18

 

 

 

Ballinakelly

 

Harry’s dood betekende een vernietigende klap voor zijn familie. Kitty trok erop uit met haar paard zoals ze dat altijd had gedaan wanneer ze worstelde met een groot verdriet. Snikkend om de onrechtvaardigheid van het leven galoppeerde ze in wilde vaart door de heuvels. Bertie weerstond de verleiding om naar de fles te grijpen en ging in plaats daarvan naar de kerk, waar hij roerloos in de bank zat en probeerde zich te herinneren wat Adeline, zijn moeder, hem over de dood had geleerd. Elspeth trok haar kinderen dicht tegen zich aan en dankte God dat ze nog niet oud genoeg waren om dienst te nemen in het leger. In Kent kroop Maud onder de dekens, net zoals Beatrice dat had gedaan na Digby’s dood, en jammerde dat Harry’s dood Gods straf was voor haar zonden. Victoria was aanzienlijk nuchterder. ‘In een oorlog vallen nu eenmaal doden,’ zei ze onverstoorbaar. ‘Het is bijzonder ongelukkig dat Harry door een bom is geraakt, maar niet verbazend.’ Ze wenste heimelijk dat de bom niet Harry had geraakt maar Eric, haar saaie echtgenoot. Eric wijdde zich echter nog altijd aan het verdedigen van de kust, samen met de andere mannen van de burgerwacht die te oud waren om dienst te nemen. Hij had geen bom gezien, alleen via de radio over de bombardementen gehoord.

Boysie was kapot van verdriet. Het was alsof de bom zijn hele wereld had vernietigd, waardoor hem niets anders was gebleven dan een woestenij van wanhoop en eenzaamheid. Het ergste was dat hij met niemand over zijn verdriet kon praten. Hij zou zijn liefde en het verschrikkelijke verlies dat hij had geleden, van de daken willen schreeuwen, opdat iedereen zou weten wat Harry voor hem had betekend. In zijn hart hunkerde hij ernaar Harry op die manier te eren. Maar hij was getrouwd, hij had kinderen, en hij wilde zijn gezin geen pijn doen. Dus hij verborg zijn verdriet en rouwde om zijn enige ware liefde alsof Harry niet meer dan een dierbare vriend voor hem was geweest.

De begrafenis was een sobere, verdrietige plechtigheid in de St. Patrick in Ballinakelly. De januarihemel was helder waterig blauw, de zon stond laag boven het land, een ijzige, zilte wind woei stormachtig vanuit zee.

Kitty dacht aan de vele begrafenissen van dierbaren die ze in deze kerk had bijgewoond. Hier had ze afscheid genomen van haar oom Rupert, die in de Grote Oorlog was gesneuveld op het slagveld; van Hubert en Adeline, haar grootouders, van wie ze zo innig veel had gehouden; en nog niet zo lang geleden van haar oudtante Hazel. Tijdens haar gebeden had ze haar ogen stijfdicht geknepen en God gevraagd het leven van JP te sparen. Ze had Hem niet gevraagd ook Harry te sparen. Niet dat het enig verschil zou hebben gemaakt, want het was Harry’s lotsbestemming geweest in die nacht te sterven. Ze betreurde echter dat ze hem niet in haar gebeden had genoemd. Het voelde alsof ze hem in de steek had gelaten. Maar voor spijt was het nu te laat.

Kitty had nooit verwacht dat ze al zo jong afscheid zou moeten nemen van haar broer. Harry was altijd haar vriend en bondgenoot geweest. Hij had het niet gemakkelijk gehad in zijn leven. Ze dacht eraan hoe ze hem had betrapt, in bed met Joseph, zijn persoonlijke bediende, toen hij met verlof thuis was tijdens de vorige oorlog. En ze herinnerde zich hoe hij haar om raad had gevraagd toen Charlotte had gezien dat hij Boysie zoende tijdens Celia’s zomerbal. Harry was niet voor het huwelijk geboren. Hij kon zich niet schikken naar de conventies. Maar de maatschappij had hem gedwongen zich aan te passen. En dat had hij gedaan. Hoe zwaar was het hem gevallen om aan de verwachtingen te voldoen? Was hij ooit gelukkig geweest, echt gelukkig, in een wereld die hem niet de ruimte gaf zichzelf te zijn?

