9
Het was een stralende ochtend toen Kitty haar paard zadelde en naar kasteel Dunderry vertrok om haar zuster Elspeth een bezoekje te brengen. De zon stond oogverblindend aan een felblauwe hemel, de meeuwen zeilden met gespreide vleugels langs het zwerk en leken ook van het uitbundige licht te genieten. Jacks terugkeer naar Ballinakelly had korte metten gemaakt met de innerlijke rust die Kitty eindelijk en met zo veel moeite had weten te verwerven. Het enige wat hielp, was eropuit gaan, de heuvels in. Daar, omringd door de wilde schoonheid van het land dat ze zo vurig liefhad, slaagde ze erin althans iets terug te vinden van het verloren gevoel van harmonie waar ze zo naar snakte. Alleen daar, met de wind in haar gezicht en met in haar oren het gedreun van de hoeven van haar paard, kon ze volledig zichzelf zijn.
Kitty’s hart zwol van geluk door de weidse uitgestrektheid van rotsachtige pieken en grazige hellingen, en het gebeuk van de golven in de diepte ankerde haar in het heden, zodat haar hart gedurende een magisch moment tot rust kwam en ze zich slechts bewust was van haar zintuigen. Toen kwamen de grimmige muren van het kasteel van de MacCartains in zicht. Het magische moment was voorbij, en niet voor het eerst vroeg Kitty zich af hoe haar zuster in ’s hemelsnaam in zo’n onaantrekkelijk oord kon wonen.
Kasteel Dunderry was niet te vergelijken met kasteel Deverill. Het oogde eerder als een burcht dan als een zetel voor de aristocratie. De kleine ramen deden Kitty denken aan gemeen priemende ogen in het gezicht van een verbitterde oude man die het lachen allang was verleerd. In plaats van door tuinen die een verzachtende omlijsting vormden, werd het kasteel omgeven door rotsen en zompig gras, en zelfs de klauterlustige klimop leek te zijn teruggedeinsd voor de glibberige muren, die dan ook grotendeels kaal waren. Toen Kitty dichterbij kwam, hoorde ze vanaf de torentjes het schelle gekwetter van grote zwarte roeken, die de kleinere vogels zoals roodborstjes en winterkoninkjes hadden verjaagd, waardoor hun onheilspellende gekras het enige geluid was dat er te horen viel. Dat ze het hier uithield, bewees in Kitty’s ogen dat Elspeth wel erg veel van Peter moest houden.
Ze reed naar de stallen aan de achterkant, waar ze het echtpaar op het erf aantrof in overleg met Mr. Browne, de eerste stalknecht, waarbij ze bezorgde blikken wierpen op een robuuste grijze merrie. Zodra ze Kitty zag, maakte Elspeth zich los van het groepje en kwam naar haar toe. ‘Jezebel is kreupel,’ vertelde ze.
‘O, wat vervelend.’ Kitty steeg af. ‘Is het ernstig?’
‘Ik hoop het niet. Ze is het al een paar dagen. Ik heb de dierenarts gebeld.’
Kitty’s adem stokte in haar keel. ‘De dierenarts?’ Toch niet Jack?
‘Ja, hij is onderweg. Ze is een paar dagen geleden beslagen, dus Mr. Browne vermoedt dat de smid zijn werk niet goed heeft gedaan!’ voegde ze er nijdig aan toe. ‘Afijn, Mr. O’Leary zal wel raad weten.’
Paniek maakte zich van Kitty meester. ‘Weet je wat? Jullie hebben nu iets anders aan je hoofd.’ Ze begon haar paard te keren. ‘Ik kom wel een andere keer terug.’
Elspeth schoot in de lach. ‘Welnee. Doe niet zo gek!’ zei ze toen fronsend. ‘Het zal heus niet lang duren.’
‘Ik bedenk ineens dat ik nog van alles te doen heb,’ loog Kitty, in het besef dat Elspeth haar onredelijk zou vinden.
‘Kitty!’
Maar net toen ze wilde opstijgen, klonk het geluid van een naderende auto. Ze draaiden zich om en zagen een zwarte T-Ford aankomen, met achter het stuur Jack O’Leary.
