15
Ella verkeerde in de veronderstelling dat de afspraak die ze met Joel Roseman had gemaakt voor twaalf uur ’s middags, na het huisbezoek van de vorige avond wel als vervallen zou worden beschouwd, en dus maakte ze aanstalten om weg te gaan. Om halftwee moest ze haar bruidsjurk passen, en ze hoopte daarvóór nog met Eugene te kunnen lunchen.
Claire, de receptioniste, stak haar hoofd om de deur. ‘Meneer Roseman is er, Ella.’
Ella zuchtte. Het eerste wat in haar opkwam, was zeggen dat ze nu geen tijd had, maar natuurlijk kon dat niet. Ze ging weer achter haar bureau zitten.
Ook nu had hij weer een zonnebril op. ‘Ik ben hiernaartoe komen lopen,’ zei hij. ‘Ik heb het helemaal gelopen. Op klaarlichte dag. Ben je niet trots op me?’
Dat waren woorden die een moeder misschien met plezier zou horen van haar kleine zoontje. Ze glimlachte. ‘Het is een heel eind, Joel. Je moet het niet overdrijven, weet je.’
‘Het licht is vandaag heel fel. Al dat licht doet pijn aan mijn ogen.’
Ze weerhield zich ervan om te zeggen wat voor de hand lag: als hij de hele dag in het donker zat en lag, wat verwachtte hij dan? ‘Maar toch, kennelijk voel je je nu wat beter. Ik heb contact opgenomen met de thuiszorg. Ze hebben wel iemand voor je. Ze komt vroeg in de avond en blijft de hele nacht slapen. Als je wilt, kan ze zelfs ontbijt voor je maken.’
‘Dat wil ik niet,’ zei hij.’
Voor het eerst in een hele tijd nam ze hem eens echt goed op en ze zag hoe lang zijn haar was geworden sinds hij uit het ziekenhuis was ontslagen. Het hing over de kraag van zijn jasje, ongewassen en ongekamd. Zo te zien had hij het al een hele tijd niet meer gewassen, en had hij ook zijn kleren niet verschoond. ‘Joel, jij moet niet alleen zijn. Jij hebt iemand nodig om op je te passen. Niet iemand van de thuiszorg, maar meer dan dat. Vind je het goed als ik met je moeder overleg? Dat ik haar uitleg hoeveel hulp en zorg je nodig hebt?’
‘Ze komt liever niet. Ze is bang voor Mithras.’
‘Hoe bedoel je?’
‘De mensen zijn bang voor gekke mensen, en zij denkt dat ik gek ben. Misschien ben ik dat ook wel. Het zou beter zijn als Mithras wegging. Ik kan niet meer slapen. Niet ’s nachts. Wil je me wat slaappillen geven?’
Ik geef je slaappillen van een soort waar je geen overdosis van kunt nemen, dacht ze, maar dat zei ze niet hardop. Ze haalde haar schrijfblokje tevoorschijn. ‘Toch wil ik graag met je moeder overleggen.’
‘Misschien neemt pa wel op.’
‘Dat maakt niet uit. Dan praat ik wel met hem.’
Joel schudde zijn hoofd, niet om te ontkennen wat ze zojuist had gezegd, maar kennelijk omdat hij betwijfelde of ze wel wist waarover ze het had. ‘Wil je het telefoonnummer?’
‘Ja.’
Ze schreef het nummer op, en overhandigde hem daarna het recept. ‘Dit is genoeg voor een week. Ik zal met je ouders overleggen. Intussen moet jij mevrouw Crane alles vertellen wat je mij hebt verteld. Vertel het haar op vrijdag, en zeg erbij dat ik je heb aangeraden om iemand van de thuiszorg in te huren.’
Hij keek haar strak aan en haalde een hand door zijn vettige haar. ‘Iemand van de thuiszorg wil ik niet,’ zei hij. ‘Dat heb ik al gezegd. Ik wil jou.’
‘Nou, je hebt me al. Ik ben je huisarts.’
‘Ik wil dat jij bij me komt wonen in mijn flat.’
Ze kromp in elkaar en deinsde terug in haar stoel. Het was nogal angstaanjagend om zijn ogen niet te kunnen zien.
