14
Ella zocht naar de sleutel van het tuindeurtje. Ze had al gekeken of die niet aan de haakjes in de garage hing, en ook snel even in de schuur aan het eind van de tuin. Er lagen ook sleutels in een keukenla, maar ook daar zat hij niet bij. Ze vroeg het aan Eugene.
‘In het slot.’
‘Nee, daar zit-ie niet in. Hij hangt ook niet in de garage, en in de keukenla ligt hij al evenmin.’
‘Dat maakt toch niet uit? De grendel zit er altijd aan de binnenkant voor.’
‘Ja, maar ik vind het geen prettige gedachte dat de inbreker er nu mee rondloopt, en ik weet zeker dat dat nu het geval is.’
Helemaal zeker was ze daar niet van. Voor iemand met zoveel bezittingen was Eugene als het op beveiliging aankwam wel heel nonchalant. Daar was ze zich niet van bewust geweest voordat ze zich met hem had verloofd, maar het was geen karaktertrek die van invloed zou zijn op hun relatie. In de toekomst zou zij wel toezicht houden op de beveiliging van hun huis, dus er was niets aan de hand, maar waar was die sleutel nou? En nu ze erover nadacht: wat moest de inbreker daar eigenlijk mee? Hij zou toch wel weten dat de grendel er voortaan altijd op zou zitten en ook wel verwachten dat er nu tralies voor de ramen aan de achterkant zouden worden aangebracht? Wat Eugene ook mocht zeggen, waarschijnlijk had hij de sleutel neergelegd op een plek waar die helemaal niet hoorde.
Als ze hem niet kon vinden, zou ze de cilinder laten vervangen. Dat was alleen maar voorzichtig. Omdat ze die ochtend geen spreekuur had, wachtte ze totdat Eugene naar de galerie ging en begon toen de keuken te doorzoeken. Daar zou de sleutel waarschijnlijk wel ergens liggen, achtergelaten in een van de vele laden door een verstrooide man die hem zonder nadenken tussen het bestek, de gebruiksaanwijzing van de magnetron of de theedoeken zou neerleggen. Maar hij lag niet tussen de messen en vorken, en al evenmin boven op een ovenwant. Tijdens het zoeken ruimde Ella een heleboel op, waarbij ze zich er telkens weer, en met veel genoegen, van bewust was dat dit over een paar weken net zozeer haar huis zou zijn als dat van Eugene. Ze vouwde de theedoeken wat netter op, legde het keukengerei in een ander vakje dan de lepels en vorken en stak de messen in het lege blok. Toen ze zich op haar hurken liet zakken om op de minst waarschijnlijke vindplaats te kijken, de la onder in de oven waar de bakvormen werden bewaard, pakte ze een soort richel vast om zich op te trekken – heus, ze moest echt eens wat aan gymnastiek gaan doen; het was een schande om op haar leeftijd al zulke stijve gewrichten te hebben – en merkte dat ze een la opentrok. Een geheime la... wie had dat nou gedacht?
De la was leeg op twee kleine bruin-oranje pakjes na. Chocorange stond erop. Ella haalde er een uit het aangebroken pakje en stopte die in haar mond. Best wel lekker. Waarschijnlijk zou Carli, de schoonmaakster, die daar wel achtergelaten hebben. Carli was voortdurend op zoek naar dingen om haar eetlust mee te sussen en toch af te vallen. Ella had nu alles afgezocht en de sleutel nog steeds niet gevonden. Het zag ernaar uit dat de cilinder verwisseld zou moeten worden.
Eugene had twee bronzen beeldjes van John Hughes verkocht. Prachtige objecten. Het speet hem bijna dat hij er afstand van moest doen. Ze zouden heel fraai hebben gestaan in zijn zitkamer, en Ella zou ze ook mooi hebben gevonden. Hij liet de galerie achter onder de hoede van Dorinda en ging lunchen met een kunstenares van wie hij een stel kleine schilderijtjes met veel goud-, zilver- en koperkleurig lakwerk in zijn galerie tentoon zou gaan stellen. Ze hadden afgesproken in een restaurant in Knightsbridge en onderweg ging hij even bij de Elixir langs en kocht drie pakjes Chocorange.
Hij was van plan geweest om weerstand te bieden aan de verleiding. Hij was voortdurend van plan weerstand te bieden aan de verleiding, al maakte hij inmiddels maar geen gebruik meer van de term ‘geleidelijk afbouwen’. Hij had de afgelopen tijd wel serieus geminderd, voornamelijk omdat hij Ella zoveel om zich heen had gehad. De zaterdag en zondag waren voorbijgegaan zonder ook maar één suikervrij snoepje, maar op maandag had hij er op weg naar de galerie al een paar naar binnen gewerkt, en terwijl Dorinda aan het lunchen was nog eens drie, zodat hij al bijna weer in zijn vaste patroon zat. Hij had nog maar één pakje in de geheime la liggen, vier in het kastje van de tweede badkamer en nog eens twee in de zitkamer. Het voorraadje achter de romans van E. M. Forster moest onaangeroerd blijven. Hij stelde zich een moment voor waarop hij over deze verslaving heen zou zijn, wanneer hij dit allemaal achter zich zou hebben gelaten en met een ritualistisch genoegen die hele zak vol Chocorange zou kunnen meenemen om die in de prullenbak op de hoek van Pembridge Road te gooien.
