22

Lance dacht dat ze nu wel klaar zouden zijn met de dood van Lupescu en het afbranden van oom Gibs huis. Als de politie het werkelijk meende, zou er inmiddels toch wel iets gebeurd zijn. De enige voorwaarde van zijn borgtocht was dat hij buiten een bepaalde straal van de woningen van getuigen bleef, zoals het huis waar oom Gib nu logeerde en dat van zijn vroegere buren. Hij had er toch al geen enkele behoefte aan om zich bij die lui in de buurt te wagen, dus dat was geen probleem, of in elk geval niet iets om ’s nachts wakker van te liggen, zelfs niet in dat ongemakkelijke bed, zo dicht bij die kapotte fiets en die hoge stapel autobanden. Gisternacht was er nog een kapotte elektrische mixer van een plank gevallen en op zijn hoofd terechtgekomen. Daar kwam bij dat hij geld kon verwachten zodra Dave de ringen, de armband en de gouden ketting had verkocht. Overdag bracht Lance het grootste deel van zijn tijd door met mijmeren over wat hij met al dat geld zou doen. Het grootste deel ervan zou hij aan Gemma besteden, maar hij zou ook wat nieuwe kleren voor zichzelf kopen, en een iPod, en een echt goed mobieltje, waarmee je ook naar de radio kon luisteren, tv kon kijken en foto’s kon nemen.

Net zoals hardvochtige Engelse hospita’s die van hun huurders eisen dat ze overdag niet op hun kamer zijn, of zelfs niet in huis, wilden Lance’ ouders hem het grootste deel van de dag niet over de vloer hebben. Als ze zelf een baan hadden gehad, zou dat misschien anders hebben gelegen, maar ze zaten altijd thuis, waar ze tv-keken en ronddoolden op internet. Hun zoon was niet welkom.

Zijn vader wond er beslist geen doekjes om: ‘Als je nou werk had gehad, was het anders geweest. Maar je hebt geen werk, en voor zover ik weet, ook geen kans op werk.’

Lance vond dat een beetje te ver gaan, want zelf voerden ze geen van beiden iets uit, maar toen hij dat zei, ging zijn moeder daar niet rechtstreeks op in en merkte op: ‘Ik weet niet hoe die arme ouwe Gilbert het heeft uitgehouden met jou de hele dag over de vloer.’

Het enige voordeel van bij zijn ouders zitten, was dat er tenminste voldoende te eten was voordat hij ’s ochtends de deur uit ging en nadat hij ’s avonds thuiskwam. Zijn moeder was grootgebracht in een gezin waar iedereen er heilig van overtuigd was dat als je een maaltijd oversloeg, je bordje niet leeg at of geen tweede portie vroeg, je waarschijnlijk op straat in elkaar zou zakken van de honger. Een verhaal dat haar grootmoeder vaak had verteld, en dat met bijna religieuze devotie aan de daaropvolgende generaties was doorgegeven, was dat een van hun familieleden, een zekere nicht Lilian, ooit eens het ontbijt had overgeslagen, en als gevolg daarvan was flauwgevallen in de trein naar Ramsgate en zich daar nooit meer helemaal van had hersteld. Dus werd Lance ’s ochtends volgepropt met gebakken eieren met spek en worstjes, en ’s avonds met hamburgers of Indiase afhaalmaaltijden, terwijl zijn moeder hem een lunchpakket meegaf om te zorgen dat hij in de tussentijd niet van de graat viel. Ze mocht dan misschien nare opmerkingen maken over het feit dat hij geen betaalde baan had – dat ze die zelf ook niet had, was naar haar mening voor een vrouw geen schande – maar Lance, die met een dik pak boterhammen met ham en kaas en een stuk of zes cakejes met sinaasappelvulling in zijn rugzak de deur uit stapte en zich vervolgens de hele dag lang moest dwingen om over straat te lopen of soezend op parkbankjes wat naar de voorbijgangers zat te kijken, vond zijn dagbesteding toch behoorlijk veel op werk lijken.

