20

Omdat ze beloofd had het huis van Elizabeth Cherry een beetje in de gaten te houden, maakte Susan Cox op donderdagochtend de voordeur open en liep plichtsgetrouw alle kamers door. Maar ze was er niet met haar hoofd bij. Ze liep te denken over het Notting Hill Carnaval, dat komende zaterdag zou beginnen en zou doorgaan tot maandagavond. Dit jaar zou de stoet vanaf Westbourne Park door Westbourne Grove trekken, en daarna Ladbroke Grove inslaan. Dat was een u -vormige route die wel dwars over Portobello Road heen zou leiden, maar er niet doorheen zou gaan. De optocht zou Pembridge Villas het dichtst naderen als iedereen zingend, dansend, rockend en rappend door Chepstow Road kwam, maar allerlei volk dat was afgedwaald van de meute, raakte vaak in deze stille, afgezonderde straten verzeild, en Susan was bezorgd over de kleine standbeeldjes in haar voortuin, en de bloemen in die van Elizabeth. Tijdens een vorig carnaval hadden een danseres in wit satijn met engelenveren op haar rug en een man die gekleed was als kapitein Haak eerst alle dahlia’s geplukt en waren daarna op de tuinmuur gaan zitten om een paar regeltjes uit een recente hit te rappen. Susan vond dat het haar plicht was om te voorkomen dat zoiets nog eens zou gebeuren, en al helemaal nu Elizabeth niet thuis was.

Het was een koude, lichtgrijze dag; droog en windstil. Omdat er geen wind stond en de gordijnen keurig in de plooi hingen, merkte ze niet op dat er geen glas in een van de ramen van de eetkamer zat. Lance had zich een goede leerling getoond en een keurig rond gat gesneden. Ze zag de buddleja en het bamboe in Elizabeths tuin staan, zoals altijd, maar zonder op te merken dat er geen glas in de sponning zat. De keuken zag er niet anders uit dan ze die twee dagen geleden had aangetroffen, behalve dan dat er een geur van niet al te verse tomaten hing. Het was niets voor Elizabeth om een blik soep in de pedaalemmer te gooien zonder dat eerst schoon te spoelen, maar misschien had ze haast gehad. Na meer dan een week zou dat natuurlijk gaan stinken. Susan trok haar neus op en haalde het blik eruit, met vuilniszak en al, en nam het mee naar huis om het af te wassen en daarna naar het verzamelpunt voor recyclebaar materiaal te brengen.

Terwijl hij zich op het einde voorbereidde, leefde Joel zoveel in het duister als in een flat in het hart van Londen maar mogelijk was. Er drong geen licht meer naar binnen door het glas in zijn voordeur, want daar had hij met punaises een stuk karton voor bevestigd. Maar buiten op straat stonden lampen die nooit uit gingen. Na de natste, grauwste en somberste zomer sinds zulke dingen werden geregistreerd, was overdag de zon weer gaan schijnen en ’s nachts de maan, dus absolute duisternis was nu onhaalbaar. En bovendien waren zijn ogen gewend geraakt aan het donker, zodat hij, net als een kat, hierbinnen bijna even gemakkelijk zijn weg vond alsof alles helverlicht was.

Noreen was inmiddels aan zijn manier van leven gewend geraakt. Ze kwam nu nog maar drie nachten per week, en om hem een genoegen te doen bracht ze dan een tochtstrip mee in de vorm van een groen en geel geruite slang met een gevorkte tong, die ze langs de onderzijde van haar slaapkamerdeur legde. Dat hield niet alleen de tocht tegen, maar ook het licht van haar leeslampje. Linda kwam niet meer. Hij snapte niet waarom ze zo bang was voor hem en zijn huis, maar dat was nu eenmaal zo. Hij had niets over haar wegblijven gezegd tegen Ella of zijn moeder, en al evenmin tegen mevrouw Crane. Wat zijn vader betrof, die betaalde ongetwijfeld alle rekeningen, zonder ook maar iets op te merken, en zonder dat het hem ook maar iets kon schelen.

