32

 

 

 

 

 

Bridie kwam niet meer uit bed. Het vuur in de haard brandde, en ook het herfstzonnetje dat de kamer binnenscheen, zorgde voor warmte. De vogels tjilpten, in de lucht hing de geur van vochtig gras. Maar Bridies wereld was gekrompen tot haar slaapkamer, en dat vond ze niet erg. Ze had zich hoe dan ook nooit thuis gevoeld in het kasteel. Nu leunde ze in haar nachtpon tegen de kussens en wachtte op de dood.

Dat Leopoldo naar huis was gekomen, was haar grootste troost. Alleen al door het weerzien met haar zoon had ze kleur op haar wangen gekregen en was de flonkering in haar ogen teruggekeerd. Hij had naast haar bed gezeten en haar hand vastgehouden terwijl hij vertelde over Londen, en Bridie had gelachen, want ze vond het allemaal briljant, slim en gedurfd wat hij deed. Daarna was hij vertrokken om zijn vertier te zoeken in het stadje.

Bridie had niet verwacht dat ze Kitty nog zou zien. Ze dacht vaak aan haar vroegere vriendinnetje, maar de herinneringen aan haar jeugd maakten haar vooral intens verdrietig. En nu stond Kitty ineens in de deuropening, bang om verder te komen, bang dat ze niet welkom zou zijn. Maar in het aangezicht van de dood werd het leven nog dierbaarder, en Bridie glimlachte. ‘Kitty, wat fijn dat je er bent!’ zei ze met uitgestoken hand.

Kitty ging op de stoel naast het bed zitten, geschrokken te zien hoe bleek en mager Bridie was geworden, met ingevallen wangen en donkere kringen onder haar ogen. Haar keel werd dichtgesnoerd, ze voelde een steek in haar hart. Het deed pijn om Bridie zo broos te zien. Ze pakte de hand van haar vriendin en drukte die tegen haar wang.

‘Ach, Bridie, hoe heeft het toch zover kunnen komen? Waarom hebben we het laten gebeuren dat we zo van elkaar vervreemd zijn geraakt?’

‘Dat komt doordat we allebei koppig zijn,’ antwoordde Bridie.

‘Een stelletje dwazen, dat zijn we!’ zei Kitty. ‘We houden allebei van JP, en toch hebben we onze vriendschap door die liefde kapot laten maken. Ik voel me zo ellendig als ik bedenk wat we allemaal zijn kwijtgeraakt.’ Kitty’s ogen vulden zich met tranen.

‘Je deed waarvan jij dacht dat het goed was, Kitty. Je hebt voor mijn zoon gezorgd, en daar ben ik je dankbaar voor. Je hebt hem goed opgevoed. Hij is een prachtig mens geworden.’

‘Maar hij is jóúw zoon, en dat moet hij weten,’ zei Kitty. ‘Ik ga het hem vertellen, Bridie. De hele waarheid. Ik ga hem vertellen dat jij hem niet wilde opgeven, maar dat je geen keus had. En dat je bent teruggekomen om hem te halen, maar dat ik dat toen heb gedwarsboomd. Dat had ik hem al veel eerder moeten vertellen.’

‘Nee, niet doen, Kitty. Je mag zijn geluk niet stukmaken en ik zou niet willen dat hij jou verwijten maakt en een hekel aan je krijgt.’

‘Hij heeft er recht op te weten wie zijn moeder is,’ hield Kitty vol.

Bridie fronste, er kwam een blik van angst in haar ogen. ‘Ik wil niet dat hij me zo ziet, Kitty. Ik wil niet dat hij zijn moeder leert kennen op haar sterfbed.’

Bij het noemen van de dood stond Kitty op en liep naar het raam. Ze wist niet hoe ze Bridie moest vertellen dat ze ook nog een dochter had. Maar het moest. En ze zou de gevolgen moeten accepteren. Uitkijkend over de tuinen waarin ze als kind had gespeeld, zocht ze daar naar leiding. ‘Bridie… er is nog iets wat ik je moet vertellen.’ Ze draaide zich om en keek naar de nietige vrouw in de kussens, die ooit zo ondeugend en vol levenslust was geweest. ‘Je hebt niet alleen een zoon, je hebt ook een dochter.’

Bridie keek haar niet-begrijpend aan. ‘Wat bedoel je? Hoezo heb ik een dochter? Als dat zo was, dan zou ik dat toch wel weten, lijkt me.’