Kitty kon het niet opbrengen naar Charlotte en de kinderen te kijken. Het was ondraaglijk om hun verdriet te zien. De kinderen hadden hun vader verloren, Charlotte was haar man kwijtgeraakt, ook al wist Kitty dat hij nooit echt de hare was geweest, dat zijn hart altijd aan Boysie had toebehoord.

Ze keerde zich naar Boysie, aan de andere kant van het gangpad naast zijn vrouw Deirdre. Er lag een grimmige frons op zijn gezicht, zijn mondhoeken wezen naar beneden, zijn lippen trilden en Kitty besefte niet voor het eerst hoe innig veel hij van Harry had gehouden. Hij leek plotseling jaren ouder geworden. Blijkbaar voelde hij dat ze naar hem keek, want hij draaide zijn hoofd opzij. Hun ogen ontmoetten elkaar, en Kitty was geschokt door de pijn die zo openlijk in de zijne te lezen stond. Ze schonk hem een meelevende glimlach, maar hij was te ontdaan om te reageren. In plaats daarvan sloeg hij zijn ogen neer en keek hij naar de orde van dienst die hij in zijn bevende handen hield. Kitty concentreerde zich weer op de woorden van dominee Maddox. Sinds zijn huwelijk met Mrs. Goodwin in de vorige lente had het geluk hem doen uitdijen.

Na de dienst was er een lunch in het Jachthuis. Maud en Bertie zaten op de bank in het erkerraam. Aan de manier waarop hij zijn hoofd naar haar toe boog en aandachtig luisterde, kon Kitty zien dat hij hoopte dat Maud bij hem zou terugkomen. Ze vroeg zich af of het gedeelde verdriet hen weer nader tot elkaar zou brengen. Arthur Arlington zou Mauds verdriet nooit zo kunnen invoelen als Bertie.

Kitty sprak even met haar zuster Victoria, de voorname gravin van Elmrod, maar ze had niet de energie om te proberen de kloof te dichten die door de jaren heen tussen hen was ontstaan, noch om op zoek te gaan naar de zus die ze ooit had gehad, want die had ze ook nooit echt gemogen. Ze maakte een praatje met haar nichtjes, de tweeling Leona en Vivien, die vertelden dat Celia vanuit Zuid-Afrika onderweg was naar huis en dat ze haar kinderen in Johannesburg liet tot de oorlog voorbij was. Kitty wist dat Harry’s dood ook voor haar een pijnlijk verlies betekende. Maar de tweeling vertelde enthousiast hoe schatrijk Celia was geworden. En hoe schatrijk zíj ook weer waren dankzij hun jongere zusje. ‘Ze heeft met die goudmijn een fortuin verdiend!’ verklaarde Leona trots.

‘Een fortuin!’ herhaalde Vivien, en voor het eerst sinds Harry’s dood verscheen er een glimlach om Kitty’s mond, want de arrogante tweeling had altijd diep op Celia neergekeken en haar een nietsnut gevonden.

Grace Rowan-Hampton werd bij wijze van uitzondering vergezeld door haar man Ronald, corpulenter dan ooit, met een vurige, ongezonde blos op zijn wangen. Hij gaf Laurel zijn zakdoek, waarmee het eenzaam achtergebleven Struikje sierlijk snotterend haar ogen depte. Lord Hunt was een al zorgzaamheid en klopte Laurel meelevend op de rug. Kitty vroeg zich af waarom hij niet met haar trouwde nu Hazel er niet meer was. Maar de ouwe schurk had altijd al maling aan conventies gehad.

