29
De nacht ging voorbij in een reeks merkwaardige dromen, snel na elkaar, de ene nog wonderlijker en buitenissiger dan de andere. Hij zag geestverschijningen en reptielen, beeldjes uit de galerie die tot leven kwamen en rondliepen, met Ella in hun midden... die nu veel mooier was, en veel minder lief en goed, dan in het echte leven, en de vloer was een mozaïek van stukjes Chocorange of Oranchoco. Maar de droom waarvan hij wakker schrok, huiverend onder de dikke stapel dekens en dekbedden, was die over de zeemeermin in de vissenkom. Dit was geen goudvissenkom, maar een hoop water met waterplanten erin achter een glazen muur, zoals in een aquarium, en de zeemeermin met haar goudkleurige, geschubde staart, die wanhopig tegen het glas aan beukte, had Ella’s borsten en Ella’s gezicht.
Hij lag zo hevig te zweten dat het hele bed doorweekt was. Toen Carli die ochtend kwam, vroeg hij haar het bed te verschonen en terwijl ze daarmee bezig was, zat hij te huiveren in de kamer daarnaast, met een kamerjas aan en twee dekens over zijn schouders geslagen. Ze zette een karaf kraanwater en twee flessen mineraalwater bij hem neer. Hij wilde in bad gaan, maar was te zwak om een poging te wagen. Dokter Irving kwam aan het begin van de middag, al had hij van tevoren niet gewaarschuwd dat hij zou komen, en had de Evening Standard voor hem meegenomen.
‘Waar is die lieftallige verloofde van u? Zorgt ze niet voor u?’
Iemand anders zou hebben gezegd dat ze uit elkaar waren, maar hij zei: ‘We zijn niet langer verloofd.’
‘O, lieve hemel, wat jammer nou. Echt heel jammer. Nu ik hier toch ben, kan ik ook wel even uw temperatuur opnemen.’
Eugene onderging het lijdzaam. Zijn temperatuur bleek 101 graden Fahrenheit te zijn. ‘Dat is iets van achtendertig graden, neem ik aan, als je ervan houdt om graden Celsius te gebruiken, maar ik vind het maar flauwekul, al dat gedoe. Ik neem aan dat u weinig eetlust hebt?’
‘Geen enkele,’ zei Eugene.
‘Het zal u geen kwaad doen om eens wat te vasten. U kunt wel een paar pondjes missen. Ik heb het avondblad voor u meegenomen.’
‘Dank u wel.’
Eugene begroef zijn gezicht in de kussens en de huisarts ging weg. Hoewel Eugene hem niets had gevraagd, luidden zijn laatste woorden, als een soort trap na: ‘Het heeft geen zin om antibiotica voor te schrijven als het een virus is. Blijft u vooral veel dihydrogenium monoxide nemen, haha.’
Een tijdje later keek Eugene de krant even in, heel even maar, net lang genoeg om te zien dat er in Londen voor de zoveelste keer een jonge man was doodgestoken. Niet ver hiervandaan, nog geen kilometer. Hij liet de Evening Standard op de vloer vallen en klokte opnieuw een halve fles water naar binnen. Carli zou er morgenochtend weer zijn.
Hij voelde zich afschuwelijk alleen. Hij lag rusteloos te woelen, en bleef toen liggen als een ellendig hoopje zweterig mens, en droomde opnieuw van Ella, maar deze keer was ze aan het dansen in een nachtclub, samen met een man die hij nooit had gezien, maar van wie hij op de een of andere manier toch wist dat het die Joel was, de werkelijke eigenaar van die 115 pond. Heel intiem dansten ze een langzame wals. Kreunend werd hij wakker, maar er was niemand die hem kon horen.
Toen ze peinzend naar de lege boekenplanken stond te kijken, kwam Ella tot de conclusie dat ze de boeken die daarop gestaan hadden, nooit meer terug zou zien. En merkwaardig genoeg vroeg ze zich af of ze die eigenlijk ooit nog wel terug zou willen zien. Die zouden haar alleen maar herinneren aan die verder zo gelukkige avond, toen Eugene was thuisgekomen en had gezien dat ze op het punt stond om zijn geheime voorraad van die ellendige snoepjes te ontdekken. Nu vroeg ze zichzelf af waarom ze hem daarmee geconfronteerd had. Ze was arts... had ze dan de signalen van een dergelijke verslaving niet moeten onderkennen? Begreep ze dan niet hoe diep zulke obsessies konden gaan bij iemand die zo gevoelig en tot geheimhouding geneigd was als hij? Kennelijk niet, en nu betaalde ze daar de prijs voor.
