13
Die avond, tijdens het diner in het White House, deed Martha haar best om haar teleurstelling te verbergen. Kitty had hen uitgenodigd via Mrs. O’Sullivan, waarschijnlijk om hen aangenaam bezig te houden totdat JP terugkwam uit Londen. Bij hun aankomst was Martha door Kitty liefdevol omhelsd, alsof ze al deel uitmaakte van de familie, en Robert, Kitty’s man, die zich de avond tevoren enigszins gereserveerd had getoond, gedroeg zich nu verrassend joviaal. Martha nam aan dat het kwam omdat hij zich in zijn eigen huis meer op zijn gemak voelde. In de salon werden ze opgewacht door Elspeth MacCartain, Kitty’s zus, en haar man Peter, die blijkbaar thuis al de nodige glaasjes had gedronken. Dominee Maddox, die Mrs. Goodwin de avond tevoren in zo’n staat van opgewonden euforie had gebracht, stond bij de deur, alsof hij ongeduldig naar haar komst had uitgekeken. Kitty’s aandacht en hartelijkheid deden Martha goed. Het gevoel van teleurstelling verdween geleidelijk aan naar de achtergrond, en ze betrapte haar gastvrouw er diverse malen op dat ze haar vanaf de andere kant van de tafel onderzoekend opnam. Vanwege JP, vroeg Martha zich af. Werd ze, als zijn vriendinnetje, gekeurd? En zo ja, kon Kitty instemmen met zijn keuze?
Martha had zich die hele middag gewenteld in haar teleurstelling. Zo kwam het dat ze pas halverwege het diner, toen Mrs. Goodwin in de lach schoot om iets wat de dominee zei, in de gaten kreeg dat er iets bijzonders aan de hand was met haar vroegere nanny. Martha had haar nog nooit zo horen lachen. Zo vrolijk en vol overgave. Een paar golvende, zilvergrijze lokken waren losgeraakt uit haar knot en vormden een tedere omlijsting van haar gezicht. Mrs. Goodwin zag er ineens lieftallig uit, aantrekkelijk zelfs. Het kaarslicht deed haar ogen glanzen en haar rimpels vervagen. Zou ze verliefd zijn, vroeg Martha zich af, terwijl dominee Maddox zich vertrouwelijk naar Mrs. Goodwin toe boog en op gedempte toon iets tegen haar zei. Martha had altijd gedacht dat mensen van boven de zestig niet meer verliefd werden, dat hun hart tegen die tijd was verschrompeld als een gedroogde pruim. Maar Martha’s vroegere nanny straalde als een blozende appel, rijp voor de pluk. Dit was niet de Mrs. Goodwin die Martha zich uit de kinderkamer herinnerde. En toen ze het opnieuw uitschaterde, benijdde Martha haar om haar geluk. Was JP er maar, dacht ze. Kon zíj ook maar zo gelukkig zijn. Maar dat zou niet lang meer duren, hield ze zichzelf voor. En wanneer we eindelijk weer samen zijn, ga ik hem alles vertellen.
‘Wat een heerlijke avond!’ zei Mrs. Goodwin tevreden toen ze weer in de taxi stapten. ‘En wat een alleraardigste mensen allemaal. Werkelijk alleraardigst. Ik zou jokken als ik zei dat ik me niet kostelijk vermaakte.’
‘Ik begrijp dat u dominee Maddox nog van vroeger kent?’ vroeg Martha.
Mrs. Goodwin keerde haar gezicht naar het raampje terwijl de taxi zich in beweging zette en de oprijlaan af reed. ‘Ja, van heel lang geleden. We hebben elkaar leren kennen in Brighton,’ antwoordde ze zacht. ‘Hij had zijn roeping toen nog niet gevonden. En we waren nog erg jong.’
‘Was u verliefd op hem?’ Martha had het nog niet gezegd, of ze vroeg zich af of ze ongepast nieuwsgierig was, temeer daar Mrs. Goodwin niet direct antwoord gaf en uit het raampje bleef staren.
Maar ten slotte boog ze haar hoofd en zei: ‘Ja, kindje, ik was verliefd op hem.’
Het was duidelijk dat ze er niet meer over kwijt wilde, dus Martha slikte de vraag in of ze Mr. Goodwin toen al kende. Bovendien wilde ze haar niet in verlegenheid brengen, voor het geval dat het antwoord op de vraag ‘ja’ zou zijn. Mrs. Goodwins gezicht verried dat ze aan John Maddox dacht. Martha kende die blik, want die had ze in de spiegel gezien. Die blik van verwondering omdat de wereld zo heerlijk, zo prachtig was, simpelweg doordat ‘hij’ in die wereld rondliep. Met een zucht keek ze naar de regendruppels die als glazen kralen op het raampje van de auto glinsterden. Ja, de wereld was heerlijk, prachtig, en dat kwam omdat JP alles heerlijk en prachtig maakte.