Maar zover was het nog niet. Die ochtend was het verlangen heel sterk geweest. En bovendien had hij honger. Het ontbijt dat hij had gehad, was niet voldoende om door te gaan tot aan de lunch, maar als hij twee keer zoveel at, wat hij het liefst gedaan zou hebben, zou hij weer zijn aangekomen. Chocorange vormde een substituut voor echt voedsel. Hij had een heel pakje met zich meegenomen en er onderweg twee opgegeten, vervolgens in het geniep nog twee, waarbij hij tegen Dorinda had gezegd dat hij een zere keel had, en terwijl hij naar de Elixir liep nog eens drie. Hij wist dat als hij zijn inmiddels tamelijk schaarse voorraden in de keuken, badkamer en zitkamer niet aanvulde, hij niet in staat zou zijn weerstand te bieden aan de verleiding om het voorraadje in de plastic zak achter de boeken aan te breken. En om de een of andere reden had hij het gevoel dat dat het begin van het einde zou inluiden. Wat hij met ‘het einde’ bedoelde, kon hij niet goed onder woorden brengen, maar het omvatte in elk geval de ideeën ‘neerstorten’, ‘onder druk bezwijken’ en ‘totale overgave’ aan een gewoonte die hij zowel liefhad als haatte. De Chocoranges in de plastic zak waren heilig en mochten nooit worden aangeraakt. Zo kon hij zichzelf ervan overtuigen dat nog eens drie pakjes halen bij de Elixir alleen maar verstandig was, een maatregel waarmee hij zijn ultieme zwakte zou weten uit te stellen of zelfs te ontwijken. En nu, met drie pakjes in zijn koffertje, hoefde hij niet zuinig aan te doen met de snoepjes in het pakje dat hij bij zich had gehad toen hij de deur uit ging. Hoewel het snoepje dat hij in zijn mond had gestoken voordat hij de Elixir binnenliep nog als een dun sliertje tussen zijn tong en zijn kiezen zat, nam hij toch maar een nieuw, omdat de rijke, romige smaak daarvan zoveel sterker en lekkerder was dan die van het kleine sliertje dat ooit al net zo overheerlijk was geweest als de nieuwkomer. Terwijl hij liep te filosoferen, zoals hij zo vaak deed, over aard en wezen van zijn verslaving, dacht Eugene na over het verschil tussen een gewoonte en een afhankelijkheid, en hij kwam tot de conclusie dat in zijn geval het eerste na verloop van tijd was uitgegroeid tot het tweede. Toen liep hij het restaurant binnen en bestelde een sherry om de smaak en geur van chocolade weg te halen. Het was een omkering van de algemeen aanvaarde gang van zaken. In plaats van op een zuurtje te sabbelen om de geur van alcohol weg te nemen als hij zijn mond opendeed, dronk hij alcohol om de geur van een zuurtje te maskeren.
Het huis tegenover het huis met al die bamboe stond te koop. De eigenaren waren eruit getrokken, en hadden de gordijnen en jaloezieën voor de ramen weggehaald. Lance sloop achterom en morrelde aan de deurkruk van de achterdeur en van een glazen deur die uitkwam in de woonkamer. Beide deuren zaten op slot, maar dat had hij wel verwacht. Hij hield zich voor dat niemand zich er druk om maakt als je een ruitje inslaat bij een leeg huis dat te koop staat, en pakte een groot stuk vuursteen dat samen met honderd andere precies eendere stenen de rand vormde van een rond bloemperk. Hij trok zijn jasje uit, wikkelde het om de steen en gaf er een harde klap mee op een ruitje in de achterdeur. Daarna stak hij zijn hand door het gat, maakte de deur open en stapte naar binnen. Hij maakte maar heel weinig geluid, en het weinige geluid dat wel te horen was geweest, was door de buren kennelijk niet opgemerkt.
