5
Toen hij in het ziekenhuis weer bij kennis kwam, kreeg hij te horen dat hij een hartaanval had gehad, en er werd hem om toestemming gevraagd voor de operatie die hij een jaar of twee geleden al had moeten ondergaan. Joel vroeg die operatie buiten de door de overheid gefinancierde nhs om te regelen, omdat hij wist dat zijn vader wel zou betalen. Pa betaalde alles wat maar nodig was om hem bij zich uit de buurt te houden, en als het even kon ook buiten Hampstead Garden Suburb en zelfs heel noord-Londen. De operatie werd verricht door middel van het angstwekkende (als hij daar van tevoren weet van had gehad) splijten van zijn borstbeen en het eruit tillen van zijn hart... en dan nog iets.
‘We waren u bijna kwijt,’ zei zijn chirurg hem na de operatie. ‘Waarom weet ik niet. U leek het wel goed te maken, echt heel goed, en toen hield uw hart er ineens mee op. Natuurlijk hebben we u teruggehaald. Ik neem aan dat u zich daar niets meer van herinnert?’
Joel zei dat hij er niets meer van wist. Wat hem was overkomen, wilde hij aan niemand vertellen... nu nog niet in elk geval. Als hij dat echt probeerde, zou het hem misschien ontglippen. In plaats daarvan wilde hij zich concentreren op een poging om zich precies te herinneren wat er was gebeurd voordat hij buiten kennis was geraakt en op straat in elkaar was gezakt. Zijn moeder kwam hem opzoeken, zonder dat zijn vader ervan wist, en hij vertelde haar waar hij zijn hartaanval had gehad.
‘Volgens mij had ik net wat geld uit de automaat gehaald,’ zei hij tegen haar. ‘Honderdvijftig pond, geloof ik, maar ik had niet meer dan vijfentwintig daarvan in mijn zak. Dat ligt nu in de la van het kastje daar.’
‘Je hebt nooit goed met geld kunnen omgaan, Joel,’ zei zijn moeder klaaglijk.
‘Misschien heeft iemand het aan de politie gegeven. Het is de moeite waard om na te vragen.’
Zijn moeder keek hem twijfelend aan. Ze beloofde dat ze navraag zou doen en zei toen dat ze zich afvroeg of het ‘al die drugs’ waren die hij in vroeger tijden had geslikt die dat ‘probleempje met zijn hart’ hadden veroorzaakt. Joel zei dat hij naar een ontwenningskliniek was gegaan, of niet soms, en dat hij daar genezen was, en toen ging hij liggen en trok het laken over zijn hoofd. Het licht in de kamer was te fel. Hij had donkere jaloezieën gevraagd, en als het even kon ook donkere gordijnen, maar te horen gekregen dat de luxaflex voor zijn raam de beste was die ze in het ziekenhuis maar hadden. In een reisbijlage had hij ooit iets gelezen over Kiruna, een plaatsje in het noorden van Zweden, dat binnen de poolcirkel lag en waar het midden in de zomer de hele nacht klaarlichte dag was. In het Ferrums Hotel daar werden dan pikzwarte jaloezieën voor de ramen gehangen om de gasten een donkere nacht te bieden. Hartje winter bleef het daar dag en nacht donker. Joel vond het prettig om aan Kiruna denken. Dat was nou een plek naar zijn hart.
Joel was lange tijd enig kind geweest, en van zijn zevende tot zijn tiende had hij een denkbeeldig vriendje gehad. Het was een jongen van zijn eigen leeftijd geweest en hij had niet alleen maar gedaan of hij met hem praatte of dat er tegen hem gepraat werd, maar hij had het jongetje ook werkelijk gezien. Niet zo duidelijk als zijn medeleerlingen, maar duidelijk genoeg om hem te kunnen beschrijven als iemand ernaar gevraagd had. Niemand had dat ooit gedaan, want hij zei er nooit iets over, maar als hij er iets over verteld zou hebben, zou hij gezegd hebben dat het vriendje dat hij Jasper noemde, omdat Jasper had gezegd dat hij zo heette, blond haar had en blauwe ogen, en een gezicht dat groot medeleven en begrip uitstraalde.