Misschien had hij haar gedachten gelezen, want hij deed zijn bril af en zat haar met knipperende ogen aan te kijken. ‘Ik heb het niet over seks. Ik doe niet aan seks.’ Hij frunnikte wat aan zijn bril en tuurde naar de vloer. ‘Als mijn huis niet bevalt, koopt pa er wel een voor ons. Hij is echt schatrijk. We kunnen overal gaan wonen waar je maar wilt.’
Ze zweeg en voelde wanhoop in zich opkomen, gecombineerd met een verschrikkelijk verlangen om in lachen uit te barsten... een verlangen dat ze onderdrukte. Met zachte stem zei ze koeltjes: ‘Dat zal helaas niet gaan, Joel.’ Ze hield haar linkerhand op en liet hem de diamanten ring zien. ‘Ik ben verloofd. Dat weet je. In oktober gaan we trouwen.’
‘Een verloving kan worden verbroken.’
‘Die van mij niet.’ Aanvankelijk had ze dit wel grappig gevonden, maar nu begon ze boos te worden. Ze onderdrukte haar woede en zei bruusk: ‘Nou, je kunt maar beter een taxi naar huis nemen. Je moet verder niet meer wandelen. Ik overleg wel met je moeder of je vader, en ook met mevrouw Crane.’
Het was haar taak niet, maar toch belde ze het taxibedrijf waar Eugene soms gebruik van maakte. De taxi zou er over een minuut of tien zijn. Ze voelde een hevig verlangen om te ontsnappen. Ze had nu toch al geen tijd meer over om meer te doen dan Eugene te ontmoeten en hem te vertellen dat... nou, dat ze geen tijd had om met hem te lunchen. Joel was heel goed in staat om in de wachtkamer op zijn taxi te wachten, maar ze kon het niet opbrengen hem dat te zeggen. Ze zaten zwijgend tegenover elkaar terwijl zij een stapel documenten doorwerkte die ze al eerder had doorgelezen. Net toen ze dacht dat ze misschien iets moest zeggen, zei hij: ‘Ik heb vanochtend een krant gelezen. Die lees ik niet vaak. Er stond iets in over een manier die ze hebben uitgevonden om schizofrene muizen te kweken.’
‘Werkelijk?’
‘Als ze waanvoorstellingen hebben, die muizen, wat zouden ze dan horen, denk je? Vreemd gepiep dat ze zegt dat ze slechte dingen moeten doen? Dat ze andere muizen moeten doden? En hoe zou het zitten met hallucinaties? Denk je dat ze katten zien, katten zo groot als tijgers? Met sabeltanden?’
Hij begon te lachen. Volgens haar had ze hem nog nooit eerder horen lachen. De receptioniste stak haar hoofd om de deur en zei dat meneer Rosemans taxi er was.
Eugene had het pleit verloren, maar zich een goede verliezer getoond. Oktober was te vroeg in het jaar om naar Sri Lanka te gaan, had Dorinda hem verteld. Naar India en aangrenzende landen ging je in januari. Hij herinnerde zich toch nog wel wanneer die tsunami zich had voorgedaan? Waarom dacht hij dat al die vakantiegangers hartje winter in Zuidoost-Azië zaten? En dus was Eugene gezwicht en hadden ze besloten naar het Comomeer te gaan.
Dat lag nog twee maanden in de toekomst. Hij had zich er min of meer bij neergelegd dat het hem niet zou gaan lukken om in die zeven of acht weken van zijn verslaving af te komen. Net als een roker, net als een alcoholist, had hij wel geminderd. Dat had hij weten te bereiken, zoals dat meestal gaat met minderen, door goed op te letten dat hij het spul waaraan hij verslaafd was nooit bij zich droeg, dat hij ook niets op zijn werk had liggen – want ook op de galerie hadden ooit allerlei voorraadjes in geheime laden gelegen –, door straten te ontwijken met winkels waar Chocorange te krijgen viel en door telkens als het verlangen al te hevig werd een glas water te drinken. Maar toch was hij nog nooit een hele dag doorgekomen zonder een suikervrij snoepje, en achter de romans van Forster had hij nog steeds een plastic tas met acht pakjes erin liggen, plus nog eens drie pakjes in het kastje in de tweede badkamer. Daar mocht hij niet aan komen. Hij mocht niet eens kijken of die er nog wel lagen. Dat was zijn noodvoorraad, die bestemd was voor als hij, om maar eens iets te noemen, zijn been brak of griep kreeg, en dus het huis niet uit zou kunnen. Het was een teken van de mate waarin de Chocorange hem in zijn ban had gekregen dat hij ernstig rekening hield met dergelijke onverwachte gebeurtenissen, net zoals een zware roker vier of vijf pakjes sigaretten tegelijk inslaat, of een drinker een voorraadje wodka aanlegt. Maar die verslavingen waren lang niet zo vernederend als die van hem!