Vrijwel voor het eerst sinds ze huisarts was geworden, wilde ze dat ze vandaag niet naar haar werk hoefde. Kon ze nou maar gewoon in bed blijven liggen, zich weer omdraaien, en dan misschien weer in slaap vallen. Ze voelde zich eigenlijk alleen ’s ochtends vroeg werkelijk in staat om goed te slapen, en ze herkende dat als een teken van een naderende depressie. Wat waren de vrouwelijke personages in de boeken die ze bij Eugene had achtergelaten, toch anders geweest dan zij, en trouwens ook dan de meeste andere vrouwen van tegenwoordig. Die hadden de hele dag in bed kunnen blijven, als ze dat wilden, om daar te dagdromen over hun geluk of stilletjes hun trieste wonden te likken. Wat hadden ze verder nog te doen? Tegenwoordig moesten vrouwen weer aan de slag en vastberaden doorgaan, alsof er niets gebeurd was.
Ze stond op, nam een douche, kleedde zich aan en pakte de krant van de deurmat. Er stond niet zoveel in over de moord in Notting Hill als er gisteravond in de Standard had gestaan. Het was tegenwoordig bijna normaal dat jongemannen door geweld om het leven kwamen. Talbot Road, Notting Hill. Ze had daar patiënten wonen, maar deze Feisal Smith hoorde daar niet bij. Voor deze ene keer stonden er geen lovende woorden bij van een familielid, geen treurende ouders die verklaarden dat hij de allerbeste zoon was geweest die een vader of moeder ooit had gehad, de allerliefste, met de stralendste toekomst voor zich van allemaal. Heel even dacht ze na over Feisal Smith, neergestoken op een betonnen trap, en toen vergat ze hem.
Mevrouw Khan was haar eerste patiënte, en deze keer had ze een zeer welbespraakt klein meisje bij zich. De snelle vertaling die ze gaf van haar moeders gedetailleerde symptomen wekte bij Ella de indruk dat er misschien wel een toekomst als tolk voor haar in het verschiet lag, en die indruk werd nog versterkt toen het kind bij hun vertrek opmerkte dat ze ook nog Bengaals sprak, en dat ze op school Chinees leerde.
‘Pas dan maar op dat je niet te veel verzuimt,’ merkte Ella op. Ze kon het gewoon niet laten.
De volgende patiënte was de charmantste vandaag. Ze zag er altijd uit alsof ze zo de catwalk op kon stappen. Vanochtend droeg Gemma Wilson een zwart fluwelen broekpak, en ze maakte bekend dat ze in de rouw was om haar partner. ‘U hebt het zeker wel gezien in de krant,’ zei ze. ‘Die vent die is neergestoken op de trap. Ik heb hem gevonden. Abelard was erbij, maar gelukkig sliep hij, en hij heeft niks gezien.’
‘O, Gemma, wat afschuwelijk. Wat ontzettend naar voor je! Hoe gaat het met Abelard?’
‘Goed, hoor. Hij is bij mijn moeder. Zoals ik al zei, hij heeft niks gezien. Maar weet je, Ella...’ Het was nooit bij Gemma opgekomen om haar dokter Cotswold te noemen. ‘... ik kan niet slapen, en daar word ik toch zo moe van. Ik doe mijn ogen dicht, en het enige wat ik zie, is mijn partner die daar in een plas bloed ligt. Kun je me wat slaappillen geven?’
‘Ja natuurlijk, Gemma. Ik geef je genoeg voor twee weken. Het is maar al te gemakkelijk om eraan verslaafd te raken, en dat moeten we niet hebben.’
Ze begon het recept te schrijven. Met twee lange witte vingers, voorzien van glimmende zwarte nagels die ook een aspect vormden van haar rouwperiode, streek Gemma de zijkanten van haar nieuwe, opgestoken kapsel glad. ‘Weet u,’ zei ze, ‘ik heb de afgelopen tijd toch al een hoop meegemaakt. Ik bedoel, Fize neergestoken, en dan is er nog mijn minnaar – degene van wie ik echt hou, Lance Platt, die is opgepakt voor iets wat hij nooit gedaan heeft. Dat is allemaal best wel zwaar.’
‘Dat geloof ik zonder meer,’ zei Ella verstrooid, zonder verrast te zijn door Gemma’s buitenissige liefdesleven. Die naam, Lance Platt, kwam haar vaag bekend voor. Was dat niet de man die had geprobeerd om Eugenes 115 pond op te eisen? De man die in staat van beschuldiging was gesteld wegens brandstichting en moord?