‘Het dochtertje van de tweeling. Jij hebt altijd gedacht dat ze bij de geboorte is gestorven. Maar dat is niet zo. Ze hebben haar bij je weggehaald, en toen is ze geadopteerd door een Amerikaans echtpaar.’ Kitty wrong haar handen. ‘O, Bridie, ik hoop zo dat je me kunt vergeven. Ik had het je al veel eerder moeten vertellen.’

Bridie werkte zich iets verder overeind. Ze bleef Kitty strak aankijken. Haar verwarring maakte plaats voor angst. ‘Dus mijn kleine meisje is niet gestorven?’ Ze was zo geschokt dat Kitty haastig naar haar toe kwam, op het bed ging zitten en een arm om haar heen sloeg.

‘Je kleine meisje is inmiddels een prachtige jonge vrouw, Bridie.’

‘Ze is niet gestorven? Hoe is het mogelijk? Ik heb haar zelf gezien. Ze was helemaal blauw!’ Bridie beefde over haar hele lichaam.

‘Ze ademde niet, maar ze was niet dood.’

‘Maar hoe kan een mens zoiets doen?’ bracht Bridie hijgend uit, snikkend tegen Kitty’s schouder. ‘Hoe kun je een kindje op haar kraambed van de moeder afpakken?’ Kitty dacht aan Grace Rowan-Hampton, en het was alsof Bridie haar gedachten raadde. Ze duwde Kitty weg. Ineens besefte ze wie de kwade genius was achter die weerzinwekkende daad. Dat kon er maar een zijn. Het was er altijd maar een geweest die Bridies leven had gemanipuleerd. ‘Grace,’ zei ze op besliste toon, met haar ogen wijd opengesperd. ‘Daar zat Grace achter, waar of niet?’ Kitty knikte, verbijsterd dat Bridie onmiddellijk aan haar had gedacht. ‘Ik had het kunnen weten. Ik had haar nooit moeten vertrouwen. Ze heeft van meet af aan alleen maar aan zichzelf gedacht. Maar waar is mijn dochter nu? En hoe heet ze? Is ze gelukkig?’

‘Je kent je dochter al, Bridie. Het is Martha.’

Bridie sloeg geschokt een hand voor haar mond. ‘Martha Wallace? Mijn vriendinnetje Martha?’

‘Ja, Martha kwam naar Ballinakelly omdat ze op zoek was naar jou, naar haar echte moeder. Maar Grace had haar eigen naam op het geboortebewijs laten zetten, want dan was het Amerikaanse echtpaar bereid meer voor het kindje te betalen. En dus kwam Martha bij Grace terecht. Zo ben ik erachter gekomen. Grace kwam het ons vertellen. Tegen Martha heeft ze gezegd dat haar moeder bij de geboorte was gestorven.’

‘Dus Martha denkt dat ik dood ben? O, maar dat is verschrikkelijk!’

‘Het spijt me zo, Bridie. Ik ben erin meegegaan om te voorkomen dat JP achter de waarheid zou komen. En ik heb tegen je gelogen om mijn eigen huid te redden. Daar heb ik nu zo veel spijt van. Mij treft net zo veel blaam als Grace.’

‘Dus dáárom konden JP en Martha niet trouwen!’ In haar opwinding probeerde Bridie de stukjes van de puzzel in elkaar te leggen. ‘Weet ze het? Ze heeft er nooit met een woord over gesproken dat ze geadopteerd is. Terwijl we het echt over alles hebben gehad. Maar dat heeft ze me nooit verteld.’

‘En ik neem aan dat jij háár nooit hebt verteld over de tweeling die je hebt moeten afstaan.’

‘Nee, daar heb je gelijk in. Dat heb ik inderdaad verzwegen. We hebben geen van beiden de waarheid verteld. Als we dat wel hadden gedaan, zouden we hebben beseft dat we moeder en dochter zijn.’

‘Ik vind dat Martha moet weten dat je haar moeder bent.’

Bridie slaakte een zucht en leunde weer achterover in de kussens, denkend aan Martha, haar allerliefste vriendinnetje dat haar zo veel vreugde en kameraadschap had gegeven. ‘Ik had me geen verrukkelijker dochter kunnen wensen.’ Het duizelde haar plotseling van geluk. ‘We lijken zo op elkaar, Kitty. We denken hetzelfde, we vinden dezelfde dingen grappig. We zijn echt twee handen op één buik. En dan te bedenken dat we nooit hebben geweten…’

‘En ze gaat intreden in het klooster waar jij haar ter wereld hebt gebracht.’