Dergelijke verslavingen waren algemeen erkend en in zekere zin ook aanvaard. Alcoholisme mocht dan nog wel iets zijn waarvoor je je een beetje hoorde te schamen, maar hij las regelmatig interviews met mensen die twee pakjes per dag rookten, en die lachend toegaven dat ze ‘vroeg of laat weleens zouden moeten stoppen’. Hij stelde zich voor dat hij geïnterviewd zou worden als galerie-eigenaar die op het punt stond om een tentoonstelling te openen met werk van een veelbelovende jonge kunstenaar, zoals hij volgende maand ook werkelijk zou doen, en dan in reactie op de (ongetwijfeld impertinente) vragen naar zijn privéleven zou vertellen dat hij eenenvijftig jaar oud was, in Notting Hill woonde, binnenkort in het huwelijk zou treden met een beeldschone en uiterst charmante huisarts... en dat hij hopeloos verslaafd was aan een bepaald merk suikervrije snoepjes. Hij kon geen dag zonder. De hele situatie was onmogelijk. Hij zou zich onsterfelijk belachelijk maken.
Natuurlijk zou hij zoiets nooit zeggen, niet tegen een journalist en tegen iemand anders al evenmin. Net zoals de heimelijke alcoholist met zijn stiekeme drankje dat achter in de ijskast werd gezet, of met het glas gin dat net water leek als er geen ijs of limoen aan toegevoegd was, zou hij nooit kunnen toelaten dat iemand anders hier weet van kreeg. Als hij Elizabeth Cherry op straat tegenkwam, of over de tuinmuur geleund een praatje maakte met George Sharpe, liet hij de Chocorange waarop hij had lopen te zuigen, heimelijk in het papieren zakdoekje glijden dat hij speciaal daarvoor altijd in zijn zak had zitten. En zelfs door die behoedzame voorzorgsmaatregel raakte hij al van streek. Het was allemaal zo zónde. Hij moest nog steeds besluiten hoe hij straks op huwelijksreis met zijn verslaving zou omgaan. Helemaal zonder zou hij niet kunnen. Je werd verondersteld van je wittebroodsweken te genieten. Maar Ella en hij zouden twee weken wegblijven en het idee dat hij veertien dagen lang zonder Chocorange zou komen te zitten, was onverdraaglijk. Hij vond het een afschuwelijke gedachte dat zo’n douanier, of hoe zo iemand die je ingecheckte bagage door het röntgenapparaat haalde en daarna je koffer doorzocht ook mocht heten, acht bruin-oranje pakjes in een van zijn koffers zou zien liggen. Dat hij het zonder zijn suikervrije snoepjes zou moeten doen was ondenkbaar, maar hij kon zich de uitdrukking op het gezicht van de beambte die naar zijn beeldscherm zat te turen maar al te goed voorstellen. Hij zag gewoon voor zich hoe die zijn hoofd schudde, en even zou lachen om die halvegare die zelfs in een luxueus Italiaans hotel nog zo’n enorme behoefte had aan zijn snoepjes. Maar toch zou hij ze mee moeten nemen, als hij tenminste geen last wilde krijgen van ontwenningsverschijnselen. Hoewel hij zich er maar vaag van bewust was wat die zouden kunnen inhouden, meende hij toch dat hij daar last van had. Hij had zijn eigen soort ontwenningsverschijnselen. Toen hij klaar was met de bescheiden lunch die hij had besteld in een bistro in Haymarket – Ella had gebeld dat ze het niet zou redden – kwam het intense verlangen, dat op zijn hevigst was als hij zojuist iets hartigs had gegeten, weer in hem op. Hij kreeg een droge mond. Water drinken zou er alleen maar voor zorgen dat er een nieuwe scheut van verlangen in hem opkwam... een dringende behoefte aan iets wat zoet maar toch ook scherp op de tong was. Samen met zijn koffie had de serveerster hem ook twee heel kleine biscotti gebracht en die at hij nu mismoedig op.