Binnen was alles leeg en verlaten. Een groot houten krat gebruikte hij als stoel bij het raam van de voorkamer. Van daaruit kon hij het huis hiertegenover in de gaten houden. Pas toen vroeg hij zich af waar hij nu eigenlijk naar zat te kijken. Dat de oude vrouw de deur uit ging? Maar stel dat ze al de deur uit was? Het huis had geen garage en er stond geen auto op de korte oprit. Maar ze was een jaar of honderd, en mensen van die leeftijd hadden vaak geen auto. Lance had nog geen vijf minuten op het krat gezeten toen het begon te regenen. Het begon als een lichte motregen, maar werd toen een stortbui, die gepaard ging met een dichte nevel waardoor hij niets meer van de andere kant van de straat kon zien. Zoals de meeste zomerbuien, waarvan er de afgelopen tijd erg veel waren geweest, duurde deze niet meer dan een minuut of tien. Toen klaarde het op en even later scheen de zon weer met volle kracht op de natte trottoirs. Dat deed hem denken aan Gemma, die had lopen klagen dat ze met dit weer haar wasgoed niet droog kon krijgen. Fize had beloofd een wasdroger voor haar te kopen, maar tot nu toe had hij daar nog niets aan gedaan, en intussen regende het altijd maar, verdomme. Ze was nog twee keer bij hem langsgekomen, in zijn kamer in het huis van oom Gib, al was er de eerste keer maar heel weinig tijd geweest voor de verhouding, doordat ze twee uur lang aan het schoonmaken was geweest. Ze had de gordijnen losgehaald, zodat ze die kon laten wassen, en ze had het bed verschoond. Maar de tweede keer...
De enige smet op Lance’ geluk was dat ze Dorian Lupescu nogmaals op de trap waren tegengekomen. Gemma had niets over zijn uiterlijk gezegd, maar de blik in de ogen van de Roemeen was Lance helemaal niet bevallen. De man had zijn ogen in hun kassen laten rollen en zijn lippen getuit alsof hij geluidloos wilde fluiten.
Terwijl hij zat te denken over een manier om van die huurder verlost te worden of oom Gib zover te krijgen dat hij die vent de deur uit zette, bleef hij het huis aan de overkant goed in de gaten houden en zo zag hij dat de oude dame door de voordeur naar buiten kwam. Ze had een paraplu bij zich en duwde een boodschappenwagentje voor zich uit. Ze zou wel naar Portobello Road gaan, dacht Lance. Je ging alleen naar Westbourne Grove als je kleren, cd’s of make-up wilde kopen, en daar was deze vrouw veel te oud voor. Hij zag hoe ze de richting uit liep die hij had voorspeld. Voor iemand van haar leeftijd liep ze heel snel.
Dat wilde zeggen dat ze niet lang weg zou blijven. Maar vandaag had hij geen grote plannen. Hij wilde alleen maar even een kijkje nemen, aan de achterkant en bij daglicht. Aan het ruitje dat hij had ingeslagen, zou voorlopig nog niets gedaan worden. Dat kon dagen duren, misschien zelfs weken. Nadat hij de achterdeur had afgesloten, liep Lance door de voordeur naar buiten en trok die achter zich dicht. Het tuindeurtje van de oude vrouw was niet op slot. Dat kon niet eens op slot, zag hij toen hij aan de andere kant stond. Geen sleutelgat, geen grendel. De achterdeur zat wel op slot, maar gelukkig stond er een raam open. Het oude mens was waarschijnlijk een beetje kinds aan het worden als ze dacht dat het ook maar ergens goed voor was om die deur op slot te doen, terwijl ze vlak daarnaast een raam open liet staan waardoor je makkelijk naar binnen kon komen. Maar hij zag al snel dat ze helemaal zo dom niet was, en terecht had gezien dat niemand mager genoeg was om zich tussen het openslaande raam en de sponning door te wringen.
Lance was broodmager; hij had een smalle, ingevallen borst en geen noemenswaardige heupen. Hij trok zijn jasje uit en toen zijn T-shirt. Maar toch bleven zijn schouders klem zitten en hij raakte even in paniek toen het bij hem opkwam dat ze terug zou kunnen komen en hem hier zou aantreffen, terwijl hij hopeloos vastzat. Misschien zou ze wel een ambulance moeten bellen, of, erger nog, de politie. Maar door zijn bovenarmen in te trekken en ze tegen zijn nog steeds gevoelige ribben te duwen, wist hij zich er uiteindelijk toch doorheen te wurmen, al had hij nu wel pijnlijke schaafwonden aan zijn schouders. Zijn arme hand was nog steeds niet genezen, en nu deed die echt pijn – maar wie rijk wil zijn moet pijn lijden, hield hij zichzelf voor, met een enigszins aangepast citaat van Gemma. Hij stond nu in een soort bijkeuken, met een deur die toegang bood tot de keuken: een grote ruimte die was voorzien van allerlei ultramoderne apparatuur, wat heel verrassend was in het huis van een vrouw van die leeftijd.