Hij had een flinke hoeveelheid slaappillen gehamsterd. De ziekenhuisapotheek had hem een voorraadje gestuurd, maar een deel daarvan had hij nooit geslikt. Linda had hem gezegd dat ze slaappillen nodig had als ze bij hem thuis ook maar één oog dicht wilde doen, en tijdens haar laatste bezoek was ze zo zenuwachtig geweest dat ze die van haar had laten liggen. Toen ze de volgende dag langskwam om ze op te halen, had hij gezegd dat hij haar Mogadon niet gezien had, en daar had ze niets tegen in kunnen brengen. De sterkste slaappillen, waarvan hij ook het meeste had, waren afkomstig van zijn moeder. Haar huisarts gaf haar er net zoveel als ze maar wilde, en ze had gewoon om het dubbele van haar gebruikelijke recept gevraagd, met als reden dat ze zich zo ongerust maakte over haar zoon dat ze voortdurend wakker lag. Joel had in het donker heimelijk haar tasje doorzocht en ook die pillen aan zijn voorraadje toegevoegd.

Op weg naar Ludlow Mansions deed Noreen inkopen voor hem. Op het lijstje dat hij haar meegaf, stonden altijd eieren, vlees en kant-en-klaarmaaltijden, en soms ook een fles wijn. Ze was dan ook niet verbaasd toen hij daar gin en whisky aan toevoegde, en beschouwde dat als een teken dat hij aan de beterende hand was. En hij was wel zo doortrapt dat hij er ook wat gemengde noten en rijstcrackers bij zette. Hij begint weer een beetje van het leven te genieten, hield ze zichzelf voor. Hij nodigt vrienden uit. Binnenkort doet hij het licht weer aan en trekt hij de jaloezieën omhoog.

Maar hij genoot niet van zijn leven. Hij was echter al evenmin bezig met wat Ella of mevrouw Crane misschien vermoed zou hebben als ze weet had gehad van de pillen en de sterkedrank. Ella was al een hele tijd niet geweest. Dat was zijn eigen schuld. Hij had haar kunnen bellen, en haar laten komen, maar dat stelde hij uit tot het juiste moment, precies het juiste moment. Hij maakte geen wandelingen meer. Wel ging hij nog steeds één keer per week bij mevrouw Crane op bezoek. Hij had dan een zonnebril op, liet zich per taxi naar haar spreekkamer rijden en nam na het gesprek ook weer een taxi naar huis. Hij praatte met haar over Mithras, waarbij hij het grootste deel gewoon uit zijn duim zoog, en genoot van zijn verzinsels. Misschien besefte de psychiater dat wel, maar als dat het geval was, liet ze dat toch niet blijken.

‘Hij zegt tegenwoordig tegen me dat ik mensen met rood haar moet vermoorden,’ zei hij. Mevrouw Crane had rood haar. ‘Als demonen menselijke vorm aannemen, wordt hun haar rood.’ Ze gaf geen antwoord, zelfs geen knikje. ‘Ik wil hem niet gehoorzamen, want dan beseft hij dat hij me in zijn macht heeft.’

Mithras – de echte Mithras – was tegenwoordig vaker zichtbaar voor hem. In elk lichtstraaltje dat de flat wist binnen te dringen, zag hij hem. Tegen mevrouw Crane zei hij echter dat hij Mithras nooit te zien kreeg, maar alleen zijn stem hoorde. Hij vertelde haar dat Mithras had gezegd dat Ella, zijn moeder en Noreen demonen waren, en dat hij hen zou moeten vermoorden als hij ooit gelukkig wilde worden en geestelijke rust wilde vinden. Ze hadden weliswaar geen van drieën rood haar, maar het waren vrouwen, en dat op zich was al voldoende. Mevrouw Crane zei niets. Ze was een mager en nogal iel vrouwtje, met een kapsel dat bestond uit een grote massa krulletjes. Ze zat doodstil, en schreef zo nu en dan een paar woorden op een vel papier. Joel zei die dingen alleen maar omdat hij had gelezen dat dat de manier was waarop schizofrenen zich gedragen. Ze horen stemmen en die zetten hen aan tot misdrijven. Het zou heel interessant zijn om te doen alsof hij schizofreen was, een soort hobby eigenlijk. Joel had nooit een hobby van welke soort dan ook gehad. Het enige wat mevrouw Crane zei, was dat hij zijn medicijnen moest blijven slikken, en dat ze hem volgende week weer zou spreken. Op weg naar huis, met zijn kap over zijn hoofd getrokken en zijn donkerste zonnebril op, stapte Joel een boekwinkel binnen en kocht een boek over schizofrenie.