‘Dat is hem,’ zei Gemma, ‘maar hij heeft het niet gedaan, hoor. Het is gebeurd om één uur ’s nachts, en toen was hij er niet eens.’ Het kwam net op tijd bij haar op dat ze beter niet kon zeggen waarom hij daar helemaal niet had kunnen zijn. ‘Hij kon niet slapen, net als ik nu, en dus is hij een eindje gaan lopen. Hij was bij jou in de buurt, Ella, toen ze dat huis aan het platbranden waren. Het is toch zeker niet eerlijk als hij straks jaren en jaren de bak in draait voor iets wat hij nooit gedaan heeft?’
‘Nou, nee natuurlijk niet. Dat zou heel verkeerd zijn.’
Ella nam afscheid van Gemma en zei haar dat ze moest terugkomen als ze over twee weken nog steeds niet goed sliep. De dag waarop het huis in Blagrove Road was afgebrand, dat was op haar verjaardag geweest, haar veertigste. Ze had het toen niet erg gevonden om veertig te zijn, want ze had Eugene gehad, ze zou met Eugene trouwen, en hij was zo lief voor haar geweest toen hij weer in bed kwam liggen en haar op die verrukkelijk ouderwetse manier van hem had gewenst ‘dat je deze dag nog vele malen mag beleven, in gezondheid en geluk’. Daarna hadden ze gevreeën, en ze was zo gelukkig geweest en... Haar volgende patiënt kwam binnen en met een onhoorbare zucht vroeg Ella wat ze voor hem kon doen.
De menigte die vanuit bus 7 en metrostation Notting Hill Gate Portobello Road in stroomde, bestond niet uit mensen die inkopen kwamen doen, maar uit rouwenden. Ze waren op weg naar de begrafenis van hun Herder. o, gelovigen, komt tot mij stond er uitnodigend op het bord op het kleine, donker-oranje geschilderde kerkje. Na het verscheiden van Reuben Perkins was het aan Gilbert Gibson, de oudste ouderling, om de dienst te leiden. Terwijl hij de grafrede uitsprak, bood hij met zijn lange en uitgemergelde gedaante op de preekstoel een betere aanblik dan de arme Reuben zelf ooit gedaan had, want zoals alle modellen weten: hoe dunner je bent, hoe beter je eruitziet als je een lange, ruimvallende mantel aanhebt. Oom Gib sprak over de jaren waarin Reuben en hij hadden ‘samengewerkt’, en legde daarbij bijzonder veel nadruk op de weldadige vriendelijkheid waarmee Reuben en zijn echtgenote hem hadden opgenomen nadat zijn eigen huis was afgebrand.
De kerk zat vol, want Reuben was zeer geliefd geweest, en het was heel prettig voor Maybelle dat er zoveel mensen waren komen opdagen. Na de dienst nodigde ze er dertig uit om even langs te komen bij haar thuis voor een drankje en een hapje. Oom Gib trad op als gastheer. Hij ging rond met de hapjes en schonk de wijnglazen bij terwijl hij intussen de gasten die het niet al eens gehoord hadden, zijn verhaal vertelde over de bruiloft in Kanaän. Toen iedereen afscheid had genomen en Maybelle bezig was met de afwas, ging hij aan zijn computer zitten om de lezersbrieven van de Zebulun te beantwoorden. Er zat zelfs een mailtje bij waarop hij een goedkeurend en aanmoedigend antwoord kon geven, iets wat zich bijna nooit eerder had voorgedaan. Ik zie geen enkele reden , schreef hij, waarom u niet in het huwelijk zou kunnen treden met de dame van uw keuze. Voor een weduwe en een weduwnaar is een tweede huwelijk toegestaan, en leeftijd hoeft daarbij geen belemmering te vormen. Vergeet niet dat iemand van tachtig tegenwoordig net zo fit is als vroeger iemand van vijftig, en dat iemand van vierentachtig daarom tegenwoordig van middelbare leeftijd is. Waarom doet u haar niet vandaag nog een aanzoek?
De volgende brief waarop hij antwoordde, was afkomstig van een briefschrijfster van het gebruikelijke verdorven soort. Oom Gib maakte korte metten met haar en schreef dat ze door te liegen tegen haar man om hem in de waan te laten dat hij de vader van haar nieuwe kindje was, het hellevuur zou afroepen over zichzelf en het onschuldige wicht. Maar hij was er niet echt met zijn hoofd bij en zijn gebruikelijke scheldkanonnade wilde niet goed lukken; in gedachten was hij nog steeds bij de vorige brief. Waarom zou het advies dat hij had gegeven, niet ook op hemzelf van toepassing zijn?