Hij liep net om negen uur ’s ochtends, het bijna middernachtelijke spookuur waarop hij uit zijn ouderlijk huis werd verbannen, met een rugzak vol eten de deur uit toen twee mannen uit een voor de deur geparkeerde politiewagen stapten en hem vroegen mee te gaan naar het bureau. Een van hen herkende hij. Het was de rechercheur die hem de vorige keer de meeste vragen had gesteld. Lance zei dat het goed was omdat het geen zin had om ertegen in te gaan en bovendien zou aan tafel zitten in een verhoorkamer weer eens wat anders zijn dan heen en weer sjokken door Ladbroke Grove en rondhangen in Holland Park.

De jonge advocate was ook weer van de partij en er werd thee gebracht. Ze vroegen alles wat ze al eerder gevraagd hadden, en de andere rechercheur, degene die hij niet eerder had gezien, zei dat het dna -monster dat ze van hem hadden genomen, overeenstemde met het dna op verschillende voorwerpen die de brand hadden overleefd.

‘Meneer Platt heeft zes maanden daar in huis gewoond,’ zei de advocate. ‘Natuurlijk heeft hij van alles aangeraakt. Wat had u dan verwacht?’

Ze hadden van de een of andere pompbediende gehoord dat Lance een paar weken geleden vijftien liter ongelode benzine had afgerekend. Eerst wist hij niet wat ze daarmee bedoelden, maar toen herinnerde hij zich dat hij Dwaynes benzine had betaald toen die Gemma’s spullen in zijn bestelwagentje naar Blagrove Road had gebracht.

‘Ik heb dat spul nooit in een fles gestopt. Ik heb het nooit aangeraakt,’ zei hij. ‘Ik reed met iemand mee en die heeft het gewoon in zijn tank gegooid.’

Ze keken alsof ze hem niet geloofden en stelden nog meer vragen. Toen begon de rechercheur die hij herkende vragen te stellen over Dorian Lupescu. Het was toch zo dat Lance jaloers was geweest op Lupescu? Zijn vriendin scheen gezegd te hebben dat ze die Lupescu wel zag zitten... Was dat waar?

‘Het is mijn vriendin niet,’ zei Lance treurig.

Een plotselinge scheut van pijn deed hem bijna dubbelklappen toen het tot hem doordrong dat ze dat misschien wel van Gemma te horen hadden gekregen. Maar nee, zoiets zou ze nooit zeggen, niet Gemma, zijn grote liefde, dat schatje van hem. Fize wel. En die maat van hem, hoe-heette-hij-ook-alweer, die ook. En oom Gib zou het zeker gezegd kunnen hebben. De een of andere klootzak had hem erbij gelapt. Hij had echt dringend wat troost nodig.

‘Kan ik nu mijn boterhammen opeten?’

‘Ja, waarom niet,’ zei de rechercheur. ‘We nemen even pauze.’ Hij keek op zijn horloge en mompelde iets in de machine die dit allemaal opnam. ‘Zorg dat je over een halfuur terug bent.’

Daarna ging het nog een paar uur zo door, maar uiteindelijk lieten ze hem opnieuw op borgtocht vrij, zonder aanklacht en zonder enige verklaring. Het enige wat hij te horen kreeg, was dat hij de rechtszitting moest bijwonen op de daartoe aangewezen datum, en dat hij niet mocht proberen de rechtsgang te frustreren. Dat kon hij makkelijk beloven; hij zou niet eens weten hoe dat moest.

Ella had een bod op haar flat geaccepteerd. Het was niet het eerste, maar wel het beste wat er tot nu toe gedaan was, en ze was er tevreden mee. Eugene had telkens weer gezegd dat het niet erg belangrijk was of ze haar flat nu al verkocht of pas over een jaar. Ze zaten niet verlegen om het geld dat de verkoop zou opleveren, maar hoewel ze daar tegen hem niets over gezegd had, wilde ze zelf ook een aanzienlijk bedrag in het huwelijk inbrengen, en over dat bedrag zou ze nu beschikken. De flat was vijftien jaar haar eigendom geweest, en de hypotheek was al twee jaar afgelost. Ze vond het een prettige gedachte om te weten dat ze het verkoopcontract ruim voor haar bruiloft zou ondertekenen.