‘Ja. Wat een wonderlijke speling van het lot, hè?’ Bridie pakte Kitty’s hand. ‘Dank je wel. Ik heb mijn hele leven gedacht dat mijn dochter was gestorven, maar nu weet ik dat ze in Amerika is opgegroeid. Dat ze een goed leven heeft gehad. Daar ben ik dankbaar voor.’ Bridie veegde met de rug van haar hand een traan weg. ‘Ik ben blij dat ze ouders heeft die van haar houden.’

Kitty had verwacht dat Bridie woedend zou zijn en haar de deur zou hebben gewezen. Op begrip had ze niet gerekend. Het stemde haar nederig. ‘Ik had het allemaal nooit geheim moeten houden voor jou en JP,’ zei ze. ‘We hadden eerlijk tegen elkaar moeten zijn.’

‘Soms is eerlijkheid niet de verstandigste keuze. Er kunnen momenten zijn dat de waarheid niet bekend kan worden. Hoe dan ook, ik vergeef het je. Want als je Martha had verteld dat ik haar moeder was, dan had je het ook aan JP moeten vertellen. Wat een bijna onontwarbare kluwen van geheimen en leugens hebben we gecreëerd.’ Haar gezicht werd harder bij de gedachte aan de vrouw die als een mooie, verleidelijke spin het web van alle leugens had gesponnen. ‘Maar Grace vergeef ik het nooit! Niet in dit leven, en ook niet in het volgende, aan gene zijde.’

‘Ik vind dat je JP en Martha moet leren kennen. Samen,’ opperde Kitty. ‘Als er nou één moment is om de waarheid te vertellen, dan is dit het. Ik zal met ze praten, en dan breng ik ze naar je toe.’

Bridie schudde haar hoofd, om haar lippen speelde een gelukzalige glimlach. ‘Ik wil niet dat ze me zo zien, Kitty. Als een vrouw die al met één been in het graf staat. Ik wil dat Martha zich me herinnert zoals ik was toen ze hier logeerde. Niet als een oude vrouw die op sterven ligt. En ik wil niet dat JP zijn moeder leert kennen en dan onmiddellijk weer afscheid van haar moet nemen. Misschien is het egoïstisch van me, maar ik geloof niet dat ik dat aankan. Het zou allemaal zo ongemakkelijk zijn. JP kent me niet. Hij heeft altijd gedacht dat ik dood was. Dus het is beter dat hij vasthoudt aan het beeld dat hij van me heeft. Misschien ziet hij me wel als een engel in de hemel. Ik zal ze een brief schrijven om het allemaal uit te leggen. Dan kun jij die aan ze geven wanneer ik er niet meer ben.’

‘Dat moet je niet zeggen,’ reageerde Kitty geschokt. ‘Je gaat niet dood.’

‘Kitty Deverill, sinds wanneer ben jij bang voor de dood? Heb jíj me niet altijd verteld dat de dood niet bestaat?’

‘Maar ik heb je net weer gevonden!’ Kitty begon te huilen. ‘Laat me alsjeblieft niet alleen, Bridie.’

‘Als ik niet stervende was geweest, zou je nooit naar me toe zijn gekomen. Dus ik ben blij dat mijn afscheid nadert, want ik heb niet alleen jou teruggekregen, ik heb ook mijn dochter gevonden.’ Bridies ogen glansden van geluk. ‘Weet je nog, vroeger, toen we klein waren op het kasteel…’ begon ze. En samen haalden ze herinneringen op aan die gelukkige, onschuldige tijd toen ze nog kinderen waren. Een tijd die ze nooit zouden vergeten.

 

Toen Michael van Bridie hoorde wat Kitty haar had verteld, nam een wilde woede bezit van hem. Hij dronk een halve fles whiskey leeg en reed naar het huis van Grace. Gedachten aan het verraad van zijn minnares maalden door zijn hoofd terwijl hij in de vallende schemering vervaarlijk slingerend over de weg schoot.