Niemand op school was zo aardig als Jasper, of zulk goed gezelschap. De meesten negeerden Joel, of pestten hem een beetje, totdat hij zo lang werd dat ze het niet meer aandurfden om hem al te hard aan te pakken. Tegen die tijd was Jasper langzaam vervaagd, het gouden haar en de blauwe ogen hadden hun kleur verloren, en zijn gelaatstrekken waren steeds vager geworden, totdat hij niet meer dan een schim was, die zo nu en dan nog over een door de zon beschenen plekje viel, en toen definitief verdwenen was. Joel had zich verdrietig gevoeld door dit verlies, wat echter niet inhield dat hij nu blij was met Mithras’ terugkeer. Terwijl hij daar in zijn ziekenhuisbed lag, deed hij zijn ogen dicht en sloeg zijn handen voor zijn ogen, om de gedaante in de stoel niet te hoeven zien.
De echte gedaante die later die dag, toen het felle zonlicht was vervaagd, in de stoel zat, was ma. Ze was niet naar de politie gestapt. Ze was naar Pembridge Crescent gegaan, om te zien waar hij zijn hartaanval had gehad, en dan vooral om de bel op het hek te vinden waar haar zoon tegenaan was gevallen. Toen ze meende die gevonden te hebben, had ze aangebeld. De mensen die daar woonden waren ‘heel charmant’ geweest, werkelijk allervriendelijkst, en natuurlijk had ze hen bedankt omdat ze Joel het leven hadden gered, en ze hadden ‘heel graag willen weten’ hoe het nu met hem ging.
Joel kwam tevoorschijn van onder de lakens en vroeg: ‘Hoe zit het met het geld, ma?’
‘Nou, jongen, dat was toch zo wonderlijk. Er hing een briefje aan de straatlantaarn, en daarop stond dat iemand het had gevonden. Je had gelijk wat betreft de hoeveelheid. Dat was echt heel slim van je, na alles wat je hebt doorgemaakt. Ik heb het nummer opgeschreven dat je moet bellen. Wil je dat ik het nu even voor je doe?’
‘Ik doe het zelf wel,’ zei Joel.
‘Goed, als je dat graag wilt.’
‘Ik was er bijna geweest, weet je. Ze zeiden dat ze me bijna waren kwijtgeraakt.’
‘Dat weet ik, liefje. Dat heb je al verteld.’ Het was duidelijk dat ze hem niet geloofde. ‘Ik wil eens met je praten over wat er gaat gebeuren nadat je uit het ziekenhuis komt. Je zult een tijdje iemand nodig hebben om op je te passen. Je vader wil niet dat je bij ons in huis komt. Hij stelt zich heel hard op, maar zo is hij nou eenmaal. En tja, je weet hoe hij is, hij draait heus niet bij. Hij zegt dat hij wel wil betalen voor een inwonende verpleegster. Zou je dat prettig vinden? Ik kan natuurlijk elke dag langskomen.’
‘Dan krijg je de grootste ellende met die ouwe zak,’ zei Joel, en hij trok het laken weer over zijn hoofd.
Toen hij weer in het benauwde halfduister onder de deken lag, hoorde hij zijn moeder zuchten en uiteindelijk stilletjes weglopen. Zou het zijn vader gespeten hebben als hij was gestorven? Joel betwijfelde het. Pa zou tot op zijn sterfbed niet vergeten wat Amy was overkomen. Hij zou dat nooit vergeten en nooit vergeven. Amy was net zozeer ma’s kind geweest als het zijne, en hoewel ma het niet was vergeten, was ze eraan gewend geraakt. Zij had hem vergeven. Zij wist dat het niet zijn bedoeling was geweest om te doen wat hij had gedaan, of liever gezegd, wat hij níét had gedaan. Pa zou dat nooit begrijpen, en dus zou hij alles betalen wat het maar kostte om ervoor te zorgen dat zijn zoon hem nooit meer onder ogen kwam.
*
‘Ik hoop dat je weet wat je doet, Gene,’ zei Ella Cotswold. ‘Die beller bij je thuis uitnodigen, bedoel ik. Waarom kun je hem niet gewoon vragen om, nou, het bedrag te noemen, en als hij het mis heeft, dan houdt het verder toch gewoon op?’
‘En als hij het juiste bedrag noemt, moet hij hier toch naartoe komen? Je denkt toch niet dat ik het naar hem overmaak?’
‘Maar liefje, als hij het mis heeft, en dat zal waarschijnlijk het geval blijken, kan hij boos worden en... nou, iets akeligs doen.’
‘Onzin, Ella,’ zei Eugene stoer. ‘Ik ben heel nieuwsgierig. Ik wil die vent weleens zien. Zo te horen is het een lulletje rozenwater.’
‘Laten we het hopen.’
