang hadden schuilgehouden in Argentinië. Toen pas had Jack de situatie veilig genoeg geacht om een nieuwe start te maken in Ballinakelly. Emer wist dat er een prijs op zijn hoofd stond, dat hij altijd met een pistool onder zijn kussen sliep en nooit vrij was van de angst dat er alsnog iemand uit zijn verleden zou opduiken om die prijs te incasseren.
Maar Emer wist niets van zijn liefde voor Kitty, noch van de nacht die hij met Bridie had doorgebracht. Ze voelde zich al helemaal thuis in Ballinakelly, alsof het Ierse stadje, ver van de metropool waar ze was geboren, van meet af aan haar bestemming was geweest. Jacks uitgebreide familie – zijn broers en zussen, zijn neefjes en nichtjes – had haar liefdevol in de armen gesloten, en Julia, zijn moeder, kon haar geluk niet op nu haar zoon en kleinkinderen eindelijk naar huis waren gekomen. Iedereen hield van Emer, de kleine gemeenschap had haar verwelkomd alsof ze er altijd al bij had gehoord, en bij O’Donovan’s werd het glas geheven op Jack, die als held en overwinnaar was teruggekeerd.
De mis was afgelopen, de kerkgangers liepen naar buiten om in het zonnetje nog wat na te praten. Cesare escorteerde Mrs. Doyle, die verheugd haar arm door de zijne schoof en bijna barstte van trots. Michael volgde met Bridie en Leopoldo. Achter hen liepen Rosetta en Sean met hun kinderen. Buiten stond Jack al op Bridie te wachten, maar het was Michael die hem als eerste in de gaten kreeg. Zijn gezicht verried zijn verrassing, ook al had hij al gehoord dat Jack O’Leary met een vrouw en drie kinderen uit Amerika was teruggekeerd. De twee mannen hadden elkaar bijna vijftien jaar eerder voor het laatst gezien, op de weg van Ballinakelly naar de boerderij van de Doyles. Verblind door woede, nadat hij had gehoord dat Michael hem aan de Royal Irish Constabulary had verraden, had Jack hem in het donker opgewacht. Het gevecht waarbij ze elkaar halfdood hadden geslagen, was onbeslist geëindigd, en niet lang daarna had Michael zijn leven gebeterd. Hij was naar de abdij van Mount Melleray gegaan, waar hij de drank had afgezworen en waar zijn zonden hem waren vergeven. Maar Kitty Deverill was altijd tussen hen in blijven staan, en ook al had Jack het niet in de gaten, in Michaels ogen brandde opnieuw de jaloezie die daarachter altijd was blijven smeulen.
Op dat moment kwam Bridie aanlopen. Ze verbleekte zodra ze Jack in de gaten kreeg, haar lippen weken uiteen, en ze slaagde er niet in de pijn te verbergen die ze bij de herinnering aan die ene nacht samen nog altijd voelde. Hun blikken vonden elkaar, en Bridie had een gevoel alsof alles om haar heen vertraagde, alsof ze moeizaam, tevergeefs probeerde vooruit te komen. Maar het was uiteindelijk Jack die zijn ogen neersloeg, uit schaamte voor de harteloosheid waarmee hij haar had behandeld. Bridie stak haar kin naar voren en liep met opgeheven hoofd door.
Ze wilde het liefst meteen naar huis en begon steeds sneller te lopen, maar Julia O’Leary liet zich deze kans niet ontglippen. Al sinds haar overleden man haar het verhaal had verteld over de eerste Lord Deverill van Ballinakelly, die zijn kasteel had gebouwd op het land van de O’Leary’s, voelde ze niets dan minachting voor de Deverills. Bovendien wist ze dankzij haar moederlijke intuïtie hoe Kitty Deverill met het hart van haar zoon had gespeeld, als een kat met een bolletje touw. Nu hij terug was, had ze zich vast voorgenomen te zorgen dat Kitty zelfs niet bij haar Jack in de buurt kwam. Terwijl ze op Bridie af stapte, ontging het haar niet dat het knappe jongetje dat naast haar stond ongeveer net zo oud was als Liam, de zoon van Jack en Emer, en misschien iets jonger dan hun oudste dochter, Alana.
‘Bridie!’ riep ze.
Bridie bleef met een ruk staan. ‘Dag, Mrs. O’Leary,’ groette ze terug. Ze kende Jacks moeder al haar hele leven en wilde niet onbeleefd zijn.
‘Zeg maar Julia. Oude vrienden onder elkaar. Ik hoopte al dat ik je zou zien, om je mijn medeleven te betuigen met het overlijden van je oma.’
‘Dank u wel, Mrs. O’Leary,’ antwoordde Bridie nadrukkelijk. Ze was haar dankbaar voor haar medeleven, maar had geen behoefte aan vertrouwelijkheid.
‘Ik zie haar nog in haar leunstoel bij het vuur zitten. Met haar onafscheidelijke pijp.’
‘Ja, ik mis haar heel erg.’ Maar meer nog dan haar oma, miste Bridie het verleden waarvan de oude vrouw deel had uitgemaakt, een verleden dat voorgoed voorbij was.
‘Dat begrijp ik, kindje. Toen mijn Liam stierf, was het alsof mijn hart uit mijn borst werd gerukt.’
‘Ik hoorde dat hij was overleden. Mijn deelneming. Uw man was een goed mens en een kundige dierenarts.’
‘Het liefst zou ik willen dat alles bij het oude bleef, maar ja, alles verandert. Daar doe je niets tegen. En moet je jou nu eens zien! Onze nieuwe kasteelvrouwe!’