Bij Grace aangekomen bonkte hij op de voordeur, waarbij hij luidkeels haar naam riep. Toen de butler eindelijk opendeed, wachtte Michael niet tot hij werd binnengevraagd. In plaats daarvan werkte hij zich langs de butler heen, die hem al zo vaak zonder aarzelen had doorgelaten, en marcheerde de hal door naar de salon, waar hij het geroezemoes van stemmen hoorde.

Grace zat op de bank en keek verschrikt op toen Michael in de deuropening verscheen. Met zijn wilde bos zwart haar en zijn van woede schitterende ogen bood hij een angstaanjagende aanblik. Hij was zo groot, zo breedgeschouderd, en de energie die hij uitstraalde zo intens, dat hij de hele kamer leek te vullen. Angst nam bezit van Grace. De butler kwam achter Michael aan en probeerde hem zover te krijgen dat hij terugging naar de hal om daar te wachten. ‘Lady Rowan-Hampton heeft gasten,’ verklaarde hij geërgerd. Maar Michael luisterde niet. Hij keek woedend naar Grace, die onder zijn blik steeds kleiner werd.

‘Wel verduiveld, wat moet dit voorstellen?’ vroeg Sir Ronald streng. De gezette oude heer stond met een glas whiskey bij de haard, gekleed in een groen fluwelen smokingjasje en met geborduurde pantoffels aan zijn voeten. Zijn gezicht was rood aangelopen van verontwaardiging omdat deze ongemanierde vlerk zomaar kwam binnenvallen. Maar hij bood een bizarre aanblik in zijn mooie kleren, als een dikke papegaai die het machteloos krassend opneemt tegen een reusachtige adelaar. De twee echtparen die bij de Rowan-Hamptons te gast waren, wisselden geschokt een gegeneerde blik. Ze hadden beschaafd zitten converseren, onder het genot van een drankje voor het eten, en nu stond er ineens een dronken idioot in de salon, die per se Grace wilde spreken. Dertig jaar eerder zouden ze voor hun leven hebben gevreesd. Nu vreesden ze voor de eer van de gastvrouw terwijl de lomperik een overtuigende aanval op haar karakter lanceerde.

‘U denkt dat u uw vrouw kent. Maar hoe goed kent u haar eigenlijk?’ vroeg hij aan Sir Ronald.

‘Gaat u weg!’ zei deze dapper. De twee andere mannen stonden op en voegden zich, zij het enigszins nerveus, bij hun gastheer.

‘O, maakt u zich geen zorgen. Ik ga zo weer weg. Maar niet voordat ik hier klaar ben.’ Michael liep wankelend naar het blad met flessen dat op een van de tafels stond, pakte een kristallen karaf en schonk zichzelf een glas whiskey in. Hij sloeg de inhoud in één teug achterover en schonk nog eens in.

‘Michael…’ begon Grace, maar ze zag aan de rode kleur van zijn gezicht, aan de wrede trek om zijn mond dat het zinloos zou zijn te proberen hem te kalmeren. Ze was verloren.

‘Wist u dat uw Anglo-Ierse, protestantse vrouw aan ónze kant heeft gevochten tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog? Sterker nog, wist u dat zíj het was die kolonel Manley naar die boerderij aan de weg naar Dunashee heeft gelokt zodat we hem konden vermoorden? Zonder haar was dat nooit gelukt. Heeft ze u dat ooit verteld?’

‘Onzin,’ schamperde Sir Ronald.

‘Of laten we het eens hebben over haar bekering tot het katholieke geloof.’

Sir Ronald snoof van verontwaardiging.

‘Dus dat heeft ze u ook niet verteld? Dat dacht ik al. Tja, uw vrouw is ondoorgrondelijk. Een vat vol geheimen. Maar zelfs ík wist niet hóé ondoorgrondelijk ze is.’

‘Wegwezen!’ Sir Ronald verloor zijn beheersing. Zijn gezicht was rood en gezwollen, als een rijpe tomaat. ‘Wel verduiveld! Bel de garda!’ bulderde hij tegen de butler.