De volgende morgen gingen ze het stadje in om wat te winkelen. Een laaghangend wolkendek zorgde voor een vochtige kou en voorspelde regen. Omdat ze verwend waren door de overvloed aan winkels in Amerika vonden ze in Ballinakelly niet veel van hun gading, maar ze moesten toch wát doen om de tijd te doden. Nadat ze wat hadden rondgeneusd in winkeltjes waar goedkope prullen en snuisterijen werden verkocht, werd hun aandacht getrokken door de etalage van de hoedenmaakster met zijn fraaie en kleurige hoeden en accessoires. Het belletje van de deur rinkelde charmant toen ze naar binnen gingen.
‘Goedemorgen!’ De hoedenmaakster knikte Mrs. Goodwin en Martha beleefd toe en vervolgde haar gesprek met twee elegant ogende dames die bij hun smaakvolle mantel ook een fraaie hoed droegen.
Martha liet haar blik in het rond gaan. ‘Kijk eens, Mrs. Goodwin.’ Ze nam een blauwgroene hoed van zijn standaard. ‘Wat een prachtige kleur!’
Bij het horen van haar Amerikaanse accent draaide een van de twee elegante dames zich om en keek naar de jonge vrouw die voor de lange spiegel ging staan en haar bruine hoed verruilde voor de blauwgroene. ‘Hoe vindt u hem, Mrs. Goodwin?’
‘Beeldig!’ antwoordde die. ‘Trouwens, ik vind ze allemáál beeldig.’
Niet in staat haar nieuwsgierigheid te bedwingen, liep Bridie – want zij was het – naar hen toe. ‘Mrs. O’Leary kan alles maken wat u maar wilt. Ze is een kunstenares!’ vertelde ze. ‘En die blauwgroene kleur is inderdaad prachtig. En uniek. Die vindt u nergens anders.’
Martha draaide zich glimlachend naar haar om. ‘Dank u wel.’
‘Vergeeft u me mijn vrijpostigheid, maar ik hoor aan uw accent dat u Amerikaanse bent,’ vervolgde Bridie. ‘Ik heb jaren in Amerika gewoond. Mag ik misschien vragen waar u vandaan komt?’
‘Uit Connecticut,’ antwoordde Martha.
Bridie reageerde aangenaam verrast. ‘Hoe is het mogelijk? Wat een toeval! Ik heb ook in Connecticut gewoond.’
Mrs. Goodwin, die bewonderend naar de collectie hoeden had staan kijken, spitste haar oren.
‘Hoort u dat?’ vroeg Martha haar. ‘Deze allervriendelijkste dame…’
‘Gravin Di Marcantonio,’ viel Bridie haar in de rede, waarop Martha zich geschrokken en plotseling nerveus afvroeg of ze een reverence moest maken. Maar de gravin leek niet in etiquette geïnteresseerd. ‘Mag ik u mijn vriendin Mrs. O’Leary voorstellen?’
Toen zowel Emer als de hoedenmaakster zich omdraaide, schoot Bridie in de lach. ‘Er zijn twee Mrs. O’Leary’s,’ verduidelijkte ze. ‘Mrs. Jack O’Leary en Mrs. Séamus O’Leary.’
‘Aangenaam kennis te maken,’ zei Martha beleefd, nog altijd diep onder de indruk van de kennismaking met een echte gravin. ‘Ik ben Martha Wallace, en dit is Mrs. Goodwin.’
‘Bent u voor het eerst in Ierland?’ vroeg Bridie.
‘Ja.’ Martha knikte. ‘Mijn moeder komt uit Clonakilty.’
‘Dus u bent op zoek naar uw voorgeschiedenis?’
‘Inderdaad.’ Martha had het al zo vaak gezegd dat ze het zelf ook bijna begon te geloven.
Bridie kneep haar ogen tot spleetjes. ‘U en ik hebben dezelfde teint, miss Wallace. En volgens mij is een warm paarsrood de kleur die ons het meest flatteert.’
De hoedenmaakster haalde een hoed van paarsrood vilt met een breed roze lint uit de etalage en gaf die aan Bridie. Martha nam de blauwgroene af en liet zich door Bridie de hoed uit de etalage opzetten. Toen gingen ze samen voor de spiegel staan, Martha met de paarsrode hoed en Bridie met een minder opvallend beige exemplaar. Mrs. Goodwin hield haar adem in, verbijsterd door de gelijkenis. Ze hadden dezelfde lichte huid, dezelfde chocoladebruine ogen, dezelfde sproetjes op hun neus en hun wangen, en hetzelfde lange, kastanjebruine haar.