Kitty trok haar paard opzij om ruimte te maken terwijl hij de auto keerde op het erf voor de stallen. En op dat moment vonden hun ogen elkaar. Híj leek net zo verrast als zij. Ze keken elkaar aan, het bloed raasde naar Kitty’s gezicht, en haar wangen begonnen te gloeien. Haar lippen weken licht uiteen, terwijl ze hulpeloos zag hoe de blik in zijn ogen verhardde. Dit was niet de man van wie ze al die jaren had gedroomd. Dit was de man van wie ze destijds, op die laatste ochtend, afscheid had genomen in zijn cottage. De man wiens hart ze had gebroken. De man die ze op zijn ziel had getrapt. Een golf van spijt overspoelde haar.
De auto kwam tot stilstand, het portier zwaaide open en Jack stapte uit. Kitty had geen andere keus dan te blijven waar ze was. Met een vermorzelend gevoel van verlies sloeg ze hem gade. Deze man, wiens lichaam haar eens net zo vertrouwd was geweest als het hare, was nu een vreemde voor haar. Hij had iets hards, iets verbetens gekregen, en ze verlangde ernaar haar armen om hem heen te slaan en hem milder te stemmen met haar kussen. Maar ze betwijfelde of haar kussen het verdriet en de pijn konden wegnemen die zij hem had gedaan. Hij was getrouwd, hij had nu zijn vrouw die hem kuste. Ze herinnerde zich hoe hij zijn arm om Emers middel had gelegd, hoe hij zich naar haar toe had gebogen om te horen wat ze zei, en haar maag verkrampte opnieuw van jaloezie. Maar ze had het allemaal aan zichzelf te wijten. Het was haar eigen schuld. Ze bleef dicht naast haar paard staan, terwijl ze hem onopvallend observeerde, in het besef dat ze zijn afwijzing had verdiend.
Elspeth begroette hem hartelijk. ‘U kent mijn zuster, is het niet, Mr. O’Leary?’ zei ze nietsvermoedend, want Kitty had haar nooit in vertrouwen genomen. Jack keek Kitty niet aan, maar knikte en nam zijn pet af. Kitty knikte terug en mompelde een groet. Elspeth had niets in de gaten, want ze liep alweer naar haar paard. Eenmaal bij het dier was Jack weer volledig zichzelf: rustig, zelfverzekerd en deskundig. Hij leek Kitty’s aanwezigheid te zijn vergeten, bukte zich en liet zijn handen over de benen van het paard gaan. Kitty keek er verlangend naar. Hoe vaak hadden die handen haar niet gestreeld. Hoe vaak hadden ze haar niet tot een hoogtepunt gebracht. En hoe vaak had ze daar niet aan teruggedacht in de jaren nadat hij naar Amerika was vertrokken. Wanneer ze met Robert de liefde bedreef, liet ze zich soms meevoeren door haar herinneringen en genoot ze nog intenser als ze zich voorstelde dat het Jacks handen waren die haar liefkoosden. Afwezig bracht ze haar vingers naar haar mond en streelde haar lippen.
Jack tilde het been van het paard op om de hoef te inspecteren. Hij ging volledig op in zijn werk, en Kitty dacht eraan terug hoe ze hem altijd had gadegeslagen. Hij had een gave om met dieren om te gaan waardoor die vol vertrouwen en meegaand op zijn zachte handen reageerden. Hij was altijd goed voor dieren geweest. Zelfs spinnen behandelde hij met zachtheid. Al Gods schepselen konden rekenen op zijn respect. Behalve de mens. Dat had Kitty in de Onafhankelijkheidsoorlog ervaren.
Geconcentreerd fronsend onderzocht Jack het hele paard op koorts en zwellingen. Ten slotte klopte hij het dier op de hals, en Kitty kon aan zijn gezicht zien dat hij niets ernstigs had geconstateerd. Hij zei iets, waarop Elspeth, Peter en Mr. Browne in de lach schoten. Toen kwam Elspeth haastig naar Kitty toe. ‘We hoeven ons geen zorgen te maken. Jezebel heeft gewoon rust nodig. Mr. O’Leary maakt haar weer helemaal beter, met kompressen voor om haar been. Dat betekent jammer genoeg wel dat ik een tijdje niet kan rijden.’
‘Dat is inderdaad jammer. Maar gelukkig is het niets ernstigs.’ Kitty deed haar uiterste best in de ernstige ogen van haar zuster te blijven kijken en haar blik niet te laten afdwalen naar Jack.
‘Kom, dan gaan we naar binnen. Het is koud hier. Ik ga theezetten. Hoe is het met Florence? En met haar verkoudheid?’
‘O, die is alweer over,’ antwoordde Kitty verstrooid.