Carli kwam bijna elke dag even langs, en als ze verhinderd was, stuurde ze haar zus Vicki. Er viel echter weinig voor hen te doen, behalve het bed verschonen en het water bijvullen, want Eugene had geen eetlust. Elke avond ging zijn temperatuur omhoog, ondanks alle aspirientjes die hij slikte om die keurig op zevenendertig graden te houden. Toen hij na ongeveer een week naar de badkamer strompelde om een bad te nemen – hij was inmiddels te zeer verzwakt om in het douchehokje te staan – woog hij zichzelf en zag dat hij vijf pond was afgevallen. Ooit zou hem dat enorm veel genoegen hebben gedaan, maar nu was hij niet meer in staat om enthousiasme op te brengen voor wat dan ook.
Maar de volgende ochtend slaagde hij erin om de twee kleine stukjes geroosterd brood met marmite die Vicki hem was komen brengen naar binnen te werken, en die avond merkte hij dat het mogelijk was wat roerei te eten. De volgende dag had hij een nuttig telefoongesprek met Dorinda en een tijdje later kwam dokter Irving langs, die hem opgewekt meedeelde dat hij duidelijk aan de beterende hand was en die zelfs ronduit joviaal werd toen Carli binnenkwam met een dienblaadje met twee glaasjes sherry. Toen hij er voorzichtig aan nipte, merkte hij dat de smaak van amontillado hem niet langer misselijk maakte, en toen de dokter weg was, at hij een stukje kippenborst en een geroosterde aardappel.
In zijn kamerjas liep hij de trap af. Carli was inmiddels naar huis gegaan en zou pas de volgende ochtend terugkomen. Terwijl hij voor het realistisch aandoende imitatievuurtje in de kolenkachel zat, drong het weer tot hem door hoe ellendig het was om alleen te zijn en hoe wanhopig hij Ella miste, die nu tegenover hem zou moeten zitten om hem over haar dag te vertellen en over hun komende bruiloft te praten, en over hun toekomst samen. Hij kon nog steeds maar heel langzaam lopen, maar toch was hij erin geslaagd om de trap af te komen, en dus zou hij nu ook de boekenplanken wel kunnen bereiken. Hij haalde een van haar boeken eruit, sloeg het open en las wat er op het schutblad stond: Voor Ella, ter gelegenheid van je zestiende verjaardag. Veel liefs van je vader. Met gebogen hoofd sloeg hij het dicht. Nooit eerder had hij zich zo somber en treurig gevoeld.
Twee weken nadat hij voor het eerst last had gekregen van dit virus of wat het dan ook geweest mocht zijn, ging hij weer aan het werk, al nam hij in plaats van te lopen wel een taxi. De galerie had heel goed gelopen zonder hem en Dorinda had twee aquarellen verkocht. Hij ging aan zijn bureau zitten en Jackie kwam hem kopjes thee brengen. De vele moeite die hij deed om niet in slaap te vallen, bleek tevergeefs, maar toch wist hij het tot vijf uur vol te houden. Dat was in elk geval een begin, en de volgende dag ging het een stuk beter. Op vrijdagavond nam hij Dorinda mee uit eten, at zelf heel weinig en zat de hele tijd te wensen dat Ella nu tegenover hem zou zitten. In de taxi die hem naar huis reed, dacht hij terug aan die dag waarop hij zijn huwelijksaanzoek had uitgesteld, en zich zelfs had afgevraagd of hij eigenlijk wel wilde trouwen. Was hij toen soms niet goed bij zijn hoofd geweest?
Er volgde opnieuw een leeg en eenzaam weekend, dat er nog leger en eenzamer op werd doordat hij zich weer fit begon te voelen. Voordat hij ging zitten om de sandwich op te eten die hij voor de lunch had gemaakt, schonk hij zich een glas wijn in, maar zelfs in zijn semi-alcoholische periode had hij er altijd al een hekel aan gehad om in zijn eentje te drinken. Maar het was wel een manier om de tijd te verdrijven, dacht hij, en misschien zou hij daardoor wel de halve middag slapend kunnen doorbrengen.