Wat hem niet verbaasde, was de glazen stopfles vol geld die hij in een van de kasten aantrof. Dat soort dingen deden die geriatrische gevallen nou eenmaal: ze bewaarden hun huishoudgeld in een stopfles of een sigarendoosje. Het besef dat ze zich in één opzicht in elk geval gedroeg zoals oude mensen zich hoorden te gedragen, stelde hem enigszins op zijn gemak. Het was niet eens allemaal kleingeld. Tussen de munten zaten ook briefjes van vijf en van tien. Lance propte het grootste deel daarvan in zijn zakken, en liet alleen de munten van twee en vijf penny’s in de fles zitten. Daarmee, en met de rest van het geld dat hij had overgehouden van het geld dat hij uit de handtas van de dikke vrouw had geratst, zou hij misschien bijna genoeg hebben om een wasdroger voor Gemma te kopen. Daarmee zou hij die Fize eens lekker een hak zetten... Er was bijna een kwartier voorbijgegaan sinds hij de oude vrouw naar buiten had zien gaan, en tien minuten sinds hij door het raam naar binnen was gekropen. Hij moest hier binnen een halfuur na haar vertrek weer weg zijn. Oude mensen aten niet veel en misschien zou ze alleen maar een kotelet kopen voor vanavond, en een pak met koekjes. De gedachte aan voedsel deed hem beseffen dat hij rammelde van de honger. Omdat hij aan het sparen was geweest voor zijn cadeau voor Gemma had hij bezuinigd op eten, en meer dan de schrale maaltijden van oom Gib had hij de afgelopen tijd niet gehad. Hij maakte de koelkast open. Het middelste rek werd vrijwel geheel in beslag genomen door een chocoladecake met glazuur. Lance voelde hoe het water hem in de mond liep en sneed met een keukenmes een grote plak af, propte die met beide handen in zijn mond, en sneed nog een plak af. Oom Gib had ooit verteld dat het gebruikelijk was dat inbrekers nadat ze ergens waren binnengedrongen het eten opaten dat ze daar aantroffen, en hij merkte nu dat hij net zo wilde zijn als andere inbrekers. Hij wilde een professional zijn en het goed doen.
Hij sneed een derde plak af, en terwijl hij een spoor van kleverige bruine kruimels achterliet, stapte hij een enorm grote, overdadig ingerichte woonkamer binnen. Hij liep naar een cilinderbureau toe, trok het open en tuurde peinzend naar wat hij daar zag liggen. Geen geld, maar wel twee creditcards en een boekje met cheques. Daar kon hij nu beter van afblijven. Er waren twintig minuten verstreken, en Lance dacht dat als hij de cake omdraaide, zodat de kant waarvan hij die stukken had afgesneden, de andere kant op stond, ze misschien niet eens in de gaten zou hebben dat hij hier binnen was geweest. Per slot van rekening was hij haar huis wel binnengedrongen, maar zonder inbraak. Omdat hij de afgelopen week zo weinig had gegeten, voelde hij zich nu een beetje misselijk worden. Hij zou het kleingeld terugstoppen in de glazen pot en alleen de briefjes meenemen. En misschien was het eigenlijk beter om de rest van de cake mee te nemen. Hij vond een boodschappentas en stopte de cake erin. Nu zou ze zeker niet merken dat hij hier geweest was. Oude mensen hadden een heel slecht geheugen. Vaak leden ze al min of meer aan alzheimer, en ze zou waarschijnlijk denken dat ze de cake al had opgegeten of zich niet eens realiseren dat ze die ooit gebakken had. Dat laatste leek hem eigenlijk nog het meest waarschijnlijk.
Hij tuurde tussen de kanten vitrage en de fluwelen gordijnen door naar buiten en speurde de lege straat in beide richtingen af. Er was geen reden waarom hij niet gewoon door de voordeur naar buiten zou gaan. Nu hij erover nadacht, was er eigenlijk geen andere mogelijkheid. Als hij door de achterdeur naar buiten ging, was er geen enkele manier om die op slot te doen en de sleutel aan de binnenkant in het slot te laten zitten. Voorzichtig stapte hij met zijn tas vol cake de voortuin in. Zijn misselijkheid begon alweer weg te trekken. Eerst was hij van plan geweest om de cake in de dichtstbijzijnde prullenbak te gooien, maar toen hij er nog even over nadacht, besefte hij dat hij morgen weer honger zou hebben, en een plak cake zou heel welkom zijn als toetje na een van oom Gibs maaltijden van gebakken ei met bloedworst.
Hij ging op een muur zitten en telde het geld na, net zoals hij had gedaan toen hij de handtas van die Amerikaanse vrouw had geplunderd. Vandaag was de opbrengst lager, niet meer dan vijfenveertig pond. Volgende keer zou hij de creditcards meenemen.
Meneer en mevrouw Sharpe van het huis naast hem en Elizabeth Cherry waren op de borrel bij Eugene thuis. Ze hadden over het weer gepraat; dat het ongelooflijk was dat het elke dag weer goot van de regen, en dat het zo koud was dat Marilyn Sharpe al twee dagen de centrale verwarming aan had staan. En dat in juli!
Ella vond praten over regen zo ongeveer het saaiste wat ze maar kon bedenken, en ze was dan ook opgelucht toen Elizabeth begon te vertellen over haar vreemde ervaring van gisteren. Eugene ging rond en vulde de glazen bij uit de tweede fles Veuve Clicquot. Iedereen in dit modieuze deel van Notting Hill schonk bij dergelijke gelegenheden champagne. Wijn werd als nogal armzalig beschouwd, en sterkedrank als ongezond.