Een stalknecht kwam aanlopen om haar paard over te nemen, en zonder het warme lijf van het dier naast zich voelde ze zich plotseling kwetsbaar. Ze wrong haar handen en aarzelde om Elspeth naar binnen te volgen. Jack zou niet met haar willen praten. En trouwens, ze zou niet weten wat ze moest zeggen. Hij had schoon genoeg van haar verontschuldigingen. Ze had hem te vaak teleurgesteld om zijn vertrouwen nog te kunnen terugwinnen. Maar ze had geen idee wanneer ze hem zou weerzien, en haar keel werd opnieuw dichtgesnoerd bij de gedachte dat ze misschien een kans voorbij liet gaan. Dus ze verroerde zich niet, maar bleef hem hulpeloos aanstaren, ook al besefte ze dat ze daarmee misschien achterdocht wekte, met als gevolg dat hij nog bozer op haar werd.
‘Kom je?’ drong Elspeth aan.
Op dat moment vond Jacks blik opnieuw de hare. Hij kende haar te goed om de wanhoop in haar ogen niet te zien. Hij wist precies wat er in haar omging, maar zijn ogen bleven koud, onbewogen. Verslagen en gekwetst wendde Kitty zich af en liep ze achter haar zuster aan.
Emer had net Liam naar bed gebracht toen Jack de keuken binnenkwam. Hij was naar O’Donovan’s geweest en rook naar bier. Ze duwde hem lachend weg toen hij haar naar zich toe trok en in haar nek zoende. ‘Niet waar de kinderen bij zijn!’ mopperde ze goedmoedig. Alana, die met een mok warme melk aan de keukentafel zat, schoof haar stoel naar achteren en viel haar vader om de hals. Jack drukte een kus op haar hoofd terwijl hij genietend de geur van haar haar opsnoof. Wanneer het leven pijn deed, bestond er geen betere remedie dan de liefde van zijn kinderen.
‘Hoe is het met mijn kleine Alana?’ vroeg hij.
‘Het was saai op school.’
‘Op school is het altijd saai.’ Jack grinnikte. ‘Maar als je goed oplet, kun je er wel wat leren.’
‘Het was zo’n heerlijke dag. Ik zou het liefst weer zijn weggelopen, de heuvels in.’
‘Laat ik het niet merken.’ Er bekroop Jack een ongemakkelijk gevoel bij de gedachte dat ze JP Deverill dan misschien opnieuw zou tegenkomen.
Ze keek grijnzend naar hem op, haar wangen gloeiden. ‘Dan zorg ik dat ik verdwaal. En dan kan JP me weer redden.’
Jack schudde zijn hoofd. ‘Denk erom dat je uit de buurt blijft van de Deverills,’ zei hij streng. ‘Daar komt alleen maar narigheid van.’
Emer schonk haar dochter een toegeeflijke glimlach. ‘Hij was wel knap.’
‘Knap?’ herhaalde Jack verontwaardigd. ‘Alana is pas tien! Ik wil geen woord meer over hem horen. Zo, en nu ga ik Liam even welterusten zeggen. Is hij nog wakker, denk je?’
‘Ik weet zeker dat hij op je ligt te wachten,’ antwoordde Emer zacht. ‘En Aileen voelt het in haar slaap als je haar een nachtkus geeft.’
Jack liep de kamer uit en beklom de trap naar de slaapkamer die Liam deelde met Alana. De ogen van het kind glansden in het donker. Jack liet zich glimlachend op de rand van het bed zakken en streelde zijn zoon liefkozend over het voorhoofd. ‘Had je een leuke dag, Liam?’
‘Ja, Da.’
‘Ben je lief geweest voor je Ma?’
‘Ja.’
‘Mooi zo.’
‘Had u ook een leuke dag, Da?’
Jack was geroerd. Alana dacht altijd alleen maar aan zichzelf, terwijl de kleine Liam van zeven ook interesse toonde in anderen. ‘Didleen, de hond van Mag Keohane, had een sok opgegeten,’ vertelde hij.
‘Is hij dood?’ vroeg Liam.
‘Nee, hij is niet dood. Maar ik denk niet dat Mag die sok nog terug wil als die eindelijk naar buiten komt. Wat denk jij?’
Liam giechelde.
‘En de geit van Badger Hanratty heeft last van hoesten.’
‘Ik wist niet dat dieren daar ook last van konden hebben.’
‘Nou en of. Ze hoesten en ze vatten kou, net als wij.’
‘Gaat hij dood?’
‘Nee, hij wordt weer helemaal beter. En daarna moest ik naar de merrie van Mrs. MacCartain.’