De volgende dag had ze een afspraak voor een bezoek aan Joel, maar eerst zou ze op haar vrije middag naar haar flat rijden – ze was er de afgelopen twee weken niet geweest – en de spullen weghalen die ze maar beter zelf kon meenemen voordat de verhuizers kwamen. Dat zou pas gebeuren nadat ze terug was van haar huwelijksreis. De flat zag er nogal kleurloos en stoffig uit, maar iemand had hem toch mooi genoeg gevonden om er een aanzienlijk bedrag voor te willen neertellen, en nadat het meubilair was weggehaald, zou ze een stel schoonmakers inhuren om de boel aan kant te maken voor de nieuwe bewoners. Eerst stopte ze alle boeken die er nog stonden in kartonnen dozen en al haar kleren in een paar koffers. In het badkamerkastje lagen een heleboel toiletspulletjes die ze waarschijnlijk nooit meer zou gebruiken, maar het had geen zin om die achter te laten. Ze stopte ze in plastic tassen en daarna liep ze een paar keer heen en weer om alles in de kofferbak en op de achterbank van de auto te leggen.

Eugene zei dat hij een nieuwe auto voor haar zou kopen als huwelijkscadeau. Net als veel andere vrouwen vond Ella dat geen bijzonder opwindend vooruitzicht. Ze was eigenlijk nogal gehecht aan haar vijf jaar oude wagen, maar Eugene schepte er zoveel behagen in om haar van alles te geven en cadeautjes voor haar uit te zoeken dat ze het niet prettig vond hem daarvan te weerhouden. Hij was nu in de galerie, maar om zes uur vanavond zou hij thuis zijn. Ella sjouwde haar dozen en tassen het huis binnen.

Er was voldoende kastruimte in huis, waaronder een inloopkleerkast in hun slaapkamer. Nadat ze de meegenomen jurken en lange broeken had opgehangen, vouwde Ella haar truien op en legde die op de planken en liep vervolgens de tweede badkamer binnen. Ze was zich er goed van bewust dat al die halflege potjes en flesjes met douchegel en cosmetica nooit opgebruikt zouden worden. Waarschijnlijk waren er mensen die alles zonder ook maar een ogenblik nadenken zouden hebben weggegooid, net zoals er mensen waren die een nog maar zes maanden oud kledingstuk naar de kringloopwinkel brachten. Maar zo zat zij niet in elkaar. Het was een beetje raar van haar, dat gaf ze toe, maar toch vond ze dat zonde, zelfs al wist ze best dat dingen bewaren die je toch nooit zou gebruiken, niet meer was dan verzamelen omwille van het verzamelen.

Dit kastje, dat bijna nooit gebruikt werd, behalve dan zo nu en dan door een logé, was waarschijnlijk leeg. Het verbaasde haar echter niet dat er een scheermes, een tube arnica en een paar watjes in het bovenste laatje lagen. Zulke spulletjes lieten logés vaak liggen. Alle andere laatjes waren leeg, op het onderste na, waar ze een pakje met een of ander soort snoepjes aantrof. Suikervrije zuurtjes zo te zien. Op het pakje stond een lelijke, in bruin en oranje uitgevoerde tekening van vloeibare chocola die in een halve sinaasappel werd gegoten. Ella legde het pakje in de bovenste la, bij het scheermes en de arnica, en stopte haar flesjes en potjes in de onderste. Zouden die snoepjes ook van Carli zijn? Ze had zich net herinnerd dat ze ooit zo’n pakje in het geheime laatje in de keuken had zien liggen. Carli was heel verstrooid voor iemand die nog zo jong was, en kennelijk liet ze die snoepjes van haar overal in huis rondslingeren. De volgende keer dat ze de werkster zag, zou ze ernaar vragen.