Een jaar of zeventig geleden had de moeder van Elizabeth Cherry haar de gewoonte bijgebracht om altijd minstens een week voordat je met vakantie ging je koffers al te pakken. Je legde een laken op het bed in een van de logeerkamers, legde je koffer op dat laken en dan begon je. Haar moeder had geen koffers gebruikt, maar een hutkoffer van dik, gepolijst, bruin leer, aan de binnenkant bekleed met zijde, en compleet met cederhouten hangertjes. Het geval was enorm zwaar, zelfs voordat er ook maar iets in zat, maar dat maakte niet uit, want zo’n ding droeg je nooit zelf. Daar had je kruiers voor; die deden dat voor hun beroep. Elizabeth gebruikte een bescheiden koffertje en een tas met wieltjes. Telkens als ze iets kocht wat in vloeipapier gewikkeld zat, bewaarde ze dat voor als ze haar koffer weer eens moest pakken. Een trui of bloes werd plat op een vel papier gelegd, en een ander vel werd erop gelegd voordat het werd opgevouwen en vervolgens ging er nog een derde vel bovenop, voordat het geheel in de koffer werd gelegd. Schoenen gingen in plastic zakken. Ze was er trots op dat ze niet te veel meenam. Als ze iets niet bij zich bleek te hebben, zo redeneerde ze, kon ze het altijd nog kopen. Maar ze hoefde nooit iets bij te kopen.
Toen ze klaar was met pakken, trok ze de la open waar ze haar enveloppen met buitenlands geld bewaarde. Sinds de wijdverbreide invoer van de euro waren het er een stuk minder geworden. Ze zou euro’s nodig hebben, en ze zou ook door Zwitserland komen, dus ook wat Zwitserse franks. Ze keek maar twee keer per jaar in dit laatje, en het verbaasde haar altijd weer. Hoe had ze ooit zoveel Amerikaanse dollars bij elkaar weten te krijgen? Het waren er bijna vijfhonderd en ze kon zich niet herinneren hoe het gekomen was dat zich zoveel geld had opgehoopt. En er waren veel meer euro’s dan ze bij zich wilde dragen. Misschien kon ze maar beter een van de creditcards uit het bureau beneden meenemen, zodat ze ter plekke kon pinnen. Het was jaren geleden sinds ze in Canada was geweest, maar ze had nog meer dan driehonderd Canadese dollars liggen. Die moesten daar dan maar blijven liggen, net zoals het Amerikaanse geld.
Vergeet niet alle ramen dicht te doen, hield ze zichzelf voor. Niet dat ze er ook maar één had opengedaan met al die regen elke dag weer. Anders zou het kind dat het huis was binnengeslopen en de cake had opgegeten, misschien wel terugkomen. Misschien was het wel een goed idee om sloten op de ramen te laten zetten, maar dat zou dan toch moeten wachten totdat ze weer terug was. Hoe zat het met haar juwelen? Daar dacht ze alleen maar aan als ze op het punt stond op reis te gaan. De rest van de tijd bleven de twee armbanden, de ring met edelstenen rondom (als symbool van de eeuwigheid) die ze van haar overleden man had gekregen, en haar moeders ringen en zware gouden ketting in het juwelendoosje liggen, zonder dat er ooit naar omgekeken werd. Maar de avond voordat ze twee weken van huis zou gaan, zat ze erover in. Ze waren natuurlijk wel verzekerd. Elke keer dat ze wegging, overwoog ze om alles maar gewoon mee te nemen, maar het bleef altijd bij overwegen. Stel je eens voor hoe lastig het zou zijn als het beveiligingspoortje op de luchthaven begon te piepen als je erdoorheen liep, zodat je je door de een of andere geüniformeerde vrouw met een grimmig gezicht moest laten fouilleren. Stel je voor dat je alles in een van die plastic bakjes moest leggen, zodat iedereen precies kon zien wat je bij je had. Nee, het was maar beter om die juwelen rustig te laten liggen waar ze lagen. Het was altijd goed gegaan, en het zou ook deze keer wel goed gaan.