‘Wat had die?’
‘Een verstuiking.’
‘Daar gaat een paard niet dood aan, toch?’
Jack kneep hem liefkozend in zijn neus. ‘Wat heb je toch met doodgaan?’
‘We gaan allemaal dood,’ antwoordde het kind zorgelijk.
‘Dat klopt. Omdat God het zo heeft gewild, zoon.’
‘Wat gebeurt er dan met je?’
‘Dan gaan we naar de hemel, en daar zien we iedereen weer van wie we hebben gehouden en die ons zijn voorgegaan. Dat staat in de catechismus, weet je nog wel?’
‘Ja.’ Liams oogleden begonnen zwaar te worden. ‘Ik wil niet dat u en mama doodgaan.’
‘Ik ook niet.’ Jack boog zich over hem heen om hem op zijn voorhoofd te kussen. ‘Moge God over je waken, zoon.’ Hij bleef nog even op de rand van het bed zitten, en terwijl hij naar het onschuldige gezicht van zijn zoon keek en zag hoe het kind indommelde, vroeg hij zich af wat het leven voor de kleine jongen in petto had. Hij kon alleen maar wensen dat het lot Liam gunstiger gezind zou zijn dan hém.
Zijn gedachten gingen naar Kitty. Voor zijn geestesoog zag hij haar staan naast haar paard. Hij zag haar rode haar dat in zware strengen over haar schouders viel, haar lichtgrijze ogen die hem verslagen aankeken. En hij voelde haar verdriet, haar spijt, alsof zijn hart nog altijd onlosmakelijk was verbonden met het hare, en net als die dag in de cottage, toen ze hem kwam vertellen dat ze niet met hem meeging naar Amerika, werd hij opnieuw overmand door een verpletterend verdriet. Hij had haar laten gaan, hij was strak naar de zee blijven kijken, maar het had hem al zijn wilskracht gekost om niet achter haar aan te gaan; om niet op zijn knieën te vallen en haar te smeken van gedachten te veranderen. Pas toen hij zeker wist dat ze weg was, had hij zijn wanhoop, zijn verdriet ruim baan gegeven. Hij had gehuild, het uitgesnikt tot hij zich volkomen leeg voelde. Toen had hij zijn koffer opgepakt en gezworen Ballinakelly voorgoed de rug toe te keren. In de jaren die volgden, had de pijn zijn hart ingekapseld, stug en ondoordringbaar als littekenweefsel. Hij had gedacht dat hij nooit meer van een ander zou kunnen houden, maar Emer, lieve, geduldige, toegewijde Emer, had bewezen dat hij zich had vergist.
Samen hadden ze een leven opgebouwd in Amerika, en later, toen ze moesten vluchten voor de maffia, in Buenos Aires, waar hij een Ierse pub had gekocht. Emer had nooit geklaagd, ze had nooit iets gezegd over het pistool dat altijd onder zijn kussen lag. Ze was hem trouw gevolgd, van Amerika naar Argentinië, en nu naar Ierland, en ze leek overal gelukkig zolang ze maar bij hem kon zijn. Kitty had Ierland boven hem verkozen, en dat zou hij haar nooit vergeven. Emer verdiende zijn liefde, zijn trouw. Zijn volledige toewijding.
Nadat hij Aileen een nachtkus had gegeven, die in een ledikantje in de aangrenzende kamer sliep, liep hij doelbewust de trap af, plotseling vervuld van het verlangen om zijn vrouw in zijn armen te nemen en haar te bedanken voor haar liefde. Haar onvoorwaardelijke, onzelfzuchtige, zuivere liefde.
Cesare volgde met zijn ogen Niamh O’Donovan, terwijl ze haar moeder hielp, achter de bar. Niamh was zeventien, en Cesare vond haar opwindend, met haar lichte huid, de sproetjes op de aanzet van haar volle, deinende borsten, haar smalle taille, haar weelderige ronde billen en de verleidelijke manier waarop ze met haar heupen wiegde. Ze droeg haar bruine haar opgestoken, waardoor haar slanke hals en haar welgevormde oren zichtbaar waren, delicaat en teer als kleine schelpen. Ondanks haar vuurrood gestifte lippen bood ze een dauwfrisse aanblik, alsof ze net uit bed kwam. Toen ze zag dat hij naar haar keek, glimlachte ze koket.