‘Ziet u wel?’ zei Bridie tevreden. ‘Dat paarsrood accentueert de blos op uw wangen. Het flatteert u. Met een teint als de onze kunnen we soms wat bleekjes lijken, miss Wallace. Maar door dat paarsrood krijgen we wat meer kleur, wat meer leven in ons gezicht.’
‘De gravin heeft gelijk,’ viel de hoedenmaakster haar bij. ‘En het cloche-model is nog altijd erg in trek.’
Emer glimlachte geamuseerd. ‘Jullie zijn echt Iers om te zien,’ zei ze. ‘Vindt u ook niet, Mrs. Goodwin? Het is maar al te duidelijk dat jullie allebei Iers bloed hebben.’
Bridie schoot in de lach. ‘Mijn wieg stond in Ballinakelly, en de moeder van miss Wallace komt uit Clonakilty. Wie weet, misschien zijn we wel familie.’
Martha glimlachte gevleid. ‘De hoed is prachtig, gravin. Maar ik moet zuinig zijn.’ Ze zette de hoed af en gaf hem aan de hoedenmaakster. ‘De gravin heeft gelijk. U bent inderdaad een kunstenares, Mrs. O’Leary.’
‘Maar die hoed is voor u gemaakt, miss Wallace!’ drong Bridie aan. ‘Wat vind jij, Emer?’
‘O, hij staat u beeldig,’ viel Emer haar bij. ‘Maar ik weet wat het is om zuinig te moeten zijn. Hoe lang bent u van plan te blijven?’
‘Misschien nog een paar dagen,’ antwoordde Mrs. Goodwin. ‘We logeren in Seafort House. Een prima adresje. Niet duur, en we vinden het hier heerlijk. Dus we hebben geen haast om weer weg te gaan.’
‘Daar ben ik blij om,’ zei Bridie. ‘Misschien bedenkt u zich nog, miss Wallace. Mrs. O’Leary wil de hoed vast wel een dag of twee apart houden. Waar of niet, Loretta?’
‘Natuurlijk.’ Loretta haastte zich de hoed achter de toonbank te leggen. De gravin was pas een paar weken in Ballinakelly, maar ze had al meer dan tien hoeden besteld.
‘Dat is dan geregeld,’ zei Bridie tevreden. ‘Stelt u zich eens voor hoeveel indruk u er thuis in Connecticut mee zult maken.’
Martha bloosde gevleid, aangenaam verrast door de vriendelijkheid van de gravin. Trouwens, ze had hier in Ierland alleen nog maar aardige mensen ontmoet. ‘Het was erg leuk kennis met u te maken.’ Martha keek van de een naar de ander. ‘Maar Mrs. Goodwin wil nog vóór de lunch de kerk gaan bezichtigen,’ vervolgde ze. ‘Dus we moeten er helaas vandoor.’
‘Als u iets bijzonders wilt zien…’ begon Bridie. ‘Op de heuvel, net voordat u de stad verlaat, staat een beeld van de Heilige Maagd. Het dateert uit 1828, ter nagedachtenis aan de verschijning van Maria aan een jong meisje. En soms beweegt het beeld. Vanuit de hele wereld komen er mensen naar Ballinakelly om het met eigen ogen te zien. Dus voordat u weer vertrekt, moet u een bezoekje aan het beeld hebben gebracht. En wie weet, misschien bent u zo gelukkig om de Heilige Maagd te zien bewegen.’
Martha keek haar vroegere nanny aan. ‘Zullen we er na de lunch naartoe lopen?’ stelde ze voor.
‘Dat lijkt me een goed idee,’ antwoordde Mrs. Goodwin.
Daarop keerde Martha zich naar Bridie. ‘Hebt ú ooit gezien dat het beeld bewoog?’
‘Nou en of. Als klein meisje zag ik het voortdurend bewegen.’
‘Lieve hemel! Wat bijzonder.’
‘Sinds ik weer hier woon, heb ik er alleen in het voorbijgaan een blik op geworpen. Ik ben er nog niet echt naartoe geweest.’
‘Brengt het geluk als je het beeld ziet bewegen?’ vroeg Martha.
Bridie slaakte een zucht. ‘Dat weet ik niet,’ zei ze weifelend. ‘Ik heb zowel pech als geluk gehad in mijn leven. Dus ik zou het niet durven zeggen. Maar de Heilige Maagd kan onmogelijk rechtstreeks in ons aller leven ingrijpen. Bovendien geloof ik oprecht dat we allemaal, ieder voor zich, fouten moeten maken, zodat we daarvan kunnen leren. Hoe dan ook, als ú haar ziet bewegen, dan ben ik ervan overtuigd dat het u geluk brengt, miss Wallace.’