Heel even stroomde er een golf licht het huis binnen als Noreen ’s ochtends de deur uit ging. Zelfs nadat ze de deur achter zich had dichtgetrokken, zag hij Mithras nog aan de overkant van de gang staan. Hij was heel mooi geworden, net zoals Michelangelo’s beeld van David, dat hij ooit in Florence had gezien, en sindsdien vaak op foto’s. Maar nu verlangde Joel ernaar om van hem verlost te zijn. Later op de dag begon Mithras dan te praten. Hij zei nooit tegen Joel dat hij andere mensen kwaad moest doen, maar sprak voornamelijk over het oord waar hij vandaan kwam, die roemruchte stad waar engelen over de stralende kantelen wandelden. Soms zei hij dat hij terug wilde, terug naar dat licht, dat heerlijke zonlicht dat op de muren, daken en minaretten scheen. Hij wilde terug, maar wist niet hoe hij de weg moest vinden.

‘Ik vind de weg wel voor je,’ zei Joel tegen hem. ‘Ik weet wel hoe ik je daar weer naartoe kan krijgen, en binnenkort doe ik het.’

Als hij die belofte deed, en dat gebeurde inmiddels bijna elke dag, deed Mithras er het zwijgen toe en Joel besefte dat Mithras hem dankbaar was. Ooit had hij niet met hem durven praten waar Noreen bij was, maar tegenwoordig sprak hij hem juist heel luid toe als ze erbij was, om haar te laten denken dat hij schizofreen was.

Lance verscheen voor de politierechter en werd opnieuw op borgtocht vrijgelaten. Nog niet zo heel lang geleden, in de tijd dat oom Gib hier vaak regelmatig verscheen bijvoorbeeld, zouden ze hem in verzekerde bewaring hebben gesteld, maar er waren geen cellen vrij op het politiebureau en in de gevangenis was al evenmin ruimte, en dus werd Lance weggestuurd. Hij ging naar het huis van zijn ouders in Acton, want hij was vertrouwd met het bekende Engelse gezegde dat je thuis bent op de enige plek waar je nog naartoe kunt.

Ze waren er niet blij mee. Een andere vaste regel bij dit soort thuiskomsten is dat vader zich hardvochtig opstelt en zijn best zal doen om je de deur te wijzen, terwijl moeder zich nog herinnert hoe ze je negen maanden bij zich heeft gedragen, en wat een schattige baby je was, haar enige zoon et cetera, en je vader daarom van dat voornemen weet af te brengen. Zijn ouders hadden een logeerkamer, die vroeger van Lance was geweest en die helemaal volgepropt was met defecte keukenapparatuur, oude motortijdschriften, een kapotte fiets en een stapel autobanden van onbekende herkomst. Maar ze maakten wat ruimte voor Lance, zodat hij er kon slapen.

