3

Eugene Wren, net vijftig jaar oud, nog steeds vrijgezel maar niet relatieloos, was een lange, knappe man, die jong voor zijn leeftijd zou zijn geweest als hij geen wit haar had gehad. Het was een dikke bos glanzend haar, maar het maakte hem onmiskenbaar ouder. Dat vond hij best erg, maar hij lette er heel goed op dat hij dat niet liet merken, net zoals hij zijn kleren met zorg koos en altijd iets droeg wat bij de gelegenheid paste, maar toch de indruk wist te wekken dat het hem niet uitmaakte hoe hij erbij liep. Alleen zijn vriendin wist dat zijn gezichtsvermogen niet perfect was, en dat hij contactlenzen droeg.

Hij was iemand die veel geheimhield. Waarom? Wie kan zeggen waarom we zijn zoals we zijn? Psychiaters, die kunnen dat. Er zijn talloze boeken geschreven waarin onze fouten en dwaasheden, onze fantasieën, criminele neigingen, seksuele voorkeuren, remmingen en andere eigenaardigheden worden teruggevoerd op gebeurtenissen in onze kinderjaren. Eugene had een heleboel van die boeken gelezen, zonder daar ook maar iets wijzer van te worden. Hij had zijn geheimzinnigdoenerij kunnen begrijpen als hij ooit zwaar gestraft was nadat hij als kind iets had opgebiecht, maar zijn ouders waren altijd even liefhebbend, vriendelijk en geduldig geweest. Openhartigheid en vrijmoedigheid waren door hen juist altijd aangemoedigd. Dat had echter niets uitgemaakt. Hij hield zijn geheimen voor zich. Net als zijn geest bevatte zijn huis in Chepstow Villas vele geheime laatjes en afgesloten dozen.

Een van zijn geheimen was zijn sterk tot verslaving geneigde persoonlijkheid. Hij was een zware drinker geweest en was nooit met drinken gestopt, maar met een bijna bovenmenselijke inspanning had hij zijn drankgebruik weten in te perken tot een paar glazen wijn per dag. Dat was voordat hij Ella had ontmoet, en dus was hij erin geslaagd om zijn vroegere alcoholisme voor haar geheim te houden. De breuk met zijn vroegere vriendin, met wie hij enkele jaren lang een relatie had onderhouden, had zich voorgedaan omdat ze de fles wodka had gevonden die hij op de bodem van een kleerkast had staan waarvan hij dacht dat hij die had afgesloten. Dat hij rookte viel onmogelijk geheim te houden. Maar net als zijn zware drinken had hij die verslaving uiteindelijk weten te overwinnen. Hij had verschillende stoppogingen gedaan, en bij de laatste en met succes bekroonde had hij gebruikgemaakt van hypnose en nicotinepleisters. Het was voor Eugene een afschuwelijke ervaring geweest om zijn zwakte tegenover Ella te moeten opbiechten, en het ergste daarvan was misschien nog wel geweest dat hij haar had moeten laten merken dat hij überhaupt een zwakte had. Maar toen het voorbij was, was hij heel trots op zichzelf, en Ella ook heel trots op hem.

‘Je kunt eigenlijk niet blijven roken als je met een arts gaat,’ had hij met een kort lachje tegen haar gezegd.

Even was hij nergens aan verslaafd geweest, maar lang had dat niet geduurd.

Hij hoopte niet dik te worden, al zei hij dat niet tegen Ella, en toen hij dat wel begon te worden, deed hij zijn best om het geheim te houden. Het probleem was dat hij de neiging had om tussen de maaltijden door van alles naar binnen te werken. Vroeger zou hij dan een sigaret hebben opgestoken. Eugene noemde zijn verslaving ‘zo nu en dan een hapje nemen’, en Ella noemde het ‘snacken’. Om daar iets tegen te doen, probeerde hij pepermuntjes, maar eigenlijk hield hij helemaal niet zo van pepermunt, en bovendien zat er suiker in. En hij maakte zich altijd zo boos over al dat gekauw op straat, en dan vooral als de kauwgum daarna op de stoep werd uitgespuwd, dat hij dat nu moeilijk zelf kon gaan doen. Nou, dat kon natuurlijk wél, maar dan zou hij het geheim moeten houden, en dan had hij er wéér een geheim bij. Hij wilde tegenover Ella beslist niet in allerlei listen en lagen vervallen. Hij zou haar ongetwijfeld snel een aanzoek doen, en daarna zouden ze vast nog lang en gelukkig leven, iets waar hij hevig naar verlangde en wat hem zeer waarschijnlijk leek. Toen had hij iets wat hij de ‘dikkebruidegom’-droom noemde. Hij stond in een smoking voor het altaar, om met Ella te trouwen, en toen hij omlaag keek om iets uit zijn zak te halen, was het enige wat hij daar zag zijn enorme pens. Het sprak vanzelf dat hij daarover niets tegen Ella zei, maar nadrukkelijk de schijn ophield dat het hem niet uitmaakte of hij wat zwaarder of dikker werd.

Het was zaterdagochtend en hij was op weg naar de winkels. Het zou een lange wandeling worden en misschien zou hij op een gegeven moment wel een taxi nemen. Wat hij zocht, was niet altijd makkelijk te krijgen, zelfs niet in het soort winkels dat zulke dingen volgens hem toch zou moeten verkopen. Zo nu en dan was het een moeizame speurtocht. Hoewel hij hier nog maar een week of zes mee bezig was, vond hij het soms moeilijk om zich te herinneren hoe hij de tijd was doorgekomen vóór die dag waarop hij de drogisterij aan het begin van Portobello Road was binnengestapt.