Daarop verlieten Martha en Mrs. Goodwin in opperbeste stemming het atelier van de hoedenmaakster. Terwijl ze naar de kerk liepen, verbaasden ze zich erover hoe buitengewoon vriendelijk en wellevend de mensen in het kleine stadje waren. ‘De gravin is blijkbaar met een buitenlandse graaf getrouwd,’ zei Mrs. Goodwin. ‘Wat zag ze er elegant uit, hè? En heb je die oorbellen gezien? Met diamanten zo groot als duiveneieren!’
Martha schoot in de lach. ‘Nee, die oorbellen zijn me niet opgevallen. Is een gravin net zo deftig als iemand van koninklijken bloede?’
‘Nee, niet als het gaat om een buitenlandse graaf, kindje. Die zijn er dertien in een dozijn.’
‘O.’ Martha was hoorbaar teleurgesteld.
‘Ze zei dat ze hier in Ballinakelly was opgegroeid,’ vervolgde Mrs. Goodwin. ‘En ook al heeft ze dan jaren in Amerika gewoond, ze klinkt nog duidelijk Iers. Ik wed dat ze niet zo deftig was toen ze de graaf ontmoette. Dus als je het mij vraagt heeft de Heilige Maagd haar geluk gebracht.’
De klok had net elf uur geslagen toen ze bij de protestantse St. Patrick kwamen. Terwijl ze over het pad naar de grote deuren liepen, versnelde Mrs. Goodwin haar pas. Niet omdat het begon te miezeren, maar omdat ze dominee Maddox bij de deur zag staan, met in zijn armen een kartonnen doos met kerkboeken. Hij deed alsof hij verrast was haar te zien, maar Martha had onmiddellijk in de gaten dat Mrs. Goodwin en hij deze ontmoeting hadden afgesproken. Zijn ronde gezicht werd zo rood als veenbessenjam, en de kreten die hij slaakte over het toeval en over spelingen van het lot waren te theatraal om spontaan te zijn. Hij had zijn reactie geoefend, maar er was bepaald geen toneelspeler aan hem verloren gegaan. Omdat ze niet het vijfde wiel aan de wagen wilde zijn, liet Martha hen alleen en sprak ze met Mrs. Goodwin af voor de lunch, om één uur in hun hotelletje.
Het wolkendek begon uiteen te rafelen, hier en daar verschenen stukken blauwe lucht, en terwijl ze de straat uit slenterde om het stadje verder te verkennen, genoot ze van de ouderwetse aanblik van een kar met paard, volgeladen met zakken, en van een stel jochies met een pet op hun hoofd die midden op de weg fietsten. Ballinakelly was een rustig, bijna slaperig stadje, waar de tijd leek stil te staan. Hoe zou het er hebben uitgezien toen haar moeder nog een klein meisje was?
Dat deed haar echter opnieuw beseffen hoezeer ze het bij het verkeerde eind had gehad. Hoezeer haar gevoel van thuiskomen dat ze hier in Ballinakelly had ervaren een illusie was geweest. Net zo’n illusie als de emotionele hereniging met haar moeder die ze zich zo vaak had voorgesteld. Misschien kwam haar moeder wel uit een heel ander deel van het land. Of misschien kwam ze wel helemaal niet uit Ierland. Somberheid overviel haar, en in plaats van vol verwondering om zich heen te kijken sloeg ze haar ogen neer en staarde ze neerslachtig naar het plaveisel.
Toen ze na een tijdje weer opkeek, stond ze voor de katholieke kerk, de Church of All Saints. De grijze steenkolos met een spitse toren die naar de hemel wees, leek als een baken van troost op te doemen uit de motregen. Aangetrokken door het gouden schijnsel dat door de glas-in-loodramen naar buiten viel, en door de stellige overtuiging dat ze daar verlichting zou vinden, liep Martha naar binnen. De Tobins – de familie van haar moeder Pam – waren katholiek, maar Martha was grootgebracht in het geloof van haar vader, die was aangesloten bij de presbyteriaanse kerk. Toch voelde het niet ongepast om de All Saints binnen te gaan. God was tenslotte overal dezelfde, in welk huis je Hem ook verkoos te eren.