Daarna de boeken. Ella vond Eugenes boekenplanken prachtig. Ze waren allemaal speciaal voor hem gemaakt van grijs walnotenhout dat een gouden gloed uitstraalde, en waren in de zitkamer en de studeerkamer rechtstreeks aan de wand bevestigd. Kennelijk was het een heel dilemma geweest of het nou gewoon planken zouden worden of kasten met glazen deurtjes. Ella was blij dat hij voor planken aan de muur had gekozen, want ze had veel liever open boekenkasten waarin je alles kon zien dan kasten met een sleutel en glazen ruitjes waardoor de boeken niet goed zichtbaar waren, voor zover die al niet schuilgingen achter het hout van de deurtjes. De keurig nette Eugene had al zijn romans alfabetisch gerangschikt en al zijn andere boeken eerst op onderwerp gesorteerd en daarna op alfabetische volgorde in de kast gezet. Ella genoot ervan om voor de kast te staan en te genieten van de fraaie aanblik van al die in onberispelijke staat bewaarde boeken.

Ze was van plan geweest om de boeken die ze had meegenomen tussen de titels te zetten die toch al in de kast stonden. Het waren er niet meer dan twintig, waarvan enkele nog uit haar middelbareschooltijd. Een groot deel van de andere had ze cadeau gekregen, want zelf kocht Ella over het algemeen pockets en als ze die uit had, werden ze doorgegeven aan haar zus of een vriendin. Maar zoals de meeste mensen die van lezen houden, merkte ze dat het gewoon niet lukte om de romans eenvoudigweg wat te verplaatsen op de plank en de nieuwkomers ertussenin te schuiven. Elk boek dat ze eruit haalde, moest ze wel even inkijken, en terwijl ze dat deed, herinnerde ze zich weer hoe ze ervan genoten had, of juist niet, las de eerste regel, en voordat ze het in de kast zette, feliciteerde ze zichzelf er dan nog even mee dat ze het zo keurig had weten te houden. De negentiende-eeuwse en vroegtwintigste-eeuwse klassieken in hun donkerblauwe of rode banden zouden op Eugenes boekenplanken niet misstaan.

E. M. Forsters The Longest Journey kon ze maar beter naast het al aanwezige exemplaar zetten. Het waren zo te zien twee edities van dezelfde druk. Ze wilde Eugenes exemplaar een eindje opschuiven, waarbij een van de twee noodgedwongen op de plank eronder gezet zou moeten worden, toen ze zijn sleutel in het slot hoorde. De tijd was omgevlogen.

Hij liep de kamer binnen. De uitdrukking op zijn gezicht was heel anders dan zijn gebruikelijke aangename en beheerste rust, de blik van een beschaafd man die rekening hield met andere mensen. Nu was zijn gezicht echter betrokken, en hij was duidelijk erg van streek. ‘Wat doe je nou?’ riep hij tegen haar.

Ze kromp ineen. Voordat ze antwoord kon geven – ze was nu opgesprongen – leek hij plotseling een transformatie door te maken, alsof er een hand over zijn gelaatstrekken werd gestreken die het wrede masker uitwiste en een zachte vriendelijkheid achterliet.

‘Neem me niet kwalijk, schat. Ik weet niet wat me zo plotseling bezielde. Ik heb een zware dag achter de rug.’

‘Wie dacht je dat ik was?’

Dat was een opening, en hij maakte daar gebruik van. ‘Het is nogal donker hierbinnen. En ik schrok toen ik een vreemde voor de boekenkast geknield zag zitten. Heel dom van me, ik weet het. Maar toch, er is al een keer bij ons ingebroken. Hoor eens, laat mij de boeken maar doen.’

‘Als je dat wilt,’ zei ze, nog steeds een beetje aangeslagen.

‘We gaan eerst wat drinken.’ Ze liepen de studeerkamer binnen. ‘Waarom nemen we niet een flesje champagne?’

Ze glimlachte en gaf hem een arm. ‘Je gaat toch niet weer een aanzoek doen?’

‘Als je dat leuk vindt, doe ik het,’ zei hij.

‘Wat hebben we dan te vieren?’