Maar boven alles miste hij Gemma. Terwijl hij wakker lag in dat afschuwelijke slaapkamertje probeerde hij manieren te bedenken om contact met haar op te nemen. Het verkeer denderde langs het flatblok waar zijn ouders woonden. Er zat een gat in het wegdek vlak voor hun huis, en elke keer dat er een zware vrachtwagen langsreed, schudde de hele flat heen en weer alsof er een aardbeving was, zodat Lance bang werd dat de kapotte fiets en de hoog opgestapelde banden over hem heen zouden vallen. Een van de buren had de deelraad geschreven dat het hoog tijd was dat er eens iets aan het wegdek werd gedaan, maar er gebeurde niets. Hij probeerde Gemma te bellen op momenten waarvan hij vermoedde dat Fize aan het werk zou zijn, maar er werd nooit opgenomen.

De politie was vastbesloten om hem te grazen te nemen. Ze gebruikte een hoop woorden die hij niet kende, zoals ‘doderschuld’, maar het kwam erop neer dat hij als de dader werd beschouwd. Natuurlijk had hij kunnen vertellen dat hij het huis van oom Gib helemaal niet in brand gestoken kon hebben omdat hij op dat moment bezig was geweest met een inbraak in het huis van Elizabeth Cherry, maar die oplossing wees hij onmiddellijk van de hand. Er was een goede kans dat ze nooit zouden kunnen bewijzen dat hij die brand had gesticht, en dus ook niet dat hij schuldig was aan moord, en dan konden ze hem niets maken, maar als hij werd veroordeeld wegens inbraak zou hij in de bak terechtkomen. Oom Gib zei altijd dat de Britten zich nooit erg druk maakten om wat je andere mensen aandeed, maar dat je vooral niet aan hun spullen moest komen. Destijds had Lance daar weinig aandacht aan besteed, maar toen hij in een cel in het politiebureau zat, waren die woorden weer bij hem opgekomen, en ook in de flat van zijn ouders moest hij er weer aan denken.

Toen hij ’s nachts in zijn ongemakkelijke bed heen en weer werd geschud door de langsdenderende vrachtwagens, herhaalde hij in gedachten de termen ‘brandstichting’, ‘moord’ en ‘doderschuld’ en probeerde te beslissen of dat erger klonk dan ‘inbreker’.

Het Notting Hill Carnaval begint op zaterdag, maar zondag en maandag (een nationale feestdag) zijn altijd de grote dagen. De route van de stoet was dit jaar grotendeels hetzelfde als die van vorig jaar, en kwam uiteindelijk ook door Ladbroke Grove. Dat was ook de plek waar oom Gib zich opstelde. In vorige jaren was hij, als hij tenminste niet in de cel zat, altijd naar het Notting Hill Carnaval gaan kijken en hij zag geen reden om dit jaar niet te gaan omdat zijn huis was afgebrand. Hij was een dief, of liever gezegd, hij was ooit een dief geweest, en dus wist hij heel goed dat overal langs de route zakkenrollers en tasjesdieven rondhingen in de menigte. Om die reden had hij geen geld bij zich gestoken. Als hij een creditcard, een horloge of juwelen had gehad, dan zou hij die evenmin meegenomen hebben. Hij had helemaal niets bij zich, behalve dan een tweedehands lange broek die was gekocht aan een kraampje in Portobello Road, en een van Reubens overhemden zonder boord. Als iemand iets van hem had weten te stelen, zou hij zich als voormalige dief diep geschaamd hebben, en dus bood hij mogelijke dieven geen enkele kans.

Tussen de drommen mensen die naar de praalwagens, fanfares, bandjes en dansers waren komen kijken en die genoten van de felle kleuren onder de bij hoge uitzondering zonnige hemel, zag hij eerst Lance en later ook Fize met twee maatjes van hem, een zwarte en een blanke. Tot op zekere hoogte beschikte oom Gib over wat in de volksmond een gespleten persoonlijkheid heet (al noemen psychiaters dat anders). Als wedergeboren christen beschouwde hij stelen als een rechtstreekse overtreding van een van de tien geboden en als zodanig keurde hij dat dan ook ten strengste af, maar als gewezen dief keek hij vol genoegen naar de caprio-len van jongens als Ian Pollitt, de blanke en de zwarte, terwijl ze de honderden mensen langs de route zorgvuldig opnamen en probeerden welke zakken en handtasjes straffeloos gerold zouden kunnen worden. Hij zag de blanke zelfs iets wat zo te zien een creditcard was uit de jaszak van een vrouw plukken, en ook hoe Ian Pollitt een mislukte poging deed om een portemonnee uit een handtasje te vissen.