Ze gingen uit eten in het pas geopende restaurant in Kensington Park Road. Terwijl Ella haar lippen stiftte en in een van de prachtige, in vergulde lijsten gevatte spiegels peinzend naar haar spiegelbeeld tuurde, glipte Eugene snel even de keuken in, haalde twee Chocoranges uit een geheim laatje en liet die in zijn zak glijden. Het laatje had geen handvat en zag eruit als een deel van de met houtsnijwerk versierde strook hout onder het aanrecht. Hij merkte op dat hij nog drie pakjes overhad, dus misschien moest hij maar een derde snoepje meenemen om niet zonder te komen zitten. Nee, twee in zijn zak en eentje voor nu moest wel voldoende zijn.
Ella had een scherp reukvermogen en merkte dat zijn adem naar chocolade rook, maar ze nam aan dat hij een chocolaatje had gepakt toen hij in de keuken was. Hij wist dat zij nooit chocolaatjes at, maar toch had hij haar er wel eentje kunnen aanbieden. Ze was klein van stuk en een beetje dikkig, met een knap gezichtje en donkerbruine krullen, en was trots op haar volle boezem, waar ze mee liep te pronken zodra dat ook maar even kon zonder aanstoot te geven. Voor het eind van het jaar zou ze veertig worden en ze zag die dag met afgrijzen tegemoet. Als huisarts met een druk sociaal leven, een toegewijde geliefde en een passie voor opera en boeken besefte ze hoe dwaas dat was. Veertig had tegenwoordig niets om het lijf, veertig was jong. Maar toch strekten die maanden zich voor haar uit als een zonnige vlakte met aan het einde daarvan een steile afgrond.
Die afgrond viel te ontwijken en de zonneschijn zou permanent kunnen worden als Eugene haar ten huwelijk vroeg. Ze stelde zich voor hoe ze het medisch centrum binnen zou lopen en haar drie partners, de medisch secretaressen en de praktijkverpleegster haar verlovingsring zou laten zien. Misschien zou ze nog wel een kindje kunnen krijgen. Dat was iets wat ze niet zou aandurven zonder eerst getrouwd te zijn, maar als hij haar nou maar zou vragen... dan zou alles anders worden. Ze had er zelfs over gedacht om hém te vragen. Maar dat kon je niet doen als je een doodgewone huisarts was met een drukke praktijk, want Eugene was een rijk man. Hij keek haar glimlachend aan en toen hij haar in haar jas had geholpen, gaf hij haar een naar chocola ruikende kus op de lippen. Het was behoorlijk kwetsend, vond ze, dat hij haar geen chocolaatje had aangeboden, zelfs al wist hij dat ze toch niet op het aanbod zou zijn ingegaan.
‘Wat ik nog wilde vragen, Gene,’ zei ze toen ze in het restaurant zaten, ‘hoeveel heb je eigenlijk gevonden?’
‘Hoeveel ik...? Het geld dat ik op straat heb gevonden? Honderdvijftien pond.’
‘En je hebt dus maar één reactie gehad in... hoe lang hangt dat briefje daar al?’
‘Een week of twee, schat.’
‘Wat ga je doen als die vent niet het juiste bedrag noemt?’
‘Dan zal ik wel naar de politie stappen, neem ik aan.’
Het zou een beetje raar zijn om daar na zo lange tijd nog mee te komen aanzetten. Maar het had geen zin om er nu al over na te denken. Eugene keek Ella vriendelijk aan. Wat was ze toch aantrekkelijk, en aardig ook. Hij zou haar vreselijk missen als hij haar niet meer om zich heen zou hebben, maar dat ging natuurlijk niet gebeuren. Deze avond in dit prettige restaurant, met dat heerlijke eten, die kaars op tafel en die zilveren vaas met gazania’s zou een prima gelegenheid zijn om haar ten huwelijk te vragen. Straks misschien, bij een glaasje dessertwijn en een dubbele espresso...
Maar de tijd ging voorbij en hij vroeg haar niet. Kaarslicht en bloemen waren allemaal heel mooi, maar een restaurant was toch niet helemaal de geschikte plek voor zoiets. Dit moest thuis gebeuren, als ze alleen waren. En het zou ook misschien een goed idee zijn om eerst van die verslaving van hem af te komen. Dat zou toch niet al te moeilijk zijn, want snoepjes waren toch iets anders dan drank of drugs. Maar hij moest ze wel opgeven, eenvoudigweg door ze niet meer te kopen. Het zou wel een week of twee kunnen gaan duren, dat stoppen, en dus zou hij haar die avond niet ten huwelijk vragen.