‘Michael…’ fluisterde Grace smekend, maar hij negeerde haar en vernauwde zijn ogen tot spleetjes. Zijn stem droop van het venijn toen hij verder sprak. De drie mannen deden een stap naar achteren toen hij naar hen toe kwam. ‘Maar om een kind te stelen dat het lichaam van de moeder nog maar amper heeft verlaten, om een kind te stelen en het te verkopen aan een Amerikaans echtpaar, daar had ik haar niet toe in staat geacht.’ Hij keerde zich naar Grace en verhief zich in zijn volle, breedgeschouderde lengte, groot en dreigend als een beer op zijn achterpoten. De twee vrouwelijke gasten verbleekten. ‘Maar toch heb je dat gedaan, waar of niet, Grace? Je hebt Bridie verteld dat haar dochtertje was overleden, en ze heeft haar hele leven gerouwd om haar kind.’ Michael stond te zwaaien op zijn benen, hij kon zijn beschuldigend wijzende vinger nauwelijks stilhouden, zijn ogen brandden terwijl hij Grace woedend aankeek. ‘Hebben ze een kapel in het klooster naar je genoemd? Hebben ze je een zak met geld gegeven? In welk opzicht ben jij beter geworden van dat smerige handeltje? O, neem me niet kwalijk, ik vergeet nog een belangrijk stukje van de puzzel. Je hield het met Lord Deverill! En je kon het niet verdragen dat hij mijn zuster had verleid en haar zwanger had gemaakt. Dus je wilde van die kinderen af. En van mijn zuster. Je wilde haar zo ver mogelijk weg hebben. Was Amerika ver genoeg?’ De twee vrouwelijke gasten hielden geschokt hun adem in en keken Grace met open mond aan, als vissen op het droge. ‘Hoe kon je zoiets doen, Grace? Hoe kon je jezelf daarna nog aankijken in de spiegel? Bridie vertrouwde je. Maar toen haar dochter hierheen kwam, op zoek naar haar moeder, heb jij tegen haar gezegd dat haar moeder dood was! En waarom? Omdat je niet wilde dat je smerige geheim bekend werd.’

‘Dit zijn krankzinnige aantijgingen!’ protesteerde Sir Ronald zwakjes en met een onzekere blik in de richting van Grace. ‘Hoe durf je mijn vrouw zo te beledigen?’

Michael lachte kwaadaardig. ‘Ze zal het niet ontkennen. Want het is de waarheid. Kitty Deverill heeft ons alles verteld. Inderdaad, Kitty Deverill heeft je verraden, Grace. Zoals jij háár jaren geleden hebt verraden. En niet één keer… We hebben haar samen verraden! Ik weet zeker dat ik daarvoor naar de hel ga. Maar jij gaat met me mee!’

Sir Ronald keek opnieuw naar zijn vrouw. ‘Grace, wat heb je hierop te zeggen?’

Ze boog haar hoofd. Michael zag dat het glas in haar hand beefde.

‘Grace? Zeg dat het niet waar is!’ Sir Ronald staarde hulpeloos naar zijn echtgenote, en de verbijsterde uitdrukking op zijn gezicht verried dat hij twijfelde aan de vrouw die hij dacht te kennen.

Michael hoorde voetstappen in de gang. Het volgende moment betraden twee gardaí de kamer. Hij gooide zijn handen in de lucht en wierp lachend nog een laatste blik op Grace. ‘Maar neuken kan ze! Dat moet ik haar nageven.’

 

Toen Bridie de wereld vaarwelzegde, deed ze dat volmaakt kalm en vredig. Leopoldo zat naast haar bed en hield haar hand vast. Haar moeder hield haar andere hand in de hare en smeekte God in gemompelde gebeden haar dochter haar zonden te vergeven en de poorten van de hemel wijd voor haar te openen. Michael, Sean en Rosetta stonden rond het bed, en terwijl het vuur steeds lager ging branden, doofde uiteindelijk ook het licht in Bridies ogen. Ze wist dat Kitty gelijk had. Dat ze Cesare zou weerzien, en haar vader en haar oma. Dus er was niets om bang voor te zijn. Zij zouden haar de weg naar huis wijzen.

Ze verzette zich niet, maar ging rustig over naar de wereld aan gene zijde. Terwijl haar ziel haar lichaam verliet, voelde ze zich als een zachte bries die door het raam naar buiten glipte, de nacht in. Vol verwondering keek ze naar de talloze sterren, naar hoe ze straalden. En ook de maan was helder en dompelde het kasteel in haar zilveren schijnsel, net als lang geleden, op het zomerbal. Bridie herinnerde zich van het leven alleen nog de liefde. Terwijl ze aan haar laatste reis begon, besefte ze plotseling hoe dat de spil was geweest waarom alles draaide: de liefde. Wat dom van haar dat ze dat niet eerder had ingezien.