Omdat hij zo volledig in beslag werd genomen door al dat gedoe, had hij niet in de gaten dat Lance naar hem toe kwam lopen. Hij merkte het pas toen de jongen vlak voor hem stond. Ontsnappen was niet mogelijk. Voordat de jongen iets kon zeggen, ging oom Gib in de aanval. ‘Als ik niet zo sterk gekant was tegen ruwe taal, zou ik jou geen brandstichter noemen maar een klootzak.’

‘Ik heb niets gedaan,’ zei Lance.

‘Waarom zit jij niet in de bak? Dat zou ik weleens willen weten.’

‘Ik weet het niet. Dat hebben ze nooit gezegd. Ik ben op borgtocht vrijgelaten. Kan ik bij u komen wonen?’

Oom Gib spuwde bijna op straat. ‘Ik heb helemaal geen huis. Ik ben dakloos. Een paar lieve vrienden hebben me uit pure goedheid in huis genomen, en die hebben heus geen ruimte voor types als jij.’

De volgende dag vond de begrafenis van Dorian Lupescu plaats. Het was een uitgebreide, bijna buitensporige plechtigheid in de Russisch-orthodoxe kerk in Moscow Road. Ook oom Gib was uitgenodigd. Hoe Dorians ouders en echtgenote, tantes en ooms, neven en nichten van zijn bestaan wisten, en hoe ze hem hadden weten te vinden, wist hij niet, maar ze hadden hem weten te vinden en hem een uitnodiging gestuurd op prachtig, crèmekleurig papier met een zwart randje erom en een gestrikt lint van zwarte zijde eraan. Omdat zijn gestreepte pak in de brand verloren was gegaan, leende hij er een van Reuben, samen met een ander overhemd en een zwarte doos. Het stoffelijk overschot van de arme Dorian lag in een mahoniehouten kist met koperbeslag die werd vervoerd in een zwart-met-goudkleurig rijtuig, voortgetrokken door vier zwarte paarden met zwarte pluimen op hun hoofd.

De dienst werd gehouden in het Russisch of Grieks of iets dergelijks, maar oom Gib zong alles mee in het Engels, ook al kende hij de melodieën eigenlijk niet.

Daarna gingen ze allemaal op straat staan om sterke Russische sigaretten te roken en Dorians moeder bedankte oom Gib zo goed en zo kwaad als het ging in het Engels omdat hij zo vriendelijk was geweest voor haar zoon, en oom Gib was daardoor zó geroerd dat de tranen hem in de ogen sprongen. Dat was hem sinds zijn vroegste jeugd niet meer overkomen. Weer thuis bij meneer en mevrouw Perkins wachtte hem goed nieuws. De Kinderen van Zebulun hadden wat geld bij elkaar gelegd en een nieuwe computer voor hem gekocht. Maybelle zei dat hij zolang de berging als studeerkamer kon gebruiken om de brieven te beantwoorden van lezers die hem om raad vroegen.

Augustus stierf als een leeuw, een doornatte en verfomfaaide leeuw, en september kwam binnenhuppelen als een lammetje in de zonneschijn. Aan het begin van de eerste week, halverwege de middag, kwam Elizabeth Cherry terug van vakantie. Vrijwel onmiddellijk merkte ze op dat er geen glas in een van de sponningen zat. De gordijnen waren doornat geworden van de regen, en toen weer opgedroogd, wat lelijke vlekken had achtergelaten en een vochtplek op het kleed. Ze belde Susan, die van niks wist en aan een abjecte verontschuldiging begon omdat ze dat over het hoofd had gezien. Je kunt een buurvrouw die volkomen belangeloos een oogje in het zeil heeft gehouden niet de mantel uitvegen, zelfs al is dat oogje er niet in geslaagd om het enige op te merken waar het op had moeten letten. Zou Elizabeth het prettig vinden als Susan naar haar toe kwam? Niet nu, zei Elizabeth, maar misschien morgen, en ze sjouwde haar koffertje naar boven. Alles leek in orde. Ze pakte haar koffers uit, legde haar kleren in de kast en kieperde de inhoud van het kleine sieradenkistje dat ze had meegenomen – een reservehorloge voor het geval de batterij in haar horloge leeg zou raken, een ring om te dragen tijdens een gala-avond – in het sieradenkistje op haar kaptafel.