Cesare woonde pas een paar weken in Ballinakelly, maar om te voorkomen dat het ingeslapen Ierse stadje hem ging vervelen, had hij al met menige vrouw het bed gedeeld. Grace Rowan-Hampton was te oud om zich nog in zijn belangstelling te mogen verheugen, maar ze was maar al te graag bereid zich nuttig te maken. Zoals ze had beloofd was ze gekomen met een gastenlijst voor het zomerbal. Dat zou dé manier zijn om zich in het graafschap te presenteren, had ze hun verzekerd. Puur uit nieuwsgierigheid zou iedereen de uitnodiging aannemen, maar tegen de tijd dat de gasten vertrokken, zouden ze overlopen van bewondering en sympathie. De gedachte aan een bal vol pracht en praal, bezocht door betoverende jonge vrouwen, rijp om door hem te worden verleid, vervulde Cesare met opwinding. Een opwinding die zijn eigen vrouw hem in bed allang niet meer kon bezorgen.
Vanavond zat hij aan een hoektafeltje in de pub, samen met Badger Hanratty, een oude schavuit met witte krullen, een volle witte baard en grote blauwe ogen die twinkelden van ondeugd. Badger had Cesare laten kennismaken met zijn poitín die hij illegaal stookte achter de hooiberg op zijn boerderij. Het goedje had bijna een gat in Cesares slokdarm gebrand. Links van Badger en met zijn rug naar de muur zat Jack O’Leary, in wie Cesare een verwante ziel had gevonden omdat Jack in Amerika had gewoond en ze ongeveer van dezelfde leeftijd waren. Bridie had hem verteld dat Jack een belangrijke rol had gespeeld in de Onafhankelijkheidsoorlog en uit naam van de vrijheid heel wat doden op zijn geweten had. Het was iets waar Cesare niet aan twijfelde. Jack had iets duisters in zijn blik, en telkens wanneer de deur openging verscheen er een wantrouwende glinstering in zijn ogen, alsof hij verwachtte dat de vijand elk moment kon binnenkomen. Naast Jack zat Paddy O’Scannell, eigenaar van het warenhuis en het postkantoor, een man met zwart haar, een dikke buik en blozende wangen. Een goedlachse drinker die de ene pul donker bier na de andere achteroversloeg. Cesare speelde graag een potje kaart met deze stamgasten, want ze behandelden hem, als kasteelheer, met respect en leverden aanzienlijk meer vermaak dan Sean, Rosetta en Bridie. Diep in zijn hart voelde Cesare zich verbonden met de werkende klasse, een verbondenheid waar hij in de pub aan toegaf, maar die hij verder zorgvuldig verborgen hield, ook voor zichzelf.
Terwijl ze al kaartend zaten te roken, te drinken en te praten, dwaalde Cesares begerige blik regelmatig naar Niamh. Het bedenken van een list om haar ergens alleen te treffen was een uitdaging die hem een bedwelmend gevoel van opwinding bezorgde. In gedachten schoof hij haar bloes van haar schouders en liet hij zijn handen strelend over haar gladde borsten gaan. Hij stelde zich voor hoe zijn hand over haar dij omhoogschoof, onder haar rok, en hoe ze gretig haar benen voor hem spreidde. Een kreun ontsnapte hem, en hij bracht haastig zijn pul naar zijn mond om zijn laatste slok bier achterover te slaan. ‘Miss O’Donovan!’ Hij hield de pul omhoog. Mrs. O’Donovan keek naar haar dochter en vernauwde haar priemende ogen tot spleetjes. ‘Ik ga wel,’ zei ze, en tot teleurstelling van Cesare ging Niamh door met glazen afdrogen achter de bar.
Mrs. O’Donovan was niet zo naïef als haar dochter. Over mannen hoefde je haar niets te vertellen, ze wist precies waar ze op uit waren. Graaf Di Marcantonio had in Ballinakelly al een kwalijke reputatie opgebouwd. De Ierse vrouwen mochten dan een lust voor het oog zijn, hij had buiten hun loslippigheid gerekend. En blijkbaar was de graaf een verovering om trots op te zijn, waarover meisjes die niet werden gehinderd door discretie, uitbundig en met een stuitend gebrek aan schaamte verslag deden. Mrs. O’Donovan zou ervoor waken dat haar dochter zichzelf een slechte naam bezorgde.