 

Martha ontving Bridies brief in het klooster. Ze ging ermee in een schaduwrijk hoekje van de binnenplaats zitten.

 

Lieve Martha,

Ik heb er lang over nagedacht hoe ik je dit zo voorzichtig mogelijk zou kunnen vertellen, maar eromheen draaien is zinloos. Ik ben stervende. En ik weet dat uitgerekend jij zal begrijpen dat mijn hart is vervuld van vreugde, omdat ik voor Gods aangezicht mag verschijnen. Maar voordat ik deze wereld vaarwelzeg, is er nog iets wat ik met je wil delen. Toen ik jong was en als dienstmeisje voor de Deverills werkte, had ik een kortstondige verhouding met Kitty’s vader. Ik hield van hem en dacht dat hij ook van mij hield. Maar toen ik zwanger bleek te zijn, werd ik naar Dublin gestuurd om mijn kind te krijgen in het klooster waar jij straks als non gaat intreden. Ik bracht niet één, maar twee kinderen ter wereld. Het jongetje bleef leven, maar ze vertelden me dat het meisje bij de geboorte was gestorven. Ze haalden haar weg voordat ik zelfs maar een kus op haar voorhoofdje kon drukken en kon bidden voor haar ziel. Ik werd op de boot gezet naar Amerika om een nieuw bestaan op te bouwen. Later heeft mijn broer Michael mijn zoontje uit het klooster weten te smokkelen en te vondeling gelegd op de veranda van het Jachthuis, met de bedoeling dat Kitty hem als haar eigen kind zou grootbrengen. Dat heeft ze gedaan, en daar ben ik haar innig dankbaar voor. Kitty noemde hem Jack Patrick (JP), en haar vader heeft hem later als zijn zoon erkend. Ik heb altijd gedacht dat mijn dochtertje was begraven in de tuin van het klooster. Vier jaar na de geboorte ben ik naar Ierland teruggegaan om mijn zoontje te halen. Toen ben ik ook bij het klooster geweest, om te vragen naar het grafje van mijn dochter. Maar er was geen steen, kreeg ik te horen. Pasgeboren, ongedoopte kinderen kregen een ongemarkeerd graf. Van het klooster ging ik naar Ballinakelly, en toen ik zag hoe gelukkig mijn zoon was, ben ik met een hart vol verdriet teruggegaan naar Amerika en heb ik geprobeerd hem te vergeten. Maar dat kon ik niet. En ook mijn dochter ben ik nooit vergeten. Ik bad dagelijks voor haar ziel en leed om de twee kinderen die ik op zo’n wrede manier was kwijtgeraakt.

De reden dat ik je dit vertel, Martha, is dat ik tot mijn innige vreugde heb ontdekt dat jij mijn dochter bent. Het kindje van wie ik dacht dat het was gestorven, is een prachtige jonge vrouw geworden. Ik dank God dat ons nog wat tijd samen vergund is geweest, ook al wisten we niets van de nauwe bloedband die er tussen ons bestaat. Het maakt me gelukkig dat je je roeping hebt gevonden en dat die je zo veel vervulling schenkt. Je grootmoeder is een vrome vrouw die haar geloof koestert, net als haar moeder, jouw overgrootmoeder. Blijkbaar heb jij dat van hen geërfd.

Ik wil niet dat je me ziet op mijn sterfbed, maar dat je aan me terugdenkt zoals ik daarvoor was. Ik wil dat je je het plezier en de liefde herinnert, want ik hield meteen van je, ook al wist ik toen nog niet waarom je onmiddellijk tot in mijn hart wist door te dringen. We hebben allebei een lange reis gemaakt, en we mogen God danken dat onze wegen elkaar hebben gekruist.

Ik heb Kitty gevraagd om je na mijn overlijden deze brief te geven, en de brief van mijn advocaat, want ik laat je goed verzorgd achter. Mocht je het geld dat ik je nalaat aan het klooster willen schenken, dan heb je mijn zegen.

Geniet van het leven, Martha. Wees altijd sterk en moedig, wees niet bevreesd en vul je hart met liefde.

Je moeder, Bridie

 

Martha staarde naar wat Bridie had geschreven tot de woorden door haar tranen vervaagden tot zwarte vlekken. Toen sloot ze haar ogen en drukte het papier tegen haar lippen.