Toen ze die avond om zes uur even bij haar buurvrouw langsging om haar eraan te helpen herinneren dat ze de planten water moest geven en eventuele pakjes die op nummer 25 werden aangeboden namens haar in ontvangst moest nemen, zei ze niets over de juwelen. Zoals altijd als Elizabeth aan de deur kwam, in elk geval als het na vieren was, zei Susan dat ze net op het punt stond om een glaasje sherry te gaan drinken, en vroeg ze of Elizabeth misschien mee wilde doen. Elizabeth hield van sherry, een beschaafde drank die snel aan het verdwijnen leek te zijn uit de huizen van iedereen van onder de zeventig, en ging dan ook even zitten.
Toen Elizabeth vertelde dat ze naar Salzburg en Boedapest ging, vroeg Susan of ze onderweg nog een ontmoeting zou hebben met haar ‘vriendin’. Elizabeth zei dat dat inderdaad het geval zou zijn, maar op Waterloo voor de Eurostar en niet op het vliegveld. Omdat een vriendin en een vriend in het Engels allebei friend worden genoemd, ging Susan er automatisch van uit dat Elizabeth op reis ging met een andere vrouw, en Elizabeth had nooit iets gezegd om haar op andere gedachten te brengen, noch had ze ooit laten merken dat op vakantie gaan met een vrouw haar helemaal niet leuk leek. Ze knikte alleen maar en glimlachte vriendelijk als Susan haar vriend aanduidde als ‘zij’.
‘Het is heel vriendelijk van je dat je al die moeite wilt doen. Al denk ik niet dat er een pakje voor me komt. Het belangrijkste is dat je de venushaar elke dag water geeft. Maar ik weet dat je dat niet zult vergeten.’ Dat klonk wat vriendelijker dan zeggen dat Susan dat vooral niet moest vergeten.
‘Zorg dat je plezier hebt,’ zei Susan nadat ze allebei een tweede glaasje sherry hadden gedronken.
Elizabeth zou de volgende ochtend heel vroeg op moeten, want het toestel zou om acht uur opstijgen van Gatwick, en ze sliep slecht, zoals altijd het geval was de nacht voordat ze met vakantie ging. De wekker werd op vijf uur gezet, zonder dat het nodig was, en om tien voor vijf droomde ze dat het kind het huis binnenkwam, net zoals de vorige keer. Nee, eigenlijk niet helemaal zoals de vorige keer. Ze stond in het schemerduister bij het raam en zag hoe het zich met zijn magere lijfje uit de regenpijp wrong. Het was een kind van zeven of acht, en nu liet het zich op handen en voeten zakken en krabbelde snel op handen en voeten over het platte dak en de lichtkoepel en kroop door de kier van het openslaande raam in haar slaapkamer het huis binnen. Maar ze had geen openslaande ramen in haar slaapkamer, en trouwens ook geen plat dak. Toen dat tot haar doordrong, werd ze wakker. Ze zette de wekker uit en stapte de badkamer in om een douche te nemen.
De blonde vrouw droeg een beigekleurig rokje dat veel te kort voor haar was en stelde zich voor als Joels moeder... ‘Zegt u maar Wendy.’ Het jurkje was heel eenvoudig van snit, maar er zaten een heleboel gouden ornamenten aan, en aan haar vingers en aan haar oorlelletjes droeg ze diamanten. Ze was heel beleefd en vriendelijk tegen Ella, maar het was lastig om uit te maken aan wiens kant zij stond in deze familieruzie. Ze sprak erover alsof een vader die jarenlang achter elkaar weigerde zijn zoon te zien, maar wel betaalde om hem een gemakkelijk leventje te bezorgen, heel normaal was. Joel moest zichzelf maar een beetje vermannen, zei ze. Er was geen reden waarom hij in die flat moest blijven. Als hij gezelschap en aandacht wilde, kon hij ook een tijdje in een hotel gaan zitten. Zijn vader zou daar wel genoegen mee nemen. En wat haar betrof, nee, ze kon echt niet bij haar zoon intrekken. Dat was gewoon niet mogelijk. ‘Nee, dokter, dat zal echt niet gaan. Ik kan mijn man toch niet verlaten omdat mijn zoon een bediende nodig heeft?’