Op de vlucht voor de sigaren- en sigarettenwalm in de salon slenterde Kitty de hal in. Daar trof ze Boysie alleen op een bank. Hij staarde somber in zijn glas sherry. ‘Hallo, Boysie.’ Ze ging naast hem zitten.

‘Wat deed hij in dat deel van de stad?’ Boysie schudde zijn hoofd. ‘Wat had hij daar te zoeken? Waarom zat hij niet in een schuilkelder?’

‘Ik denk dat hij wilde helpen.’

‘De idioot,’ zei Boysie verbitterd. Het bleef geruime tijd stil terwijl ze allebei aan Harry, aan diens roekeloosheid dachten.

‘Ik weet hoeveel je van hem hield, Boysie,’ zei Kitty zacht. ‘Harry en ik wisten bijna alles van elkaar. Ik ken jullie geheim. En ik weet ook hoeveel hij van jou hield.’

Boysie keek haar aan. Er blonken tranen in zijn ogen. ‘Dus je wist het?’

‘Ja, ik wist het.’

Hij sloeg blozend zijn ogen neer. ‘Ik weet niet hoe ik verder moet.’ Hij staarde opnieuw in zijn glas. ‘Ik weet niet wat ik met mijn leven aan moet nu Harry er niet meer is.’

Kitty legde haar hand op de zijne. ‘Komt tijd, komt raad. Je moet verder, je hebt geen keus. En uiteindelijk vindt een mens toch altijd weer de kracht om door te gaan.’

Hij slikte krampachtig. ‘Dank je wel. Ik ben zo blij dat jij het begrijpt, Kitty.’

Ze glimlachte meelevend. ‘Harry vond het fijn dat hij met me kon praten, dat hij zijn gevoelens met me kon delen. En ik heb zo’n vermoeden dat Celia ook van jullie vriendschap wist.’

‘Celia.’ Hij kreunde. ‘Waar is ze als je haar nodig hebt? Ze graaft naar goud! Dat is toch niks voor haar! Met haar gemanicuurde handjes en haar gelakte nagels!’ Hij grinnikte vreugdeloos.

‘Ze is onderweg hierheen.’

Boysie keek verbaasd op. ‘Komt ze naar huis?’

‘Dat hoorde ik net van die onzalige zusters van haar.’

‘Waarom heeft ze me niet geschreven?’

‘Celia is tegenwoordig een vrouw vol mysteries. Misschien wilde ze je verrassen. Of misschien is ze overhaast van het ene op het andere moment vertrokken.’

‘Als iemand begrijpt hoe hulpeloos ik ben zonder Harry, dan is zij het.’ Hij zag er inderdaad hulpeloos uit.

‘Dan komt ze naar huis om zich over jou te ontfermen. Tenslotte heeft zij zich na Archies zelfmoord ook staande weten te houden. Celia is een flinkerd. Die laat zich er niet onder krijgen.’

‘Dat geldt voor alle Deverills. Hoe doen jullie dat toch?’

Kitty slaakte een zucht en dacht aan de vele keren dat ze zelf de wanhoop nabij was geweest. Ook zij had zich niet laten kisten en er altijd weer bovenop weten te komen. ‘Ik weet het niet, Boysie. Op de een of andere manier is er iets in ons wat weigert op te geven.’

‘De onverzettelijkheid van de Deverills,’ zei Boysie. ‘Zo noemde Digby het.’

‘Ja, dat is het. De onverzettelijkheid van de Deverills.’

Hij glimlachte mat. ‘Daar zou ik wel wat van kunnen gebruiken.’

Kitty legde lachend haar hoofd op zijn schouder. ‘Je bent sterker dan je denkt, Boysie. Ga bij jezelf te rade, dan ontdek je je eigen onverzettelijkheid.’