‘Ik had gewacht tot het ophield met regenen,’ zei Elizabeth, ‘en toen was ik inkopen gaan doen. Ik had helemaal niets in huis, behalve een enorme cake die ik voor de verjaardag van mijn kleindochter had gebakken. Of liever gezegd: waarvan ik dacht dat ik die gebakken had. Maar eigenlijk vertel ik dit verhaal liever niet omdat jullie dan allemaal zullen denken dat ik seniel ben. En, lieve hemel, misschien ben ik dat ook wel.’
Ze wachtte tot het ‘Nee hoor, je doet het fantastisch!’ en ‘Absurd, je bent net iemand van twintig jaar jonger!’ waren weggestorven. ‘Maar goed, ik kwam ongeveer drie kwartier later terug, en ik hoef daar niet aan toe te voegen dat het opnieuw was gaan regenen. Alles was precies zoals ik het had achtergelaten, maar toch voelde het huis merkwaardig aan. Dat is de enige manier waarop ik het kan omschrijven. Volgens mij is er een kínd binnen geweest.’
Ella vroeg waarom ze dacht dat het een kind was geweest.
‘Ik had het raam van de bijkeuken opengelaten zodat de condens kon ontsnappen, maar ik had het maar een klein eindje opengezet. Ik bedoel, een volwassene had daar nooit door naar binnen kunnen kruipen. Een kind wel. En vervolgens vond ik een spoor van kruimels dat mijn woonkamer binnenliep. Het waren er echt een heleboel. Bruine kruimels, net zo bruin als die chocoladecake van mij. Natuurlijk ben ik toen rechtstreeks naar de koelkast gelopen en de cake was weg. Eerlijk, jullie denken allemaal vast dat ik seniel ben, maar als ik die kruimels niet gezien zou hebben, had ik me afgevraagd of ik die cake eigenlijk wel gebakken had of dat ik dat alleen maar had gedroomd.’
‘Was er verder nog iets weg?’ vroeg Eugene.
‘Voor zover ik weet alleen de cake. Ik heb het huis niet doorzocht. Maar dat is toch precies wat een kind zou doen? Eerst een stuk cake opeten en er dan met de rest vandoor gaan.’
Eugene probeerde een geestige variatie te bedenken op Wie wat bewaart heeft wat toen de telefoon ging. ‘Laat maar,’ zei hij tegen Ella. ‘Laat de beller maar een bericht inspreken.’
‘Misschien is het wel voor mij. Ik kan maar beter opnemen.’
Het was Joel Roseman. ‘Het gaat niet goed met me,’ zei hij. ‘Kun je komen?’
Ella had weinig ervaring in de omgang met particuliere patiënten, maar ze dacht dat ze als huisarts toch ook wel bepaalde rechten had en dit was wel een geschikt moment om haar hakken in het zand te zetten. Het was zeven uur ’s avonds, en buiten was het koud en nat. ‘Wat is er mis, Joel?’ Ze zei het met zachte en vriendelijke stem, en was zich scherp bewust van het feit dat de andere aanwezigen meeluisterden, want net zoals iedereen vonden ze ‘huisartsengesprekken’ fascinerend. ‘Een particulier patiënt,’ hoorde ze Eugene tegen de anderen mompelen. ‘Heb je pijn? Ben je weer buiten adem?’ Per slot van rekening was de man hartpatiënt.
‘Ik heb geen pijn, en ik ben niet buiten adem,’ zei hij. ‘Ik voel me gewoon nogal mistroostig.’
Dat was met dit weer een heel passende reactie, dacht ze en ze zag hoe de regen tegen de tuindeuren gutste. ‘Heb je zin om morgenochtend te komen? Ik kan na mijn spreekuur wel tijd voor je vrijmaken. Twaalf uur? Neem maar een taxi.’
‘Ik dacht dat je hiernaartoe zou komen.’
‘Weet je wat?’ Ze keek op haar horloge. ‘Ik bel je om negen uur vanavond nog wel even om te kijken hoe het met je gaat. Of je kunt mij bellen.’ Ze gaf hem het nummer van Eugene.
Hij zei niets en de hoorn werd op de haak gelegd.
De daaropvolgende twee uur maakte Ella zich ongerust. Meneer en mevrouw Sharpe namen afscheid. Elizabeth Cherry ging naar huis en zat de rest van de avond te peinzen over het raadsel van de chocoladecake. Terwijl Ella en Eugene de pasta met zwarte olijven opaten die hij eerder die dag had klaargemaakt, hield het op met regenen.
‘Ik denk niet dat ik kan slapen als ik het hierbij laat,’ zei Ella.