Wendy Stemmer was naar het medisch centrum gekomen. Ella had verwacht dat de vrouw dat zou weigeren en was dan ook verrast door het feit dat ze daarin had toegestemd, zij het met tegenzin. Ze keek verwonderd naar haar omgeving, alsof ze zich in een of ander ver land bevond, waar ze niet verwacht had te komen, en zei toen: ‘Als meisje heb ik in Notting Hill gewoond, maar niet hier in de buurt natuurlijk.’
Ella wist daar niets op terug te zeggen. ‘Ik zou iemand van de thuiszorg voor Joel kunnen regelen.’
‘Ja, dat lijkt me een goed idee. Ik weet niet hoeveel die mensen kosten, maar u kunt de rekening naar mijn man sturen.’
‘Is het mogelijk dat hij ook even langskomt?’
‘O, lieve hemel nee. Hij is op de zaak.’
Ella had al lang geleden geleerd dat vrouwen van Wendy Stemmers slag, als ze wilden aangeven dat hun man ergens niet bij kon zijn, altijd zeggen dat hij ‘op de zaak’ is. Alsof, zo dacht ze, er op de hele wereld maar één bedrijf is, of in elk geval maar één bedrijf van enig belang.
‘Juist. Laat u het dan maar aan mij over. Ik zal eens kijken wat ik doen kan en dan hoort u weer van mij.’
Een tijdje later belde ze met een thuiszorgbureau. Het heette Caregivers Inc., een Amerikaans aandoende naam, en het had Noreen of Linda in de aanbieding. Volgens het bureau waren dat allebei uiterst betrouwbare en vriendelijke vrouwen. Op wie van de twee de keuze ook mocht vallen, ze zou van acht uur ’s avonds tot acht uur de volgende ochtend in de flat blijven logeren. De kosten daarvan vond Ella verbijsterend, maar zij hoefde daar niet voor op te draaien. Joels vader betaalde, en het scheen hem niets te kunnen schelen wat het allemaal kostte, zolang hij er maar zeker van kon zijn dat zijn zoon zich verder niet met zijn leven zou bemoeien. Ze gaf het door aan mevrouw Stemmer, en belde daarna Joel en vertelde hem dat ze iemand had gevonden, waarbij ze half en half verwachtte dat hij zou zeggen dat hij niet wilde dat er iemand bij hem kwam logeren, zodat ze vervolgens alles weer kon afzeggen en nieuwe plannen zou moeten maken, maar hij stemde toe in de aanwezigheid van Noreen of Linda. Zijn stem klonk slap en onverschillig.
‘Ik hoef toch geen bedden op te maken of zo, Ella?’
‘Dat doet zij wel.’
‘Ik wilde maar dat jij hier kwam slapen,’ zei hij.
Dit was haar vrije middag: geen huisbezoek of avondspreekuur. Ze ging naar Knightsbridge, kleren kopen voor bij het Comomeer, en ze hield zich voor dat ze ging lopen omdat het na al die regen eindelijk eens een mooie, zonnige dag was en niet omdat ze wat wilde afvallen. Ze had te veel patiënten die voortdurend liepen te jammeren over de pondjes die ze weer waren aangekomen, en hun steeds grotere taillemaat. Als ze werkelijk van drieënzestig kilo wilde afvallen naar zestig, dan had ze daar maanden geleden al iets aan moeten doen, en niet nu haar bruidsjapon al half klaar was. De zon bezorgde haar een vrolijk gevoel. Eugene vond haar leuk zoals ze was, en daar ging het om. Ze kocht een lange jurk van donkerblauwe kant voor de warme Italiaanse avonden.