 

Door Harry’s dood werd Kitty overvallen door nostalgie, door een verlangen naar het verleden. Ze was dankbaar voor het heden, maar ongerust over de toekomst, want ze was zich er meer dan ooit van bewust hoe jammerlijk kort en kwetsbaar het leven was. De drang om alles uit het leven te halen en haar hart te volgen werd nog sterker. Ze trok er zoals altijd met haar paard op uit, maar steeds vaker hield ze stil op de top van de heuvel, vanwaar ze uitkeek op een eenzame baai waar de golven op een wit hoefijzervormig strand spoelden en waar het huis van Jack deels schuilging tussen struiken en kleine bomen. Daar stond ze, en ze bleef op haar post, neerkijkend op het huis in de hoop een glimp op te vangen van de man die ze niet kon vergeten. Ze wist dat het verkeerd was, ze wist wat ze zou verliezen wanneer ze haar hart volgde, maar ze hield al zo lang van hem dat ze niet anders kon. En ze vermoedde dat hij, diep in zijn hart, ondanks de wrok, ondanks de boosheid, ook nog steeds van haar hield. Want hij had altijd van haar gehouden.

Soms zag Kitty het kleine figuurtje van Emer, die over het strand liep met haar kinderen, en ze wenste dat zíj het was die daar liep, dat het hún kinderen waren, de kinderen van haar en Jack. Vanaf haar hoge uitkijkpost keek ze hoe ze speelden met de hond; ze zag hen rennen in de wind, ze zag hoe ze lachend achter zeemeeuwen aan renden, hoe ze met hun armen wijd deden alsof ze konden vliegen. De aanblik van Jacks gezin betekende een kwelling. Emer had háár leven gestolen. Ze misgunde Emer haar geluk, de rijkdom waarmee ze was gezegend. Waarom was het lot Emer zo goedgezind geweest terwijl het háár altijd en overal had dwarsgezeten en tegengewerkt? Wat had Emer gedaan waardoor ze Jack verdiende terwijl zíj al haar hele leven van hem hield? Maar zodra ze Jack zag, keerde ze haar paard en galoppeerde ze ervandoor, want ze kon het niet verdragen hem samen met zijn vrouw te zien.

Maar op een avond in het begin van de lente stond Jack ineens achter haar toen ze haar paard keerde. Hij keek haar aan, er lag een ernstige blik in zijn ogen. Kitty’s wangen brandden van schaamte omdat hij haar had betrapt, maar ze was zo verrast dat ze geen excuus kon bedenken om haar aanwezigheid te verklaren. Dus ze zei niets.

Jack leek slecht op zijn gemak. Kitty voelde dat hij, net als zij, niet wist wat hij moest zeggen. ‘Gecondoleerd met je broer,’ zei hij ten slotte. ‘Harry was een goed mens.’

Kitty was opgelucht dat hij haar niet ter verantwoording riep omdat ze stond te gluren. ‘Dank je wel.’

‘Ik had het je al eerder willen zeggen, maar…’ Hij wendde zich af en keek naar het strand in de diepte. Het was inmiddels bijna vier maanden geleden dat Harry was overleden, maar blijkbaar was het Jack niet eerder gelukt te zorgen dat ze elkaar ontmoetten.

‘Dat begrijp ik.’ Ze keek naar het eenzame huis aan de baai. ‘Zullen we een eindje gaan rijden?’ vroeg ze plotseling – om hem bij Emer weg te krijgen, in het verlangen om met hem naar de oude, vertrouwde plekken te gaan die hij eens met háár had gedeeld. Ze grijnsde uitdagend, net als vroeger, en er verscheen een zweem van een glimlach om zijn lippen, alsof hij het niet langer kon opbrengen boos op haar te zijn.

Ze gaven hun paarden de sporen, maar ze namen een andere weg dan die waarlangs Kitty was gekomen. Opnieuw voelde ze de vertrouwde huivering van opwinding die haar herinnerde aan vroeger, aan hun geheime ontmoetingen. Aan de tijd dat ze de liefde bedreven in zijn cottage en elkaar kusten in de Elfenkring. Ze hadden altijd gevaar gelopen te worden ontdekt. En dat gevaar was er nu ook. Het zinderde in de lucht tussen hen in. Zonder een woord te zeggen galoppeerden ze naast elkaar door de heuvels, en het was alsof de wind de ongemakkelijkheid verjoeg. Ervoor in de plaats kwam het oude, vertrouwde gevoel van euforie en gelukzaligheid.