 

JP las de brief die Bridie hem had geschreven met een vreemd gevoel van onthechting, alsof de woorden waren bedoeld voor iemand anders. Bridie vertelde haar verhaal en legde uit waarom Kitty de identiteit van zijn moeder al die tijd geheim had gehouden. JP had altijd gedacht dat zijn moeder dood was, maar het vervulde hem met een radeloos verdriet dat hij de kans had gehad haar te leren kennen maar die had gemist. Wat zo mogelijk als een nog grotere schok kwam, was de brief van de advocaat, waarin die hem informeerde over zijn erfenis. Hij las de brief nogmaals om zeker te weten dat hij het goed had begrepen. Toen belde hij Kitty.

‘De gravin heeft me het kasteel nagelaten.’ Zijn stem beefde.

Kitty moest erbij gaan zitten.

‘Kitty, ben je er nog?’

‘Ja, ik ben er nog,’ antwoordde ze zacht.

‘En een heleboel geld, Kitty. Ze heeft me een fortuin nagelaten!’

Kitty’s hart bonsde zo wild dat ze amper helder kon denken. Als JP het kasteel erfde en er ging wonen, dan betekende dat… dan waren de Deverills wier geest in het kasteel gevangenzat, eindelijk vrij, want Alana was een O’Leary! ‘Ik kan het bijna niet geloven!’ zei ze ademloos.

Maar JP dacht niet aan de arme Deverills. Hij dacht aan zijn vader, aan hoe blij die zou zijn wanneer zijn dierbare kasteel weer in handen kwam van een Deverill.

‘Ik moet papa bellen,’ zei hij dan ook.

‘Ik weet zeker dat hij net zo blij zal zijn als ik,’ zei Kitty. Arme Leopoldo, dacht ze terwijl ze de telefoon neerlegde. Dit zal een verschrikkelijke schok voor hem zijn.

 

Leopoldo was razend. Hij had altijd gedacht dat het kasteel ooit van hem zou zijn. Sean probeerde hem duidelijk te maken dat zijn moeder hem een enorm kapitaal had nagelaten.

‘Maar dat wordt beheerd door jullie! Ik kan er niet aankomen!’ tierde Leopoldo. ‘Als ik geld nodig heb, moet ik het aan jou en Michael vragen. Hoe kan ik nou van mijn leven genieten en plezier maken als ik steeds om geld moet vragen?’

‘Misschien moet je wat minder plezier maken,’ antwoordde Sean rustig.

Rosetta keek Leopoldo na toen hij de kamer uit stormde en de deur met een knal achter zich dichtgooide. Dus Bridie was niet helemáál ziende blind geweest, dacht ze met een glimlach.

‘Weet je, ik heb me hier eigenlijk nooit echt op mijn gemak gevoeld,’ zei ze. ‘Ik droom van een huisje bij de zee, voor ons samen, met de kinderen.’

‘Dan krijg je dat.’ Sean pakte haar hand. ‘Hoe eerder, hoe liever.’

 

Bridie werd naast haar man begraven, op de laatste stralende herfstdag voordat de winterstormen de bomen van hun blad zouden beroven en de ijzige winden uit zee het land kwamen teisteren. Het was een bijzondere, magische dag. Daar was iedereen het over eens.

Het leek wel alsof het hele stadje was uitgelopen om afscheid te nemen. De kerk was te klein om aan iedereen plaats te bieden. Velen moesten de dienst buiten afwachten.

Inmiddels hadden ze zich rond het graf verzameld. JP stond naast zijn zus Martha en keek hoe de kist in de grond verdween. Hij was de nieuwe eigenaar van kasteel Deverill. Dat betekende een enorme verantwoordelijkheid, die hij niet lichtvaardig zou opnemen. Hij dacht eraan hoe hij als kind had geprobeerd het kasteel op schaal na te bouwen, samen met zijn vader, en hoe hij had gefantaseerd dat hij misschien ooit genoeg geld zou hebben om het terug te kopen. Nu hoefde dat niet meer, want hij had het gekrégen. Niet voor het eerst verwonderde hij zich over de onvoorspelbaarheid van het lot.