Misschien had ze dat wel verwacht. Hij kon niet goed uitmaken of dat het geval was of dat ze gewoon moe was, maar wat het ook mocht zijn, ze zei dat ze liever naar haar eigen huis wilde, en dus zette hij haar in een taxi naar het heel wat minder aangename noordwestelijke randje van Notting Hill aan de andere kant van Portobello Road. Dan zou hij zelf ook maar vroeg onder de wol kruipen. Hij zou haar binnenkort een aanzoek doen; hij hield van haar, dat leed geen twijfel. De volgende keer misschien, of over een weekje. Tegen die tijd zou hij de verslaving die hij op zo’n raadselachtige wijze had opgelopen wel achter zich gelaten hebben. Ze zou ongetwijfeld ja zeggen, ze zouden een datum prikken en dan zou ze bij hem intrekken. Dat was toch wat hij wilde?
Het was nog niet eens halfelf, maar hij viel snel in slaap en was daardoor om zes uur al wakker, maar toch kon hij zijn oren nauwelijks geloven toen de telefoon om tien over zes begon te rinkelen. Het was een principe van hem dat je niemand hoorde te bellen na negen uur ’s avonds, en zeker ook niet voor negen uur ’s ochtends. Zijn ‘hallo’ klonk dan ook ijzig.
Een mannenstem, en zo te horen van iemand die goed onderwijs had genoten, een stem die wel een beetje op die van hem leek, maar dan jonger, zei: ‘Ik heb uw briefje net gezien. Of liever gezegd: ik heb het niet zelf gezien, maar iemand heeft me erover verteld. Mijn moeder eigenlijk.’
‘Weet u wel hoe laat het is?’
In plaats van die vraag als retorisch te beschouwen zei de beller: ‘Nee, dat weet ik niet. Vroeg in de ochtend, denk ik.’
‘Wat wilt u?’
‘Volgens mij hebt u mijn honderdvijftien pond gevonden.’
‘Ach ja.’ Eugene probeerde na te denken. ‘Honderdvijftien zei u?’
‘Ja. Dat geld is van mij.’
Hij was nog niet goed wakker. Maar toch was het duidelijk dat dit de eigenaar van het geld was. Wat moest hij dan met die andere vent, dacht hij wazig, degene die vandaag bij hem langs zou komen? ‘Misschien kunt u even langskomen om het geld op te halen,’ zei hij.
‘Dat zal helaas niet gaan.’ Het mocht dan wel de stem zijn van iemand die duidelijk goed onderwijs had gehad, maar toch was er iets mee. De stem had iets vaags en wat al te ongehaasts. ‘Ik lig in het ziekenhuis. Ik heb net een hartoperatie gehad,’ zei de stem. Misschien dat dat de reden was voor die merkwaardige manier van spreken. ‘Ik lig hier nog wel een tijdje. Kunt u me het geld toesturen?’
‘Als het niet anders kan,’ zei Eugene nogal lomp en met een zucht. ‘Wie bent u en wat is uw adres... als u niet in het ziekenhuis ligt, zeg maar.’
‘Maar ik lig in een ziekenhuis. Hoor eens, mijn naam is Joel Roseman en ik woon in Ludlow Mansions, Moscow Road, maar ik zou niet weten waarom u het niet gewoon naar het ziekenhuis zou kunnen sturen. Het is het Welbeck Nightingale Heart Hospital, maar dat is niet in Welbeck Street, maar in Shepherd’s Bush. Ik lig in de McCluskey-vleugel. Hebt u dat genoteerd? Een cheque is misschien veiliger dan cash.’
Wat een tijd om te bellen! En uit een ziekenhuisbed nog wel! Zo te horen was het een privékliniek, dus deze Joel Roseman zou waarschijnlijk niet om geld verlegen zitten. Eugene begon zich heel ongemakkelijk te voelen en hoewel hij een warm, naar verbena geurend bad nam, maakte dat zijn toestand er niet veel beter op. Hij had naam en telefoonnummer van de man die vandaag om halfzeven langs zou komen, moeten noteren, zodat hij die kon afbellen. Hoe had hij dat nou kunnen vergeten? In zijn badjas van blauwe zijde ging hij in een met roze fluweel beklede leunstoel zitten om daarover na te denken. Meestal kwam hij al tot rust door naar het uiterst fraaie schilderij van Cotman aan de muur tegenover hem te kijken, maar vanochtend niet. Hij liep naar beneden, iets wat hij maar zelden deed voordat hij zich had aangekleed, en in de zitkamer liep hij naar een hoge ladekast vol met kleine laatjes, trok het vijfde van onderen open en haalde er een vers pakje Chocorange uit. tandvriendelijk stond er op het pakje, dus het kon geen kwaad. Maar toch was het de eerste keer dat hij vóór tien uur ’s ochtends een van die dingen had genomen. Ook dit was weer een van die kleine veranderingen die grote en ongewenste gevolgen konden hebben. Hij zou die vent gewoon te woord moeten staan en hem duidelijk moeten maken dat hij te laat was. Vervelend, maar er viel niet aan te ontkomen. En wat die snoepjes betreft kon hij zichzelf maar beter op rantsoen zetten: nog één na de lunch, twee in de loop van de middag, en dan misschien nog eentje voordat Ella kwam.