De All Saints was een kleine kerk met houten banken en witte muren. In de hoeken dienden beelden van de Maagd Maria en de Heiligen de gelovigen tot voorbeeld. Aan het eind van het gangpad stond het altaar, in een kring van zacht licht dat in mistige schachten door het kleurige boogvenster daarboven viel. Een kleine trap leidde naar de preekstoel. In hoge, houten kandelaars brandden reusachtige kaarsen. Martha was niet de enige die haar toevlucht in de kerk had gezocht. Hier en daar knielden gelovigen in de banken, verzonken in stil gebed. Een kleine oude dame die tot haar hoofddoek aan toe helemaal in het zwart was gehuld, stak votiefkaarsen aan bij een kapelletje dat werd verlicht door de gloed van talloze kleine vlammetjes. Een lange man met een dikke bos zwarte krullen stond op gedempte toon met de pastoor te praten. Overal rook het naar wierook en kaarsen, en het was er zo aangenaam warm dat Martha besloot in een bank te gaan zitten en een tijdje van de vredige stilte te genieten.
De pastoor keek welwillend haar kant uit. Blijkbaar herkende hij haar behoefte om alleen te zijn. Martha’s gedachten gingen naar JP. Ze hoopte dat hij de volgende dag weer thuis zou zijn, want ze verlangde ernaar haar teleurstelling en haar vragen met hem te delen. Omdat hijzelf ook een buitenechtelijk kind was, zou hij haar begrijpen. Misschien zou ze haar moeder nooit vinden, maar dankzij haar zoektocht was JP in haar leven gekomen.
Ze schrok op uit haar gedachten toen de grote man met de zwarte krullen en de kleine oude vrouw op weg naar de deur langs haar bank liepen. Martha nam hem afwezig op. De oude vrouw oogde zo broos als een vogeltje. Naast haar leek de man met de zwarte krullen wel een reus; een breedgeschouderde reus met een strenge, om niet te zeggen intimiderende uitstraling. Terwijl hij langsliep keek hij haar aan. Hun blikken kruisten elkaar, maar Martha sloeg haar ogen meteen weer neer. ‘Bridie?’ hoorde ze de oude vrouw zeggen. En toen nog eens, en met meer nadruk: ‘Bridie?’ De man boog zich naar haar toe en fluisterde haar iets in het oor, waarop de oude vrouw geschokt haar adem inhield. ‘God bewaar ons, Michael,’ zei ze toen. ‘Ik dacht dat het Bridie was. Bridie als jong meisje.’ Martha sloeg opnieuw haar ogen op, net op tijd om te zien hoe de rimpelige oude vrouw haar verbijsterd aankeek, alsof ze spoken zag. Toen waren ze voorbijgelopen, Martha was weer alleen, en de pastoor stoorde haar niet in haar overpeinzingen.
Eindelijk was het zover. De dag van JP’s terugkeer was aangebroken. Tijdens het ontbijt werd er bij Mrs. O’Sullivan een uitnodiging afgeleverd, en niet lang daarna stapten Martha en Mrs. Goodwin opgewonden in een taxi die hen naar het Jachthuis zou brengen. De zon scheen, de zee glinsterde, de kleine boten deinden als een zwerm meeuwen op het water, en de wereld was mooi, zowel voor Martha als voor Mrs. Goodwin. Bij het Jachthuis aangekomen werden ze opengedaan door de butler, die hun voorging naar de salon waar Lord Deverill en Grace Rowan-Hampton al op hen zaten te wachten. Het was echter niet de nerveuze uitdrukking op hun gezicht die Martha’s aandacht trok, maar het portret boven de haard. Dat had er de vorige keer niet gehangen. Martha herkende de vrouw op het schilderij onmiddellijk. Een merkwaardige duizeligheid overviel haar terwijl ze zich afvroeg hoe het kon dat ze dat gezicht met die lichtgroene ogen en dat stralend rode haar herkende. Voordat ze die vraag kon beantwoorden, kwam Kitty de kamer binnen, met JP in haar kielzog.
Zijn gezicht stond geërgerd. Hij was nijdig omdat Kitty hem had verboden naar Martha te gaan voordat ze elkaar, allemaal samen, hadden gesproken in het Jachthuis. Maar zodra hij Martha zag, verdween de frons van zijn voorhoofd. Hij nam haar handen in de zijne en drukte een kus op haar blozende wang. Wat ze ook te zeggen hadden, niets zou hem ervan kunnen weerhouden met haar te trouwen. Niets! Hij dacht aan de wens die hij had gedaan op de Ha’penny Bridge en wist dat hij hoe dan ook de stem van zijn hart zou volgen, zelfs als zijn familie het daar niet mee eens was. Hij had een wens gedaan, en die wens was in vervulling gegaan, want in Martha’s ogen las hij dat ze zijn gevoelens beantwoordde.
‘Ga zitten, JP.’ Berties gekweldheid maakte dat zijn stem onbedoeld bars klonk.