Op de top van een klif hielden ze de teugels in en lieten ze zich uit het zadel glijden. De zon ging bloedrood onder, de hemel kleurde roze, de zee diep indigoblauw. De golven likten loom aan het zand terwijl het tij zich langzaam terugtrok. Een paar zeemeeuwen kibbelden om een klein schaaldier voordat ze opvlogen en koers zetten naar de rotsen. Op het ritmische gefluister van de zee en het zachte ademen van de paarden na was het doodstil. Een stille, vredige avond.

De schoonheid van het moment deed hun hart zwellen terwijl ze uitkeken over de oceaan zoals ze dat vroeger zo vaak hadden gedaan, voordat het lot hen had beroofd van hun dromen. In de weidse horizon zagen ze hun verleden, hun verlies in de steeds ijlere, uitwaaierende wolkenstrengen. En terwijl de zon naar de einder zonk, namen al hun verlangens, al hun teleurstellingen pijnlijk maar ook met grote tederheid bezit van hen. Kitty’s keel werd dichtgesnoerd door emotie, door de woorden die ze zo zielsgraag zou willen zeggen. Ze keek opzij, naar Jacks profiel. Het was grimmig, ondoorgrondelijk. Dacht hij aan Emer zoals zij ooit aan Robert had gedacht? Maar op dit moment dacht ze niet aan Robert.

Jack keerde zich naar haar toe, in zijn ogen las ze verdriet. Zijn gezicht tekende zich donker af tegen de zon, maar ze herkende de pijn in zijn mondhoeken, die naar beneden wezen. Ze keken elkaar aan, in het besef dat de komende momenten beslissend zouden zijn. Kitty voelde hoe de spanning zich opbouwde en bijna ondraaglijk werd. Ze wilde hem vertellen over haar spijt, over haar verlangen, over de eindeloze uren waarin ze op de heuveltop had gestaan, neerkijkend op zijn huis, in de hoop een glimp van hem op te vangen. Maar nog vuriger verlangde ze ernaar het verdriet in zijn ogen, de gekwelde trek om zijn mond uit te wissen met haar lippen.

Ze deed een stap in zijn richting. Haar adem stokte. Zou hij zich van haar afkeren? Zou hij, na alles wat ze hadden doorgemaakt, van haar weglopen? Maar de schoonheid van het moment, van alles wat hem omringde, had zijn hart geopend tot in de diepste diepten, waar het vuur van zijn liefde altijd was blijven branden. Hij trok haar tegen zich aan en kuste haar.

 

Celia Mayberry kende Londen niet meer terug. Ze was in de zomer van 1932 naar Zuid-Afrika vertrokken, toen de stralende luister van de ‘Bright Young Things’, die de jaren twintig hadden gevierd met een decadentie die haar deed blozen wanneer ze eraan terugdacht, in snel tempo was gedoofd door de duisternis van de Depressie. Ook in die tijd had Londen een verandering doorgemaakt, maar die viel in het niet bij de huidige. Ramen waren verduisterd, straten zo goed als leeg, gebouwen lagen in puin, alles leek bedekt met een dikke grijze stoflaag. De mist hing zwaar en vochtig over de stad, de winter wist van geen wijken terwijl het al lang lente had moeten zijn. Er speelden geen kinderen in de parken. Iedereen op straat leek haast te hebben. De gezichten stonden ernstig, vastberaden. Het viel Celia op dat de controleurs op de bussen allemaal vrouwen waren, en toen ze een praatje maakte met de krantenverkoopster in de kiosk, kreeg ze te horen dat vrouwen een groot deel van de banen hadden overgenomen omdat de mannen aan het front zaten. De verkoopster deed opgewonden verslag van de bommen die nacht na nacht waren gevallen, en van de avontuurtjes die ze had beleefd in de schuilkelder. Ze vertelde met een knipoog over ‘al die knappe mannen in uniform’.