Daar was hij mooi vanaf gekomen, dacht hij. Echt enorme mazzel. Als hij vijf minuten, nee, dertig seconden, later was geweest... ‘De nieuwe expositie, Priscilla Hart,’ zei hij, ‘die loopt prima. Ik heb vanmiddag drie van haar miniaturen verkocht.’

‘Mooi zo,’ zei ze. ‘Maar laten we ook iets vieren voor onszelf. Het duurt nu niet lang meer voordat we gaan trouwen.’

Hij kuste haar. Omdat hem een vernederende ervaring bespaard was gebleven en hij zich er op een uitstekende manier uit had weten te praten door te doen alsof hij een inbreker had gezien, voelde hij plotseling een golf van liefde voor haar in zich opkomen. Het kwam allemaal wel goed. Ze zouden samen heel gelukkig worden.

De telkens wat kortere dagen van september bleken stuk voor stuk mooier dan de voorgaande. De hemel was helderblauw, de lucht zo warm als op een julidag. In juli was het echter niet zo warm geweest, maar grauw en kil, en had het voortdurend geregend. Maar ook al had de zon veel kracht, in de schaduw voelde je de kilte van de herfst. Voor echte hitte was het nu te laat. De tijd voor warme dagen en zachte avonden was voorbij, en de nachten waren koud. Ella merkte op hoe vermoeid de bomen eruitzagen. Na maandenlang bestookt te zijn door hevige wind en regen, en nu door veel te late zonneschijn, waren hun blaadjes bijna versleten.

De tuinen voor het blok waar Joel woonde, waren bezaaid met gevallen blaadjes, niet de laatste herfstblaadjes van november maar de eerste partij, die in september valt en de bomen van hun al te grote gewicht verlost. Ze knerpten onder haar voeten toen ze de trap op liep. De lift leek nu nog langzamer omhoog te gaan, en toen ze bij Joel aanbelde, werd er opengedaan door een vrouw die ze nooit eerder had gezien en die zich voorstelde als de dagverzorgster. Hoewel ze dat niet zei, vermoedde Ella dat zij misschien degene was die ervoor had gezorgd dat het nu wat lichter was in huis.

In de sombere en grimmige woonkamer waren de jaloezieën opgetrokken en de gordijnen halfopen. Nu het wat lichter was, viel ook te zien hoe aftands het meubilair was. Het enige kleurige en frisse voorwerp was een amberkleurige glazen vaas vol met oranje chrysanten die ergens op een tafeltje stond. Zou de dagverzorgster die meegenomen hebben, of Wendy Stemmer misschien?

Joel lag languit op de bank. Hij had een donkere zonnebril op en er lag een zwarte doek over zijn gezicht. Hij liet niet merken dat hij haar gezien of gehoord had. Ze ging in een van de stoelen bij de tafel zitten en vroeg hem hoe hij zich voelde. Tot haar verbazing haalde hij na even wachten de doek van zijn gezicht en ging rechtop zitten. Omdat hij geen antwoord had gegeven, vroeg ze het nog eens. ‘Hoe gaat het met je?’

‘Goed genoeg.’ Zijn stem klonk zacht en levenloos.

‘Toen je in het ziekenhuis lag, hebben ze toen onderzoek bij je gedaan? Hebben ze je hart onderzocht?’

‘Denk je dat ik misschien mijn hart heb beschadigd door al die pillen te slikken? Ze hebben een heleboel onderzoekjes gedaan.’ Het klonk onverschillig. ‘Ze hadden me toch niet laten gaan als er iets mis was geweest?’

‘Ik neem wel contact met ze op,’ zei Ella. ‘Hebben je ouders die dagverzorgster voor je ingehuurd?’

‘Dat is het werk van mijn moeder. Maar ik neem aan dat híj betaalt. Ik wil haar niet in huis hebben. Ze doet de gordijnen open. Ze brengt me eten en drinken en god mag weten wat nog meer.’ Hij liet een kort, vreugdeloos lachje horen. ‘Volgens mij is ze bang voor me... ik wéét dat ze bang voor me is. Dat komt door de luxaflex, en door die zwarte sjaal. Zie ik er angstaanjagend uit, Ella?’