Als we overdag slapen, zijn onze dromen vaak levendiger en blijven ze langer hangen dan ’s nachts het geval is. In zijn droom was hij fitter en sterker dan in werkelijkheid en hij liep in hoog tempo door Westbourne Park Road naar Portobello Street, op zoek naar een drogisterij waar hij Chocorange of Oranchoco wilde kopen. Op een gegeven moment herinnerde hij zich dat er een drogisterij was in Golborne Road, en daar ging hij nu naartoe. Maar zoals dat altijd gaat in dromen, en dan vooral in de dromen die we overdag hebben, bevond datgene wat hij zocht zich niet langer waar het hoorde te zijn. Golborne Road was verdwenen en in plaats daarvan was er een groot meer, waarvan de oevers waren geplaveid met donkerbruine, ovale snoepjes zo groot als rugbyballen. Een zeemeermin stak haar hoofd boven water. Ze begon te zingen en wenkte naar hem, zoals het een echte sirene betaamt. Hij keerde haar de rug toe en holde weg, en toen werd hij wakker.
Terwijl hij rechtop ging zitten en zijn ogen uitwreef, dacht hij aan de zoektocht waar hij in zijn dromen mee bezig was geweest, en het doel daarvan. Hij was bezig geweest met iets wat voordat hij door het virus was getroffen een vast onderdeel van zijn leven had gevormd: suikervrije snoepjes kopen. En het was méér geweest dan een vast onderdeel van zijn dagelijks leven; het had de zin van zijn bestaan gevormd, het was de obsessie geweest die zijn leven beheerste, de demon in wiens ban hij zich bevond. Maar nu had hij voor zover hij wist niets in huis. Het was november. Vorig weekend waren de klokken een uur teruggezet en om vier uur was het al donker geworden. Het begon nu ook alweer donker te worden, maar dat maakte niet uit; hij moest de deur uit om een winkel te zoeken waar hij zijn dope kon vinden. Die drogisterij in Golborne Road, of de winkel van de dame in de sari, of de Elixir in Kensington High Street of...
Hij hield abrupt op en terwijl hij nadacht over waar hij nu mee bezig was, drong er iets tot hem door. Twee weken lang had hij geen Chocorange of Oranchoco geproefd, en daar ook geen moment aan gedacht. En toen hij zich in gedachten een beeld vormde van een van die snoepjes, iets wat ooit een gegarandeerd trefzekere manier was geweest om het verlangen naar een nieuw pakje in hem wakker te roepen, voelde hij een lichte misselijkheid in zich opkomen. Hij liep de gang in en voelde in de zakken van de jasjes en overjassen die daar in de kleerkast hingen. Hij vond er één, eentje maar, in de rechterzak van zijn leren jack, maar de geur daarvan deed hem kokhalzen, en de gedachte dat hij dat ding in de zijn mond zou steken en het op zijn tong zou voelen, riep min of meer dezelfde reactie op die hij zou hebben bij de gedachte aan kauwen op iets wat hij zojuist van het trottoir had geschraapt.
Hij duwde een van de openslaande tuindeuren open en voelde de ijzige lucht in zijn gezicht. Er was een kille wind opgestoken, die alle takken en twijgen onrustig op en neer liet zwaaien. Maar toch bleef hij staan en ademde diep in. Hij was eroverheen. Op een paar dagen ‘minderen’ na had zijn verslaving of gewoonte, of hoe je het ook wilde noemen, hem zeven maanden lang geen moment met rust gelaten, maar nu was dat voorbij. Een virus had een einde gemaakt aan zijn verslaving, zonder dat hij dat zelfs maar in de gaten had gehad. Een frisgewassen Batsjeba zat op de plank aan de muur en staarde hem aan. Het groenige licht van de lantaarns in de tuin van de buren kleurde haar blauwige vacht smaragdgroen, en hij kreeg de indruk dat haar blik mild en zelfs welwillend was geworden.
‘Het is afgelopen,’ zei hij tegen haar. ‘Het is voorbij.’
Hij liep weer naar binnen, trok de deur achter zich dicht, draaide de sleutel om in het slot en schoof de grendel ervoor. Eigenlijk zou hij nu dolblij moeten zijn, en zichzelf moeten feliciteren met zijn genezing, maar het enige waaraan hij nu kon denken was dat hij door deze stupide fixatie van hem, die zich door een griepje al had laten verjagen, Ella was kwijtgeraakt. Voor iets wat zo absurd was, zo láág, iets wat zo makkelijk uitgebannen kon worden –en voorgoed, want op de een of andere manier wist hij zeker dat die verslaving nooit meer terug zou komen – was hij haar kwijtgeraakt. Hij was haar al even onherroepelijk kwijt alsof hij haar met een andere vrouw had bedrogen of haar lichamelijk had verwond. Dergelijke schanddaden had ze hem misschien kunnen vergeven, maar dit niet. Dat hij er niet in was geslaagd omwille van haar te stoppen met snoepjes sabbelen was onvergeeflijk. Hij was haar voor altijd kwijt.