‘Ik heb het gekocht om te voorkomen dat het naar een vreemde ging,’ zei Bridie bijna verontschuldigend. Mrs. O’Leary had altijd op de Doyles neergekeken, en Bridie voelde zich ineens genoodzaakt uit te leggen waarom de dochter van de kokkin het gepast had gevonden het kasteel te kopen.
Maar het bleek dat ze Julia O’Leary daarvan niet hoefde te overtuigen. ‘En daar heb je goed aan gedaan,’ zei ze waarderend. ‘Het is hartverwarmend te weten dat daar nu iemand de scepter zwaait die gevoel heeft voor het kasteel. Tenslotte woonden je moeder en jij er al min of meer. Ik ben trots op je, Bridie. Ik ben trots op wat je hebt bereikt. De meeste mensen komen nooit verder dan de stad of het dorp waar ze zijn geboren, maar jij bent naar Amerika gegaan en je hebt iets van je leven gemaakt. Daar kan iedereen een voorbeeld aan nemen, en Ballinakelly mag zich gelukkig prijzen dat je hebt besloten terug te komen.’
Bridie was zo verbouwereerd dat ze geen woord kon uitbrengen.
‘Heb je mijn schoondochter Emer al ontmoet?’ vervolgde Mrs. O’Leary. ‘Jack en zij zijn ook net terug. Ze hebben jaren in Buenos Aires gewoond. Volgens mij is Emer ongeveer net zo oud als jij. En hun drie kinderen zouden leuke speelkameraadjes zijn voor jouw zoontje.’
‘Hij is zeven.’ Bridie legde haar hand op Leopoldo’s schouder.
‘Net als de kleine Liam.’ Julia wenkte Emer. ‘Ik weet zeker dat je Emer aardig vindt. Iedereen is dol op haar. Ze is ook een schat. Met een hart van goud.’
Emers glimlach was als balsem op Bridies ziel. In haar blik las Bridie geen wantrouwen, geen honende minachting omdat ze haar nederige afkomst verloochende. In plaats daarvan groette Emer haar slechts beleefd en schudde haar de hand alsof Bridie als gravin was geboren. Heel even had Bridie het gevoel dat ze terug was in New York, waar ze werd geaccepteerd zoals ze was. ‘Ik hoor dat jij hier ook nog maar kortgeleden bent komen wonen,’ zei ze tegen Emer.
‘En ik ben nu al verliefd op Ballinakelly,’ antwoordde die. ‘Ik geniet van de rust en de stilte. In New York en Buenos Aires wonen zo veel mensen! En het is er nooit stil. Doe mij maar een klein stadje zoals dit. En ik vind het ook heerlijk om aan zee te wonen. De zee zit in mijn hart. Dus ik denk niet dat ik de grote stad ga missen. Bovendien ben ik in zekere zin thuisgekomen. Mijn familie komt oorspronkelijk uit Wicklow.’
‘Ze is een echte Ierse,’ zei Julia trots. ‘Mogen we je opzoeken in het kasteel?’ vervolgde ze abrupt. ‘Ik heb er nooit een voet over de drempel willen zetten toen de Deverills er woonden, maar nu jij er de scepter zwaait zou ik dolgraag eens een kijkje nemen.’
‘Ik denk dat we de gravin eerst even de tijd moeten geven om zich in te richten,’ zei Emer, die zich geneerde voor de vrijpostigheid van haar schoonmoeder.
‘Welnee, dat is nergens voor nodig.’ Bridie vond het heerlijk eindelijk weer in trek te zijn. ‘En neem dan ook de kinderen mee. Mijn broer Sean en zijn vrouw Rosetta hebben er vijf. Dan drinken we thee, en ik laat jullie het kasteel zien. Eerlijk gezegd ben ik er zelf ook nog wel eens de weg kwijt.’
‘Hallo, Bridie.’ Jack voegde zich bij hun groepje en ging naast zijn vrouw staan.
‘Hallo, Jack.’ Bridie stak haar kin naar voren. Er viel even een ongemakkelijke stilte, die werd verbroken door Jacks moeder met een poging de geschiedenis te herschrijven.
‘Onze families zijn altijd erg hecht geweest, Emer. Jack en Bridie zijn samen opgegroeid.’
‘Jack was als kind al dol op dieren,’ vertelde Bridie.
‘En Bridie was bang voor insecten,’ merkte Jack op.
‘Vooral voor harige rupsen,’ vulde Bridie aan.
‘En voor ratten.’
‘Niemand vindt ratten leuk,’ protesteerde Bridie.
‘Jack wel,’ zei Emer lachend, waarop ze allemaal met haar meelachten, want Emer bezat de gave om zelfs in het diepste duister licht te scheppen. ‘Wat enig dat we hier allemaal tegelijk zijn komen wonen. Vind je ook niet?’ Ze keek haar man aan.
‘Geweldig,’ antwoordde die. ‘En het is ook geweldig wat je hebt bereikt, Bridie.’
Ze fronste haar wenkbrauwen. Zijn bijval verraste haar. Maar toen bedacht ze dat Kitty hém ook had verraden, en ze glimlachte in de hoop duidelijk te maken dat ze hem vergaf. Kitty was de vijand. Haar vijand, en blijkbaar ook die van Jack. ‘Weet je wat, waarom komen jullie niet allemaal op de thee?’ stelde ze stralend voor. ‘Dan zal ik jullie vertellen over onze plannen voor een groots opgezet, schitterend zomerbal…’