‘Ik vind van niet.’ Maar terwijl ze dat zei, vroeg ze zich af of dat eigenlijk wel helemaal waar was.

Nog steeds met die zonnebril op tuurde hij naar de hoek van de kamer, waar de hoge spiegel hing, met het bronzen borstbeeld dat werd weerspiegeld in de spiegel met de van houtsnijwerk voorziene lijst, en dat, als het vandaag niet te schemerig in het vertrek zou zijn geweest om in het glas meer te kunnen onderscheiden dan wat lichte en donkere vlekken, ook eindeloos weerkaatst zou worden in de spiegel daarachter. Joels gezicht betrok, hij rekte zijn nek, tuurde vol concentratie in de spiegel en liet zijn hoofd toen met een zucht weer zakken.

‘Volgens mij is hij weg. Ik denk het echt. Soms hoor ik wat gefluister, maar ik denk dat ik me misschien maar wat in mijn hoofd haal. Ik heb hem sinds ik bijkwam niet meer gezien... na wat ik heb gedaan, bedoel ik. Wil je weten waarom ik het heb gedaan?’ Ella kon de spiegelbeelden niet zien, maar ze wist dat die er waren, die nooit ophoudende rij half afgewende gezichten... zat Mithras daar ook tussen, ook al konden ze hem geen van beiden zien? ‘Ik geloof niet dat je van plan was om zelfmoord te plegen,’ zei ze.

‘Nee, dat was ik ook niet van plan. Ik zal het je vertellen. Ik heb het niemand anders verteld, niet aan ma, en al evenmin aan iemand in het ziekenhuis.’ Hij zette de bril af en knipperde met zijn ogen, alsof de kamer niet in een grauw schemerlicht gehuld was, maar nu volstroomde met een fel en schitterend licht. ‘Wil je soms iets eten of drinken? Dat heb ik je nog nooit eerder gevraagd, hè? Volgens mij heb ik dat nog nooit aan iemand gevraagd.’ Hij had het haar wél eens gevraagd, één keer, en Ella herinnerde zich dat glas water nog, maar ze verbeterde hem niet. ‘Rita is er nu, en zij doet het wel,’ zei hij. ‘Dat vindt ze leuk.’

‘Ik hoef niets te hebben, Joel. Dank je wel.’

‘Ik heb die pillen gehamsterd. Het maakt niet meer uit hoe ik dat gedaan heb. Ik ga niet vaak de deur uit, maar toen ben ik naar buiten gegaan en heb ik een halve liter wodka gekocht. De smaak beviel me wel. Ze zeggen dat wodka geen smaak heeft, maar ik vond het lekker. Ik zou best aan de drank kunnen raken... Zal ik dat doen?’

Ze ging daar niet op in. Zoals ze al eerder had opgemerkt, kwam hij aan het begin van een gesprek over als een volwassene, maar als het gesprek wat langer duurde, begon hij steeds meer als een kind te klinken. ‘Vertel eens, slik je je pillen? De pillen van mevrouw Crane, bedoel ik?’ Hij knikte en richtte zijn ogen opnieuw op de spiegel.

‘Echt waar?’

‘Ik zweer het, Ella. Zal ik je vertellen waarom ik het heb gedaan?’ Het was al de tweede keer dat hij dat vroeg.

‘Als je wilt.’

‘Weet je nog wat ik heb verteld over die bijna-doodervaring van me? Toen er onder verdoving iets misging?’

Ze knikte, en plotseling voelde ze zich koud worden in die warme, bedompte kamer. Het was angst. Een huivering raakte haar huid en streek over haar schouders en armen. Doe niet zo raar, zei ze in zichzelf. Beheers je. Je bent arts, je bent al vijftien jaar arts.