Eugene wist dat ze daarmee bedoelde dat ze een huisbezoek aan Joel Roseman wilde brengen. ‘Jammer dat je hem als patiënt hebt aangenomen, maar het is nu te laat om daarvan terug te komen.’
Ze probeerde Joel te bellen, maar er werd niet opgenomen, en het antwoordapparaat stond niet aan. ‘Ik zal ernaartoe moeten.’
‘Je moet doen wat je het beste dunkt, schat,’ zei Eugene.
Toen ze weg was, was het eerste wat hij deed, zelfs nog voordat hij de tafel had afgeruimd, naar zijn Chocorange-voorraadje toe lopen en een nieuw pakje openbreken. O, wat een opluchting was dat, na drie uur ontwenning! De heerlijkste smaak ter wereld...
Het was volkomen donker in de flat. Er viel zelfs geen zwakke gloed door de kleine gekleurde ruitjes in het bovenste deel van de deur. Aanvankelijk dacht Ella dat hij niet thuis was. Nee, erger nog, misschien was hij niet in staat om naar de deur te komen. Hij was per slot van rekening werkelijk ziek. Haar eigen hart begon nu ook tamelijk snel te slaan. Ze belde opnieuw, tilde de metalen klep op en riep door de brievenbus: ‘Joel, Joel, ben je daar? Ik ben het, dokter Ella.’
Er gingen een paar seconden voorbij. Ze hoorde sloffende voetstappen, alsof een oude man met slippers aan naar de deur toe kwam schuifelen. Hij deed de deur open en stond voor haar, met zijn ogen knipperend tegen het licht, zijn kamerjas losjes dichtgebonden en een deken over zijn hoofd getrokken, als een monnikskap.
‘Ik had je niet verwacht,’ zei hij op beschuldigende toon.
Ze liep de gang binnen. ‘Ik was ongerust. Ik wilde je niet de hele nacht alleen laten.’
Hij deed de voordeur dicht. Het licht uit de gang buiten wierp twee zwakke plekken op de lambrisering; groenig, rossig, met iets van bruin erin. Afgezien daarvan was het volkomen donker. Ze werd zich bewust van iets wat ze al een paar keer eerder in zijn aanwezigheid had opgemerkt: een lichte angst. ‘Doe alsjeblieft het licht aan, Joel.’
Ze zou niet geloofd hebben dat er gloeilampen van zo weinig watt verkrijgbaar waren. Maar misschien was het lampje dat hij nu met duidelijke tegenzin aandeed er een van het soort dat bedoeld was voor de slaapkamers van kinderen die bang waren in het donker. Terwijl hij voor haar uit de woonkamer binnenliep, lieten ze het halfduister achter zich en stommelden opnieuw de duisternis binnen. Het brullende geluid waarmee de regen tegen de ramen sloeg, werd enigszins gedempt door de jaloezieën. Zonder op zijn toestemming te wachten drukte ze op de schakelaar van een tafellamp, en daarna herhaalde ze dat met een andere lamp.
Hij keek haar woedend aan, alsof dat een ernstige sociale misslag was, en pakte een zonnebril uit de la onder de tafel. Ze zette haar tas op de bruine sofa en ging ernaast zitten. De lange processie van identieke keizers leek in het licht tot leven gewekt te worden, maar ze dwong zichzelf om er niet naar te kijken. ‘Nou, wat is er mis? Hoe voel je je?’
Met gebogen hoofd stond hij voor haar. ‘Ik weet het niet.’
‘Goed. Waarom wilde je dat ik kwam?’
Hij haalde zijn schouders op, zodat de daaromheen gewikkelde deken even een eindje omhoogging.
Ze drong aan. ‘Ben je buiten adem geweest? Heb je pijn?’
‘Nee. En ik heb geen pijn.’
Nadat ze hem had gevraagd of hij die deken af wilde doen en zijn pyjamajasje uit wilde trekken, gehoorzaamde hij ergerniswekkend traag. Met haar stethoscoop op zijn borst en toen op zijn rug luisterde ze naar zijn hart en longen. ‘Volgens mij is er niet veel mis met je, Joel.’
‘Het gaat niet om mijn lichaam, maar om mijn geest.’
‘Daarvoor moet je bij mevrouw Crane zijn, en niet bij mij,’ zei ze. ‘Je gaat nu toch naar mevrouw Crane?’
‘Ik ben er één keer geweest. Ik heb haar over Mithras verteld. Ik heb haar gezegd dat ik wilde dat hij wegging. Het is vreemd eigenlijk. Eerst vond ik hem wel aardig, maar nu háát ik hem.’ Hij leek de twijfel in haar ogen te zien, de angst. ‘Ik hou mezelf voor dat hij niet echt is, dat hij alleen maar in mijn gedachten bestaat. Dat heb ik hem gezegd. Maar als ik alleen met hem ben, weet ik het niet. Hoe kan hij alleen maar in mijn geest bestaan als hij tegen me praat in een taal die ik niet versta? Dat kan ik niet verzonnen hebben.’