Ze had medelijden met de arme Bridie Doyle. Bridie mocht dan een rijke man hebben getrouwd en in het kasteel wonen waar haar moeder nog als kokkin had gewerkt, maar haar echtgenoot was bepaald geen gentleman. Mrs. O’Donovan had hem meteen doorgehad. Hij miste de klasse, de stijl van Lord Deverill en diens vader. Alleen al het feit dat de graaf uit het buitenland kwam, was genoeg om het wantrouwen van Mrs. O’Donovan te wekken, maar daarin werd ze bevestigd door zijn indiscretie. Een echte gentleman hield zijn affaires geheim. Met een zwager als de angstaanjagende Michael Doyle kon dat alleen maar slecht aflopen. Michael mocht dan tot inkeer zijn gekomen en de drank hebben afgezworen, hij mocht dan een vroom bestaan leiden en een respectabele positie bekleden in kerk en samenleving, diep vanbinnen school nog de oude, wrede Michael. En de oude Michael zou het wangedrag van de graaf niet tolereren. Daar was Mrs. O’Donovan van overtuigd.
Ze zag hoe de graaf het bier dat ze hem net had gebracht, in één teug achteroversloeg en knipoogde naar haar dochter. Nee, dat kon nooit goed aflopen, dacht ze hoofdschuddend.
Tegen de tijd dat Cesare aanstalten maakte om naar huis te gaan, kon Badger nauwelijks meer op zijn benen staan. Paddy zong vals en met dubbele tong een lied waarvan hij de noten die hij niet kon halen, dan maar floot. En ook Jack liep te zingen, over een meisje met titiaanrood haar. Cesare keek hen na terwijl ze de deur uit liepen, toen slenterde hij naar de bar waar Mrs. O’Donovan en haar dochter de glazen wegruimden. Hij legde een stapeltje knisperende bankbiljetten op de bar, meer dan de totale omzet van de hele avond, en schonk Niamh een glimlach. Hij voelde de erotische spanning tussen hem en het meisje, hij herkende die aan het rijzen en dalen van haar borsten. Er lag een blos van opwinding op haar wangen, haar ogen glansden van lust, en de manier waarop haar lippen uiteen weken, vertelde hem dat ze zich willoos aan hem zou overleveren. Maar Mrs. O’Donovan hield hen in de gaten, als een havik op muizenjacht, en Cesare kon zijn begeerte slechts duidelijk maken door Niamh vurig en indringend aan te kijken. ‘Het was weer een verrukkelijke avond,’ zei hij, met zijn blik nog altijd op Niamh gericht. ‘Er is in het hele graafschap geen betere pub te vinden.’
‘Dank u wel,’ antwoordde Mrs. O’Donovan afgemeten. ‘Niamh, je bent klaar voor vandaag. Ga maar vast naar boven. Ik sluit wel af.’
Cesare trok zijn jas aan, zette zijn hoed op en liep met tegenzin naar buiten. Daar keek hij omhoog naar de bovenramen die op één na allemaal donker waren. Door dat ene raam viel een zacht, goudgeel licht naar buiten. Dat moest Niamhs kamer zijn. Ze wist dat hij op haar wachtte, dus hij stak een sigaret op. De rook kringelde in de vochtige lucht omhoog. Lang hoefde hij niet te wachten tot haar silhouet zich aftekende achter het dunne gordijn. Een weelderige gestalte die haar bloes losknoopte en van haar schouders liet glijden. Cesare inhaleerde, de punt van zijn sigaret gloeide rood op. Boven achter het raam keerde de gedaante zich naar de gordijnen en schoof die open. Slechts gekleed in een hemdje keek ze naar buiten. Onder de dunne stof kon Cesare haar borsten onderscheiden. Lust nam bezit van hem. Hij zou langs de muur naar boven willen klimmen om daar, in haar eigen slaapkamer, bezit van haar te nemen.
Op dat moment sloeg ze haar ogen neer, ze keek hem glimlachend aan, tilde haar hand op en trok de spelden uit haar haar zodat het in zachtbruine golven over haar schouders viel. Beneden in de pub doofden de lichten. Cesare stelde zich Mrs. O’Donovan voor, die met zware tred de trap beklom. Niamh keek over haar schouder, schudde haar haar naar achteren en trok de gordijnen dicht. Nog even bleef haar silhouet zichtbaar, toen was ze verdwenen. Cesare gooide zijn sigaret op de grond en liep naar zijn auto. Hij was zo bronstig als een stier. Misschien moest hij die avond zijn vrouw maar weer eens bestijgen. Bij gebrek aan beter had hij altijd Bridie nog. Trouwe, gewillige Bridie.
Maar goedschiks of kwaadschiks, hij zou niet rusten voordat hij Niamh O’Donovan tot de zijne had gemaakt. Het was slechts een kwestie van tijd.