Kitty wist dat Bridie niet in de houten kist lag, maar dat ze was opgenomen in het zonlicht en vol trots en liefde neerkeek op haar kinderen, zoals haar dat tijdens haar leven al gegeven had moeten zijn. In stilte bedankte ze haar vriendin dat ze het kasteel aan de Deverills had teruggegeven, en ze bedacht hoe gepast het was, omdat JP met hen allebei innig was verbonden. Hij was de oorzaak van hun verwijdering, maar ook de reden dat ze zich uiteindelijk hadden verzoend. Als Bridie was blijven leven, zouden ze allebei net zo trots op hem zijn geweest. Bridie had door het kasteel terug te geven niet alleen de wonden van het verleden geheeld, dankzij haar zouden ook de overleden erfgenamen eindelijk vrij zijn om deze wereld te verlaten. Kitty popelde van ongeduld om dat te zien gebeuren.

Mrs. Doyle hield Michaels arm stijf vast en snikte zacht in een zakdoek, vurig hopend dat de Heer haar gebeden had verhoord en haar dochter had herenigd met haar vader en haar oma. Sean stond aan de andere kant naast zijn moeder, met Rosetta en de kinderen, en hij vroeg zich af wat er van zijn neef zou worden nu hij zijn beide ouders had verloren – de enige twee die van hem hadden gehouden en het altijd voor hem hadden opgenomen. Leopoldo rouwde demonstratief, maar volgens de Wenende Vrouwen van Jeruzalem overdreven dramatisch. Hij was tenslotte een volwassen kerel.

Behalve Leopoldo vond iedereen het geweldig dat JP het kasteel had geërfd. Die avond zou er wat te vieren zijn bij O’Donovan’s. Michael, die zijn vrome roeping toch al had verloochend, nam zich voor van de partij te zijn. En misschien werd het ook tijd om op zoek te gaan naar een vrouw, dacht hij tevreden.

‘Ik dacht dat een non een habijt hoorde te dragen,’ zei JP met een blik op Martha’s elegante zwarte japon en jas. ‘Of lopen nonnen er tegenwoordig zo bij?’ Hij grijnsde, en zijn sproetjes dansten over zijn wangen.

‘Ik word geen non.’

‘O.’ Dat verraste hem. Ze had zo oprecht geleken toen ze hem vertelde dat ze haar roeping had gevonden.

‘Ik besefte dat het klooster een vlucht was,’ zei ze met een zucht. ‘Ik had gewoon tijd nodig om weer te leren leven, zoals je na een gebroken been weer moet leren lopen. Die tijd heeft het klooster me gegeven, maar ook de innerlijke rust die ik zocht. Met Gods hulp kan ik het leven weer aan. Toen ik Bridies brief las, gebeurde er iets met me. Het was alsof er een enorme last van me af viel. Ik weet niet goed hoe ik het moet zeggen.’ Ze keek verlegen naar hem op. ‘Laten we het er maar op houden dat ik niet langer bang ben voor de liefde.’

‘Je bent ook veel te mooi om je in een klooster te verstoppen. Ik weet zeker dat je een man ooit heel gelukkig zult maken.’

‘Dat ben ik wel van plan. Net zoals ik van plan ben een goede moeder te zijn voor mijn kinderen.’ Er glinsterden tranen in haar ogen, en JP gaf haar zijn zakdoek. ‘Bedankt. De laatste dagen zijn nogal emotioneel geweest.’ Ze bette haar ogen. ‘Als ik maar half zo veel van mijn kinderen kan houden als Bridie van ons hield, dan ben ik de gelukkigste moeder van de hele wereld.’

JP omhelsde zijn zuster en besefte met een golf van genegenheid dat hij toch van Martha kon houden, zij het op een andere manier. ‘Kom je logeren als we eenmaal op het kasteel wonen?’ vroeg hij.

‘Graag,’ antwoordde ze toen hij haar losliet. ‘Dat zou ik erg leuk vinden.’

Alana kwam aanlopen en schoof haar arm door die van haar man. ‘Blijf je nog een poosje?’ vroeg ze Martha. ‘Je kunt bij ons logeren als je dat wilt.’

‘Dank je wel, maar ik vertrek morgen. Eerst terug naar Amerika. Daar heb ik nog het een en ander uit te leggen en goed te maken. En verder weet ik nog niet wat ik ga doen.’ Ze glimlachte en haalde onbezorgd haar schouders op. ‘Ik ben nu een bemiddelde vrouw. Dus ik kan gaan en staan waar ik wil!’