In de keuken zocht ze in de vriezer naar een doosje aardbeienijs, maar dat viel nergens te bekennen. Ze nam aan dat ze misschien vergeetachtig begon te worden en dat zelf al had opgegeten. Het broodrooster lag vol kruimels, en ze wist zeker dat ze dat zo niet had achtergelaten. Elizabeth liep de trap weer op om het sieradenkistje nog eens aandachtig te bekijken. Het probleem was dat ze zich nu niet meer kon herinneren wat er in het kistje had gezeten toen ze het een halfuurtje geleden voor het eerst had opengemaakt, en wat ze er toen in had gestopt. Maar toch, er kon geen twijfel over bestaan wat er ontbrak: een gouden ketting, een gouden armband, en twee ringen die allebei van haar moeder waren geweest: een ring met één diamant en een ring met diamantjes rondom als symbool van de eeuwigheid. Elizabeth belde de politie.

De politieman die bij haar langskwam, was heel vriendelijk en medelevend. Hij was met alle genoegen bereid haar te vertellen waar ze een glazenier kon vinden om het raam te herstellen. Er zouden geen vingerafdrukken zijn achtergelaten, dat wist hij wel zeker, maar toch zou er een politieman komen om daarnaar te zoeken. De juwelen waren ongetwijfeld verzekerd? Elizabeth knikte. Het huis was verzekerd, en dat gold ook voor de inboedel en de sieraden. Ze vroegen haar om te beschrijven wat er ontbrak. Tegen de tijd dat ze halverwege was, was het hun allebei duidelijk dat haar beschrijving van toepassing was op duizenden verschillende sieraden.

‘Ik zou u geen dienst bewijzen,’ zei de politieman, ‘als ik u zou wijsmaken dat er een goede kans is dat we de dief te pakken krijgen. Ik denk zelfs dat de kans daarop vrijwel nihil is.’

Pas nadat de man weg was, kwam ze tot de ontdekking dat haar creditcard weg was, en de enveloppen met euro’s en transatlantische dollars.

Lew Crown zou inmiddels wel terug zijn van vakantie, en die oude vrouw in Pembridge Villas ook. Toen er opnieuw een dag voorbijging zonder dat er politiemensen bij zijn ouders aan de deur kwamen, begon Lance zich wat veiliger te voelen. Ze was oud, ze was waarschijnlijk vergeetachtig aan het worden, en het was haar niet opgevallen dat er iemand in huis was geweest. Het raam zou ze toch wel gezien hebben, maar Lance weigerde daarover in te zitten. Hij had al genoeg om zich druk over te maken. Dat pakketje moest weggehaald worden bij zijn oma en naar Holloway worden gebracht.

Lance vergat dat hij was vrijgelaten op borgtocht, en dat hij in staat van beschuldiging was gesteld wegens moord en brandstichting, en hij begon te dromen van de enorme rijkdommen die de verkoop van de juwelen hem zou opleveren. Misschien zou hij wel genoeg krijgen om... niet om een huis te kopen, zo mooi naïef was zelfs hij niet, maar om ergens een huis te huren dat zo mooi zou zijn dat Gemma bij Fize wegging en bij hem introk. Hij scheurde het chequeboekje van de oude vrouw doormidden en knipte haar creditcard in tweeën.