‘Is hij er nu?’ vroeg ze zachtjes.
‘Hij is er, maar hij praat niet. Hij gaat pas weer praten als je weg bent.’
‘En als hij praat, spreekt hij dan... nou, Engels, of zijn eigen taal?’
‘Dat is lastig te zeggen.’
Ze moest ophouden met vragen stellen over dit denkbeeldige wezen. Dit viel buiten haar competentie, dit was iets voor een psychiater. ‘Wanneer moet je weer naar het ziekenhuis voor controle?’
‘Vrijdag,’ zei hij.
Dat was een opluchting. Ze wilde dat hij in andere handen zou zijn dan de hare. ‘Volgens mij kun je hier beter niet alleen blijven, Joel. Zou je moeder bij je komen logeren als je het vroeg?’
‘Dat zal pa niet goedvinden.’
‘Is er niemand anders? Geen vriend of familielid aan wie je kunt vragen om een paar dagen te komen logeren?’ Een paar dagen was niet voldoende, maar het was beter dan niets. ‘Er moet toch wel iemand zijn...’
‘Niemand die zal komen tenzij ik ervoor betaal. Ik bedoel, tenzij pa ervoor betaalt.’
Snel kwam ze tot een besluit. ‘Ik regel wel iemand voor je.’
‘Ik wil geen verpleegster!’
‘Geen verpleegster, maar iemand van de thuiszorg. Gewoon iemand die hier ’s nachts bij je in de flat is.’
Hij boog zijn hoofd en sloeg zijn handen voor zijn gezicht, maar maakte geen bezwaar. ‘Je kunt nu wel gaan,’ zei hij, en hij keek op. ‘Het gaat beter als ik met jou praat. Ik voel me nu wat beter.’
Toen ze weer buiten was, viel er een zware regen uit een loodgrijze hemel en het was zo donker dat het wel een winternacht leek. De straatlantaarns gingen gedeeltelijk schuil in een gelige nevel. Terwijl ze terugreed naar het huis van Eugene dacht ze aan de man die ze had achtergelaten in die flat die eigenlijk meer op een graftombe leek, en ze vroeg zich af of dat aan zijn eigen geest ontsproten wezen dat hij Mithras noemde, nu weer tegen hem aan het mompelen was. Ze had hem willen vragen hoe hij zijn lange, eenzame dagen in dat donkere hol doorbracht. Dat zou ze de volgende keer wel doen, na zijn controle op vrijdag of zo. Misschien was de reden dat ze het niet had gevraagd, wel dat ze het antwoord al wist. Niets. Helemaal niets. Geen lichaamsbeweging, geen boeken, geen televisie of muziek, geen gesprekken met vrienden, helemaal niets, alleen maar zitten dutten in het donker.
Het halve land stond onder water. Oom Gib zag er foto’s van op zijn computer en in een krant die hij op een muurtje in Raddington Road had gevonden. ‘Hier zitten we wel goed,’ zei hij. ‘Het heet niet voor niks Notting Hill . We zitten hier op een heuvel . Gesnopen?’
Dorian Lupescu snapte het niet. Hij had er geen woord van begrepen, maar hij knikte instemmend. Daarna had oom Gib het internet verlaten, en nu was hij een paar van de vele mailtjes die hij had ontvangen aan het beantwoorden. Een daarvan was afkomstig van een man in Marlow, een lid van de Kerk van de Kinderen van Zebulun in Cookham, die zijn huis niet had verzekerd en nu machteloos moest toezien hoe het water in de Theems steeds hoger kwam te staan. De wijze raadgever was niet van plan daarop te antwoorden, noch privé, noch in het kerkblad. Hij hield zich uitsluitend bezig met morele vraagstukken, en dan meestal vraagstukken die te maken hadden met de seksuele moraal. De rest vond hij de moeite niet waard. Hij richtte zijn aandacht op een brief van een vrouw in Kenton, die een partner had die niet in staat was om een erectie lang vol te houden. Walgelijk, dacht oom Gib, met dat woord zou hij de bladzijden van de Zebulun niet bezoedelen. Een mailtje terug was wel voldoende.
Beste ‘Radeloos in Kenton’, schreef hij. Uw brief is ongepast voor een tijdschrift voor het hele gezin. De man die u uw partner noemt, moet God om vergiffenis vragen voor zijn zondige leven. Een huwelijk met u zal zijn probleem verhelpen. Het is alom bekend dat schuldgevoelens, gerechtvaardigde schuldgevoelens in dit geval, een man oncapabel maken . Oom Gib was niet helemaal zeker van dat een-na-laatste woord. Op de een of andere manier leek het hem niet helemaal goed. Hij keek in zijn woordenboek en verbeterde het. En hoewel hij er niet op zou antwoorden, keek hij daarna nog eens naar het mailtje van de man uit Marlow. Ondanks hetgeen hij tegen Dorian Lupescu had gezegd, had dat hem toch een wat ongemakkelijk gevoel bezorgd.