Hij leek niet te merken dat ze licht ineenkromp. Zijn ogen waren nu van haar afgewend, en aan de blik erin was te zien dat hij nu met zijn gedachten ver weg was, op een heel ander spiritueel vlak. ‘Mithras,’ zei hij, ‘ik wilde dat hij weg zou gaan. Ik heb hem met me mee teruggenomen uit die witte stad aan het einde van de rivier. Ik denk dat hij misschien een van de engelen op de kantelen is geweest. Maar nee, dat klopt niet. Die hadden vleugels en hij niet. Ik wilde dat hij weg zou gaan. Hij werd steeds groter, snap je. Nee, zo bedoel ik het eigenlijk niet. Hij werd helderder , en zijn stem ook. Hij heeft nooit iets verschrikkelijks gezegd, dat ik iemand kwaad moest doen of zo, maar ik dacht de hele tijd dat hij daar misschien ooit wel mee zou beginnen. Ik dacht dat als hij... nou, telkens maar groter en luider en sterker zou worden, hij mij zou overnemen, dat hij deze hele flat zou overnemen.

Ik heb ooit een tekening gezien, het was een illustratie bij Alice in Wonderland . Ik was nog maar een jaar of acht. Alice had iets gedronken waarvan ze heel groot werd. Ze werd zo groot dat ze het hele huis vulde en moest gaan liggen. Haar armen en benen konden niet door de deuren. Ik weet niet waarom die tekening mij toen zo’n angst aanjoeg. Ik gilde het uit toen ik die voor het eerst zag, en ik kon dat beeld maar niet van me afzetten. Zo begon ik me ook te voelen over Mithras. Ik werd bang dat hij zo groot was geworden dat hij er nooit meer uit zou kunnen, dat hij mij zou overnemen, dat ik min of meer in hem zou verdwijnen. Ik wist dat ik iets zou moeten doen.’

‘Wat heb je toen gedaan?’ vroeg ze, al had ze het eigenlijk al geraden.

‘Ik dacht dat als ik nog eens een bijna-doodervaring zou hebben, ik zou terugkeren naar diezelfde plek, naar de weilanden en de stad aan het einde van de rivier, bedoel ik. Dat ik dan al die witte muren, die kasteelmuren, weer zou zien, en dat ik de engelen daaroverheen zou zien lopen. En Mithras zou met me meekomen. Dat zou hij zeker doen, dat zou hij willen, want dat was de enige manier voor hem om terug te keren, en dan zou hij daar blijven. Hij zou gelukkig zijn en ik zou vrij zijn.’

‘Dus je hebt die pillen geslikt en die wodka gedronken om dicht bij de dood te komen?’

‘Ja. Ik heb tegen Mithras gezegd dat hij met me mee moest komen, en hij is meegegaan, dat denk ik tenminste, en toen ik wegging, heb ik hem volgens mij daar achtergelaten, maar ik weet het niet zeker. Ik heb de stad en de rivier deze keer niet gezien, Ella. En ook de zon niet. Het was nu helemaal donker, en vol met gedaanten. Ik zag vage donkere gedaanten heen en weer bewegen. Vanuit het donker heb ik jou gebeld, en toen... toen ben ik weggeraakt. Nu kijk ik de hele tijd om me heen of ik Mithras zie, maar ik zie hem niet, en alleen ’s nachts hoor ik zijn stem. Die komt van heel ver weg, dus ik weet dat hij me toespreekt vanuit de stad.’

Ella zat heel stil en voelde een soort van wanhoop. Er viel niets te zeggen.

‘Ik heb al die moeite gedaan om hem daar weer naartoe te brengen,’ zei Joel, ‘maar nu hij weg is, wil ik hem eigenlijk terug. Ik mis hem.’ Hij keek naar haar op met een abject kleinejongetjesgezicht, en voor het eerst sinds haar komst hier keek hij haar recht in de ogen. ‘Ik ben zo eenzaam, Ella.’

Ze wilde zijn hand vastpakken, maar toen kreeg ze het gevoel dat dat voor hem niet toereikend zou zijn. Ze stond op, ging naast hem zitten en nam hem in haar armen. Terwijl ze hem tegen zich aan drukte, voelde ze zijn hart tegen het hare kloppen, alsof hij nog banger was dan zij.