Maar nee, hij moest zichzelf niet op rantsoen zetten. Hij moest stoppen. Hij zou ze niet meer kopen.
Stel dat de naamloze man, de eerste beller, toevallig wel het juiste bedrag noemde? Het zou een opmerkelijk toeval zijn, dacht Eugene, maar het was niet onmogelijk. Hij zou bijvoorbeeld kunnen berekenen dat Eugene door tachtig pond als ondergrens te nemen en honderdzestig als bovengrens, het werkelijke bedrag had ontweken door er veertig pond bij op te tellen en af te trekken. Waarom dan niet uitgaan van dat middelste bedrag, dat natuurlijk honderdtwintig was, en er dan nog vijf aftrekken? Als je het zo formuleerde, leek het bepaald niet onmogelijk om het juiste bedrag te vinden. Dat was nauwelijks nog toeval te noemen. Iedereen met een gemiddelde intelligentie kon zo’n redenering opzetten, en het enige element van toeval was dan of je die vijf pond bij de honderdtwintig optelde of ervan aftrok.
Het enige wat hij nu kon doen, was een cheque voor honderdvijftien pond naar Joel Roseman in de Welbeck Nightingale Clinic of op dat adres in Bayswater sturen, en de man die om halfzeven langskwam dan maar een andere cheque van honderdvijftien pond overhandigen. Dat kon hij zich wel veroorloven. Hij zou het zelfs nauwelijks opmerken, maar toch was hij zich inmiddels gaan afvragen waarom hij niet meteen naar de politie was gestapt. Hij liet Dorinda de galerie afsluiten, en nam een taxi naar Moscow Road. Het had geen enkele zin om daarheen te gaan, want Joel Roseman lag nog in het ziekenhuis, maar hij was nieuwsgierig naar die man die een hartaanval had gehad in een straat niet ver van zijn eigen huis. Ludlow Mansions bleek precies wat hij had verwacht: een gebouw uit het begin van de twintigste eeuw, opgetrokken uit rode baksteen, met de gebruikelijke torentjes en koepeltjes die oprezen uit het leistenen dak, een stenen trap die naar een dubbele deur leidde die toegang bood tot een schemerige hal, en die werd bewaakt door een portier achter een bureau. Eugene dacht erover om naar meneer Roseman te vragen, en verwachtte half en half dat hij dan te horen zou krijgen dat de man helemaal niet in het ziekenhuis lag maar met vakantie was, of gewoon thuis. Hij besloot echter het maar te laten.
Een tweede taxi bracht hem naar Spring Street. Eugene was net op tijd om te zien hoe de vrouw in de sari het bordje op de deur omdraaide van open naar gesloten . Dat was een teken. De schikgodinnen of zijn beschermengel hielpen hem te stoppen. Door het venster kon hij de pakjes Chocorange en Strawpink keurig in het gelid zien staan, vlak naast de keelpijntabletten, en zo dicht bij de condooms dat het een bepaald gebrek aan fijngevoeligheid verried. Hij draaide zich om. Gewoon keihard afkicken, dat was de enige manier. Maar ‘afkicken’ was een ongelukkige uitdrukking, die met harddrugs te maken had, en hij wilde maar dat hij die niet had gebruikt, ook al was het alleen maar in gedachten.
Net toen hij weer over het trottoir liep, kwam er een taxi langs met zijn oranje licht aan. Soms dacht hij weleens dat de Londense taxichauffeurs hem taximijlen zouden moeten uitkeren, net zoals je airmiles kreeg bij een luchtvaartmaatschappij. Dan had hij inmiddels met een taxi al gratis de wereld rond gereden kunnen hebben. En dan nu naar huis, om zich voor te bereiden op de komst van de naamloze man.