Celia was erg opgelucht toen Deverill House nog overeind bleek te staan, ook al was het personeel zo goed als verdwenen. Alleen de alleroudste bedienden waren gebleven om op de boel te passen, samen met de kokkin en een paar dienstmeisjes. De rest had zich gemeld bij het leger of de burgerwacht, vertelde Leona. En wie uit Londen weg kon, was de stad ontvlucht.

Leona niet meegerekend – ze was maar even in Londen, niet voor haar zus maar voor de kapper – was Boysie het eerste echte bezoek dat Celia ontving. Het was inmiddels bijna tien jaar geleden dat ze met een lunch in het Claridge’s afscheid van hem en Harry had genomen. Ze was nooit van plan geweest zo lang weg te blijven en aanvankelijk had ze elke maand naar het thuisfront geschreven, maar dat was geleidelijk aan steeds minder geworden.

Nu stapte Boysie het huis binnen waar Beatrice Deverill eens haar beruchte dinsdagavondsalons had gehouden. Zijn ogen straalden bij het zien van zijn dierbare vriendin. Het trof Celia hoe oud hij was geworden. De verdrietige trek om zijn lippen, om die altijd wat mokkige, humeurige mond, ontroerde haar. En ondanks zijn blijdschap over hun weerzien, was het verdriet dat hij achter zijn glimlach verborg, nog altijd rauw en wanhopig.

Celia viel hem om de hals, ze trok hem dicht tegen zich aan en ademde zijn vertrouwde geur in die haar zo aan Harry herinnerde. Samen huilden ze om wat Harry voor hen allebei had betekend.

In de salon boven had Celia de haard laten aanmaken, en ze installeerden zich voor het vuur, Boysie met een dubbele whiskey, Celia met een wat bescheidener glaasje sherry. Ze schopte haar schoenen uit en nestelde zich in een hoek van de bank, tegen de zachte zijden kussens. Boysie schonk haar een grijns, het oplichten van zijn ogen verried zijn dankbaarheid voor haar terugkeer, net nu hij haar zo hard nodig had. ‘Ach, lieverd,’ zei hij met een zucht. ‘Je bent mooier dan ooit. De jaren hebben geen enkele afbreuk kunnen doen aan je schoonheid. Integendeel, je hebt een zeker raffinement verworven dat je alleen maar aantrekkelijker maakt. Al vond ik je vroeger ook aanbiddelijk, met je onschuldige hertenogen.’

Celia pakte zijn hand. ‘Er is in die tien jaar veel gebeurd.’

‘Ik mag hopen dat het alle inspanningen waard is geweest, want je hebt óns ervoor opgeofferd,’ zei Boysie, en ze dachten opnieuw allebei aan Harry.

‘Hoe is het met de dodelijk saaie Deirdre?’ vroeg ze ondeugend.

‘Nog altijd dodelijk saai,’ antwoordde hij met een matte glimlach.

‘Ze heeft er nooit iets van geweten?’

‘Nee, nooit.’

‘Heeft ze het zelfs nooit vermoed?’

Hij schudde zijn hoofd.

‘Charlotte wist het, hè? Maar ze heeft er nooit iets over gezegd. Dat vind ik echt groots!’

‘Charlotte vond het goed dat we contact hielden. Als vrienden, meer niet. Maar ik moet bekennen dat het daar uiteindelijk niet bij is gebleven.’

‘Was Harry gelukkig, Boysie? Hij leek altijd zo rusteloos, alsof hij zocht naar iets om het leven zin te geven. En ik vraag me af of hij dat ooit heeft gevonden.’

‘Je hebt gelijk. Hij was rusteloos. Hij had het gevoel dat hij nergens echt bij hoorde. Het verlies van kasteel Deverill deed hem meer dan wij ooit hebben beseft. Hij groeide op in de zekerheid dat het kasteel ooit van hem zou zijn. Dat was als het ware zijn bestemming. En toen die hem plotseling werd afgenomen, ontstond er een leegte. Een leegte die hij nooit heeft kunnen vullen.’