JP schrok, de uitdrukking van ergernis keerde terug op zijn gezicht. Hij begroette Mrs. Goodwin en Grace, toen ging hij op het hekje rond de haard zitten, zodat Martha en haar chaperonne de bank voor hen samen hadden. JP was verbaasd dat Grace er ook bij was. Waarom konden Kitty en zijn vader dit niet alleen af? Kitty ging naast Grace op de andere bank zitten, tegenover Martha en Mrs. Goodwin. Bertie liet zich met een zucht in zijn gemakkelijke stoel vallen. ‘We moeten jullie wat vertellen,’ stak hij van wal. Op slag werd de sfeer in de kamer gespannen. Martha voelde dat het zweet haar uitbrak. Er kwamen allerlei gedachten bij haar op, allerlei redenen waarom ze niet goed genoeg zou zijn voor JP. Misschien dachten ze dat ze katholiek was, of misschien wilden ze geen meisje uit Amerika… ‘Grace?’ zei Bertie. Alle ogen keerden zich naar Lady Rowan-Hampton.
‘Ik weet niet of hij je dat heeft verteld, Martha, maar de moeder van JP is kort na zijn geboorte gestorven…’ begon Grace.
JP bloosde. ‘Wat heeft dat met ons te maken?’ viel hij haar nijdig in de rede.
Bertie hief zijn hand. ‘Laat haar uitspreken!’ Opnieuw maakte bezorgdheid dat zijn stem scherper, barser klonk dan hij had gewild.
‘JP is geboren in een klooster in Dublin, in januari 1922,’ vervolgde Grace.
Nu was het Martha’s beurt om te blozen. Ze keek naar Mrs. Goodwin, die haar blik geschokt beantwoordde.
‘Zijn moeder werkte destijds als dienstmeisje in het Jachthuis. Wat niemand besefte, totdat Martha een paar dagen geleden bij me langskwam, was dat JP’s moeder destijds niet aan één maar aan twee kinderen het leven heeft geschonken. Dat ze een tweeling ter wereld heeft gebracht.’
Martha keek JP aan. Het bloed trok weg uit haar gezicht, alle hoop verdween uit haar hart. Ze werd lijkbleek. JP beantwoordde haar blik. In zijn ogen stond verbijstering te lezen, een gruwelijke teleurstelling snoerde zijn keel dicht. In de aanloop naar dit gesprek had hij zich van alles in het hoofd gehaald, maar hij had nooit kunnen bedenken dat dít de reden zou zijn waarom Martha en hij geen toekomst samen hadden.
‘De nonnen hebben mijn naam op het geboortebewijs gezet in de wetenschap dat ze met een adellijke moeder meer geld voor het kindje zouden krijgen,’ vervolgde Grace. ‘Maar ik ben niet je moeder, Martha. Dat heb ik je al verteld. En zoals ik je had beloofd, heb ik in mijn papieren gekeken. Je moeder was een lief meisje van het platteland, een boerendochter. Ze heette Mary O’Connor. Het is heel erg verdrietig dat JP en jij haar nooit hebben gekend. Maar Lord Deverill is jullie vader. Jullie zijn broer en zus. Het spijt me zo, maar jullie kunnen niet samen zijn op de manier zoals jullie dat hadden gehoopt. Tegelijkertijd is het ook een zegen dat het lot jullie opnieuw bij elkaar heeft gebracht.’
JP schudde zijn hoofd, hij vouwde krampachtig zijn handen en zijn gezicht liep rood aan terwijl hij uit alle macht probeerde zijn tranen terug te dringen.
Martha staarde Lord Deverill aan. Haar vader. Ze had altijd alleen maar aan haar moeder gedacht. Maar ineens zat ze oog in oog met de man die haar had verwekt. De teleurstelling was verpletterend. Ze kon niet langer dromen van een emotionele hereniging met haar moeder, van een gelukkige bekroning van haar zoektocht. Haar Ierse avontuur zou geen bevredigend einde kennen. Op zijn beurt keek Lord Deverill haar aan, en in zijn ogen las Martha geen zweem van herkenning, alleen leegte en een pijnlijk gevoel van verbijstering. Wat moet het een teleurstelling voor hem zijn geweest, de ontdekking dat hij nóg een buitenechtelijk kind heeft, dacht ze. Net zo’n teleurstelling als het voor haar was om, in plaats van een liefhebbende moeder, een verbouwereerde vader te vinden die ook liever had gehad dat het anders was gelopen.
Martha’s blik werd opnieuw getrokken naar het portret, en het was alsof de vrouw op het schilderij tot leven kwam, alsof ze op haar neerkeek en haar echt zag. Er kwam een herinnering naar boven, als een luchtbel die van onder een rotsblok op de zeebodem naar de oppervlakte stijgt. Een herinnering die Martha jarenlang onbewust had weggestopt en die zich nu met een verbijsterende helderheid openbaarde. Ze kende de vrouw op het schilderij. Ze had haar talloze malen gezien en ze had van haar gehouden. ‘Dat is Adeline,’ zei ze zacht. ‘Mijn grootmoeder.’ Plotseling brandden er tranen in haar ogen.