Hij herinnerde zich het spaarbekken van de rivier de Brent dat de Welsh Harp werd genoemd. Dat was een heel eind hiervandaan, maar water stroomde snel. Kijk maar eens hoe het vanuit een paar riviertjes op de grens met Wales helemaal over Gloucestershire was gestroomd. Oom Gib sloeg de verzekeringsmaatschappijen erop na in de Gele Gids, maar het waren er zoveel dat hij niet wist wat hij daarmee aan moest. Hij zette de tv wat zachter, pakte de telefoon en draaide het nummer van Reuben Perkins. Maybelle nam op, en dat kwam goed uit, want zij was degene die zich bezighield met wat ze ‘de zakelijke aangelegenheden’ van hun huishouden noemde. Binnen enkele minuten had ze hem het telefoonnummer gegeven van een verzekeringsmaatschappij.
De manier waarop ze hem lieten wachten voordat er iemand tijd had om de telefoon op te nemen, bedierf al snel oom Gibs humeur. Er speelde muziek – als je dat gedreun en gebonk tenminste muziek kon noemen – die om de paar seconden werd onderbroken door een vrouw die hem telkens weer bedankte voor zijn geduld en hem vervolgens om ondoorgrondelijke redenen vertelde dat zijn telefoontje heel belangrijk voor haar was. Oom Gib had al luid in de hoorn geschreeuwd en haar met afgrijselijke straffen bedreigd voordat het tot hem doordrong dat hij woedend stond uit te varen tegen een bandopname. Na tien minuten van dit gedoe kwam Lance de kamer binnen en bleef met een angstige blik in zijn ogen in de deuropening staan. ‘Eruit!’ brulde oom Gib en hij smeet de Gele Gids naar hem toe.
Maar uiteindelijk werd er toch opgenomen en tegen de tijd dat de weerman op het scherm verscheen en nog meer wolkbreuken voorspelde, had oom Gib een verzekering voor zijn huis afgesloten. Tegen waterschade, brand, wervelstormen en andere Acts of God , zoals natuurrampen in het Engelse verzekeringswezen worden aangeduid en waarvan oom Gib aannam dat die hoogstwaarschijnlijk niet tegen zijn eigendom gericht zouden zijn, maar tegen dat van de rest van de bevolking. Er zouden hem wat formulieren worden toegestuurd en hij moest nog een cheque sturen, maar in wezen was alles nu geregeld.
Hij kon de hele dag in het huis van de oude vrouw blijven, en als hij dat wilde zelfs de hele nacht. Hij kon daar blijven . De gedachte alleen al bezorgde Lance een duizelig gevoel. Voordat oom Gib in de Here was geraakt, had hij Lance verteld hoe hij samen met een maatje van hem ooit eens een hele flat had leeggehaald terwijl de bewoners met vakantie waren. Ze waren gewoon met de bestelwagen van het maatje komen aanrijden, hadden de voordeur opengemaakt met een sleutel die oom Gib ergens vandaan had gehaald en alles meegenomen: twee tv’s, een nieuwe computer, een cd-speler, een magnetron en het grootste deel van het meubilair. Het maatje was een goede vader, die zijn dochter zeer toegedaan was, en hij had de tafels en stoelen en wat er verder ook nog gestaan mocht hebben, nodig gehad voor haar flat. Ze was pasgetrouwd. Lance besloot dat het niet waarschijnlijk was dat een oudere dame over een computer beschikte, maar ze had wel een hypermoderne flatscreen-tv en een ingebouwde dvd-speler. Hij zou een bestelwagen nodig hebben. Nu Gemma en hij een verhouding hadden, waren haar broer en hij weer de beste maatjes.
‘Je kunt het hem altijd vragen,’ zei Gemma terwijl ze samen met Lance in bed lag en een postcoïtaal glas Soave dronk. Oom Gib was naar de doop (totale onderdompeling in een afgedankte wateropslagtank) van twee nieuwe leden. ‘Wanneer ga je dat doen?’
‘Dat ouwe mens gaat weg op 8 augustus en ze komt pas terug op de eenentwintigste, maar ik wil niet al te lang wachten. Wat dacht je van de veertiende? Dat is een dinsdag.’
‘Waarom speciaal dinsdag?’
‘Het is een doordeweekse dag,’ zei Lance, ook al sloeg dat helemaal nergens op.
‘Ik zal het hem vragen, oké? Misschien is hij dan al bezig met zijn taakstraf. Hij moet graffiti van metrowagons boenen. Maar ik zal hem eens vragen wat hij ervan vindt.’
‘Weet je wat jij bent? Jij bent een engel.’ Dit vertoon van emotie leidde al snel tot een nieuwe vrijpartij, en er ging nog een uur voorbij voordat Gemma het huis verliet en door Portobello Road naar huis liep, net op het moment dat oom Gib die straat op de hoek met Raddington Road weer verliet.