‘Jíj vulde die leegte, Boysie.’

‘Dat is zo. Maar slechts tot op zekere hoogte. Een man ontleent zijn identiteit aan zijn werk, en dat betekende voor Harry dat hij nooit echt heeft geweten wie hij was. Ik zat voor de oorlog in de wereld van de kunst, en inmiddels werk ik bij de geheime dienst, wat me erg veel voldoening schenkt. Harry wilde zich zo graag nuttig maken, maar hij kwam op Whitehall terecht, in een saaie, administratieve functie. Natuurlijk had hij zijn kinderen, en Charlotte. Hij hield van zijn gezin. Maar het is frustrerend om niet jezelf te kunnen zijn. Voor Harry vormde zijn dubbelleven een ondraaglijke last.’

‘Ja, dat moet haast wel,’ zei Celia.

‘Maar hoe is het met jou, lieverd? Vertel! Ik wil alles weten over je leven in Johannesburg. Vertel me over je minnaars. Ik hoop tenminste dat je je verrukkelijk hebt misdragen.’

Haar blauwe ogen twinkelden. ‘Ik heb inderdaad minnaars gehad. Maar verliefd word ik nooit meer, Boysie. Daar heb ik een streep onder gezet.’

‘Echt waar?’ Hij was niet overtuigd.

‘Ik heb een goed huwelijk gehad en ik hield van Archie. Maar hij heeft me ook pijn gedaan. Heel veel pijn. En dat wil ik nooit meer meemaken.’

‘Breek me de bek niet open. Dat laat ik me ook nooit meer gebeuren.’

Ze schonk hem een warme glimlach. ‘Als je niet met de dodelijk saaie Deirdre getrouwd was, vroeg ik je ten huwelijk. We zouden volmaakt gelukkig zijn, terend op onze herinneringen. En niet te vergeten op al het geld dat ik in de mijnen heb verdiend.’

‘Breng me niet in verzoeking, lieve schat.’

‘Afijn. Hoe gaat het nu verder?’ vroeg Celia.

Boysie trok zijn hand uit de hare en haalde een emaillen sigarettenkoker uit zijn binnenzak. Celia gaf hem een vuurtje. ‘Ik ga op zoek naar de onverzettelijkheid van de Deverills,’ antwoordde hij grijnzend nadat hij een rookwolk de kamer in had geblazen. ‘Volgens Kitty moet ik bij mezelf te rade gaan, en dan zal ik ontdekken dat ik die ook bezit.’

‘Ach, Kitty! Die lieverd.’ Celia schoot in de lach. ‘Hoe is het met haar?’

‘Ze is rusteloos.’ Boysie trok een wenkbrauw op.

‘O hemel!’

‘Ja, ik voelde een rusteloosheid bij haar die niets met Harry te maken had.’

‘O. Waar komt die volgens jou dan vandaan?’

‘Misschien moesten we maar eens naar Ierland, jij en ik. Om daarachter te komen.’

‘Ja!’ Celia was meteen enthousiast. ‘Laten we naar Ierland gaan! Kunnen ze bij de geheime dienst wel zonder je?’

‘Misschien moeten we wachten tot de oorlog voorbij is.’

Celia pakte zijn arm en kroop eronder. ‘Ik ben zo benieuwd wat de gravin Di Marcantonio met mijn kasteel heeft gedaan! Toen Kitty schreef dat de gravin niemand anders is dan Bridie Doyle, kwam mijn ontbijt bijna weer naar boven! Afijn, het is maar een kasteel. Een hoop stenen en balken, en een heleboel geld. Archies geld!’

‘Voor Kitty is het veel meer dan dat.’

Celia zuchtte. ‘Dat weet ik. Maar Kitty wordt niet gelukkig totdat ze inziet dat haar thuis dáár is waar de liefde woont.’