‘Ken je Adeline?’ vroeg Bertie verbaasd. Ook hij keerde zich naar het schilderij.
Adeline glimlachte verdrietig. Ja, Martha, ik ben altijd bij je geweest, zelfs toen je me niet meer kon zien. Ik heb je nooit in de steek gelaten, en dat zal ik ook nooit doen.
De woorden klonken als een fluistering die afkomstig had kunnen zijn van de wind, ware het niet dat de stem van haar grootmoeder heel duidelijk en glashelder klonk.
‘Ze is altijd bij me geweest,’ antwoordde Martha. De beeltenis op het schilderij vervaagde toen ze haar tranen van teleurstelling de vrije loop liet.
Kitty kwam haastig naar haar toe en sloeg haar armen om haar heen. ‘Je bent mijn zusje! Je bent het echt!’ zei ze, terwijl ze voelde hoe Martha verkrampte in haar omhelzing. ‘We hebben allebei de gave van helderziendheid geërfd van onze grootmoeder. Het spijt me zo dat je je moeder niet hebt gevonden, lieverd. Maar nu heb je ons. Wij zijn je familie.’ Er brandden tranen in Kitty’s ogen. Niet om haarzelf, maar omdat ze verdrietig was voor JP en voor het halfzusje van wie ze al die jaren niets had geweten.
JP stond op. ‘Kunnen jullie ons alsjeblieft even alleen laten?’ Hij keek de kring rond. ‘Ik heb behoefte aan een moment onder vier ogen met Martha.’
Met een bezwaard gemoed verlieten Bertie, Kitty, Grace en Mrs. Goodwin de kamer. In de bibliotheek verzamelde het gezelschap zich opnieuw, waar ze op gedempte toon hun zorgen deelden, met een dubbele whiskey als hartversterker.
Martha en JP keken elkaar aan, niet wetend wat te zeggen. Ze hielden van elkaar, maar hoe hadden ze ooit kunnen vermoeden dat het een onbewuste, diepgewortelde herkenning was geweest waardoor ze zich tot elkaar aangetrokken voelden? Dat er tussen hen een onverbrekelijke band bestond die zeventien jaar geleden al was gesmeed, in de baarmoeder? En hoe moesten ze ooit in het reine komen met het wonder van hun hereniging dat tegelijkertijd een vernietigende teleurstelling was? Vermorzeld door wat Grace had onthuld, zochten ze steun bij elkaar in een wanhopige omhelzing.
‘We gaan naar huis,’ zei Martha toen ze korte tijd later weer in de taxi stapten. ‘Nu meteen. Ik wil hier niet langer blijven. Ik heb tijd nodig om na te denken. Om met mezelf en mijn gevoelens in het reine te komen. Om de teleurstelling te verwerken. Ik had hier nooit moeten komen. Het was beter geweest als ik het allemaal niet had geweten. Ik had dankbaar moeten zijn voor de familie die ik had, in plaats van te fantaseren over mijn echte moeder. O, Mrs. Goodwin, ik ben zo dom geweest!’
Mrs. Goodwin trok haar tegen zich aan en drukte haar wang tegen Martha’s haar. ‘Ik weet gewoon niet hoe ik je moet troosten,’ zei ze hulpeloos.
‘Het verdriet om mijn dode moeder is verdriet om een verloren droom. Maar JP was echt. Ik denk niet dat ik ooit over dat verlies heen kom, Mrs. Goodwin. Ik weet niet hoe ik nu verder moet met mijn leven.’ Haar stem brak. ‘Ik denk niet dat ik dat kan. Mijn hele wereld is veranderd. Het was allemaal zo mooi. Nu lijkt de wereld hard en wreed, en dat maakt me bang.’
De taxi hield stil voor het hotelletje. Het leek zo onwezenlijk dat ze hier amper een paar uur eerder vol opwinding en vertrouwen waren vertrokken. Ze duwden de deur open en liepen naar binnen.
Op de stoel in de hal zat Larry Wallace.
Bij het zien van zijn dochter stond hij op. Zijn gezicht verried zijn onzekerheid, maar Martha rende naar hem toe en viel hem om de hals. ‘O papa!’ riep ze snikkend uit. ‘O papa! Wat heerlijk dat u er bent!’ Hij sloeg zijn armen om haar heen. Over haar hoofd heen keek hij Mrs. Goodwin aan. Het verdrietige gezicht van de oude nanny vertelde hem dat er iets verschrikkelijks moest zijn gebeurd.
‘Stil maar,’ zei hij sussend, terwijl hij haar hoofd streelde. ‘Ik ben bij je. Het komt allemaal goed.’
‘Hoe hebt u me gevonden?’
‘Dankzij professor Partridge en wat speurwerk. Zo moeilijk was het niet.’
‘Bent u helemaal uit Amerika gekomen? Voor mij?’
Hij trok haar zo dicht tegen zich aan dat ze amper lucht kreeg. ‘Je bent toch mijn meisje?’
‘Ja,’ zei ze snotterend. ‘En u bent mijn papa. Gaan we naar huis?’
Larry Wallace sloot met een diepe zucht zijn ogen. ‘Ik hoopte zó dat je dat zou zeggen.’
Het speet Martha niet om Ballinakelly te verlaten. Ze zou het stadje en alles wat daar was gebeurd, het liefst uit haar geheugen wissen. Ze zou willen dat ze kon terugkeren naar haar leven vóórdat ze haar hart had verloren, en vóórdat ze vervolgens ook JP was kwijtgeraakt.
Maar Mrs. Goodwin had anders besloten. Zij was niet van plan ooit nog uit Ballinakelly weg te gaan.
De oude nanny nam Martha’s handen in de hare. Hoe verdrietig hun avontuur ook was geëindigd, zíj had het voor geen goud willen missen, vertelde ze. ‘En ik weet nu dat mijn plek hier is. In Ballinakelly. Bij John. Ik heb een tweede kans gekregen, lieve Martha. En die wil ik niet voorbij laten gaan.’
‘Dan moet u hier blijven,’ zei Martha. ‘Hij mag zijn handen dichtknijpen dat hij u weer heeft gevonden. Dan is er tenminste iemand gelukkig geworden van ons Ierse avontuur. Dank u wel, Mrs. Goodwin, voor…’
‘Nee, niet zeggen,’ onderbrak Mrs. Goodwin haar gejaagd. ‘Je hoeft mij niet te bedanken. Het is eerder andersom. Ga nu maar gauw, voordat ik begin te huilen…’
Net toen Martha in de taxi wilde stappen, kwam Mrs. O’Sullivan naar buiten rennen met een grote hoedendoos. ‘Deze is vanmorgen voor u bezorgd, miss Wallace!’
Martha wist meteen wat erin zat, maar ze begreep er niets van. Waarom zou iemand haar een hoed cadeau doen? Overmand door emotie maakte ze de kleine witte envelop open. Er zat een kort briefje in. Beste miss Wallace, Deze is voor u gemaakt! Alle goeds. Gravin Di Marcantonio. Waarom gaf iemand die haar amper kende, haar een hoed?
Er kwam een gedachte bij Martha op. ‘Er is nog één ding wat we moeten zien voordat we vertrekken,’ zei ze tegen haar vader, terwijl de taxichauffeur de hoedendoos in de auto zette. ‘Het duurt maar heel even.’
Larry en Martha Wallace stonden aan de voet van de heuvel en keken omhoog naar het beeld van de Heilige Maagd, die vanaf haar plekje tussen het gras sereen, maar ook een beetje nieuwsgierig op hen leek neer te kijken. Ze was kleiner dan Martha had gedacht. Amper anderhalve meter hoog, gehuld in een wit gewaad met een blauwe mantel om haar smalle schouders. Haar bleke gezicht leek te stralen, haar hoofd was licht gebogen alsof ze bereid was vol begrip en compassie naar de problemen van de wereld te luisteren. Larry begreep niet waarom zijn dochter het beeld wilde zien, maar sinds het briefje dat ze thuis in de hal had achtergelaten en sinds haar brief uit Londen had ze hem voortdurend verbaasd. Het was inderdaad niet moeilijk geweest om haar te vinden. Het probleem was dat hij had betwijfeld of ze wel zou willen dat hij haar vond. Haar reactie op zijn komst was dan ook een enorme opluchting voor hem geweest.
En nu stond hij geduldig naast haar, zich afvragend waar ze op wachtte.
Op dat moment bewoog het beeld. Martha hield haar adem in. Larry knipperde met zijn ogen. ‘Zwaaide dat ding nou heen en weer?’ vroeg hij. Martha knikte alleen maar, want ze durfde niets te zeggen. Het beeld bewoog opnieuw. Het zwaaide onmiskenbaar heen en weer. ‘Haalt iemand soms een grap met ons uit?’ Larry liep een eindje verder, zodat hij achter het beeld kon kijken. Maar Martha begreep het. Het was geen grap. Het was de Heilige Maagd die haar een teken gaf. Hoe, of wanneer, dat wist Martha niet, maar uiteindelijk kwam alles goed. Daar was ze van overtuigd.