Maar het was eindelijk lente, een prachtige dag, en hij had zojuist op de weegschaal gezien dat hij kilo’s was afgevallen. Zorg dat je de dingen van de positieve kant bekijkt, hield hij zichzelf voor. Bedenk maar dat dit een enorm onschuldige uitspatting is. En toen hij snel even omlaag keek, zag hij alle rommel die daar op het trottoir lag. Een op straat gesmeten bakje frieten, een deel van een felblauw piepschuimdoosje, een leeg blikje Red Bull en een half opgegeten pasteitje. Eugene deinsde terug toen hij al die viezigheid zag, maar vermande zich toen en besloot het op te ruimen. Hij stak zijn hand in zijn jaszak en trok de plastic tas eruit die hij om milieuvriendelijk te zijn altijd meenam als hij ging winkelen, en nadat hij een tissue om zijn vingers had gewikkeld, raapte hij deze restanten van de avondmaaltijd van de een of andere zwerver op en liet die in de plastic tas vallen. Eronder, of liever gezegd erachter, tegen de paal van een hek, lag een open enveloppe, waar duidelijk iets in zat. Toen hij die opraapte, zag hij dat de portefeuille vijf of zes briefjes van twintig pond bevatte, plus een briefje van tien en een van vijf.

Zonder de bankbiljetten te tellen stopte hij de envelop in zijn zak en liet de plastic tas daarna in de eerstvolgende prullenbak vallen waar hij langskwam. Een eind voor zich zag hij de drommen mensen, voornamelijk jongeren, die op weg waren naar de markt in Portobello Road. Het was elke zaterdag hetzelfde. Ze kwamen uit de bussen gestroomd, en uit metrostation Notting Hill, en liepen druk pratend en lachend, zo luid als ze maar konden, naar de markt toe om daar te beginnen met hun wekelijkse zoektocht naar koopjes en het gezelschap van de andere marktbezoekers.

Zodra hij daar kans toe zag, sloeg Eugene links af om hen te ontwijken. Niet dat hij een hekel had aan Portobello Road, maar hij ging daar liever naartoe op zondag, als de markt halfleeg was, zodat je de huizen kon zien en de charme daarvan tot je kon laten doordringen. Op doordeweekse dagen kwam hij er tegenwoordig maar om één reden en hij was vorige week dinsdag al in de drogisterij in Golborne Road geweest. Vandaag zou hij een bezoek moeten brengen aan een van de andere winkels waar hij zijn inkopen deed. En dus was het nu tijd om te beginnen met de serieuze bezigheden van deze ochtend.

Wat zouden ze denken dat hij nu ging kopen, al die marktgangers die hun onverschillige blikken even op hem lieten rusten voordat ze langs hem heen liepen? Als ze er al over nadachten, zouden ze ervan uitgaan dat iemand die op zoek was naar een verslavende stof, op zoek zou zijn naar alcohol, tabak, cocaïne, heroïne, amfetamine, xtc, crack, of anders toch op zijn minst marihuana. Eugene permitteerde zich een vaag soort opluchting dat hij aan niets van dat alles verslaafd was.

Het was begonnen toen hij had besloten dat hij iets nodig had om zijn honger te stillen. Een of ander afslankmiddel, had hij vaag gedacht. Maar toen hij voor het eerst Portobello Road uit liep, naar het verlichte groene kruis aan de gevel van de Golborne Pharmacy toe, was hij niet op zoek geweest naar iets om mee af te vallen of zijn eetlust te onderdrukken, maar naar een elektrische verstuiver met muggenwerend middel voor de komende zomer. Hoewel het pas begin maart was, was hij de afgelopen nacht lange tijd uit zijn slaap gehouden door het gezoem van een mug in zijn slaapkamer en hij had een frustrerend kwartier lang rondgesprongen door de kamer en wild met een handdoek om zich heen geslagen voordat het hem was gelukt om het vervelende stuk ongedierte dood te krijgen. Toen hij het apparaatje afrekende, had hij op de toonbank naast de kassa een rij suikervrije snoepjes zien staan met de nogal absurde namen Lemfresh, Strawpink en Chocorange. Ze zouden waarschijnlijk weerzinwekkend smaken. Maar hij had een pakje Chocorange gepakt om te zien wat er op het etiket stond. Suikervrij, gezond, goed voor de tanden, stond er, niet meer dan vier calorieën per dragee. Misschien zou de smaak ook niet al te vies zijn. Hij zou er eentje kunnen nemen, halverwege tussen het ontbijt en de lunch, en dan ook nog eentje tussen de lunch en het avondeten, of misschien twee. In elk geval kon hij het eens proberen. Er zat geen suiker in, en maar heel weinig calorieën.

Hij kocht twee pakjes, een Chocorange en een Strawpink. Het was vier uur ’s middags, en hij begon honger te krijgen. Net zoals alle pakjes tegenwoordig was het pakje Chocorange moeilijk open te krijgen, maar toch lukte het hem. Er zaten een stuk of tien donkerbruine snoepjes in. Voorzichtig stak Eugene er een in zijn mond en hij was aangenaam verrast door de smaak. Een rijke chocoladesmaak met een vleugje sinaasappelaroma. Heerlijk eigenlijk. En geen bittere nasmaak, wat vroeger met kunstmatige zoetstoffen altijd wél het geval was geweest. Hij nam er nog een om zijn eerste indruk te bevestigen, maar deze keer probeerde hij een Strawpink. Ook best lekker, met een authentieke aardbeiensmaak, maar een beetje flauw, en lang zo lekker niet als de Chocorange.

Waarom niet een paar van die snoepjes op zak steken, zodat hij er een of twee kon nemen in plaats van een hapje van het een of ander? Hij had geen geldzorgen, en bovendien waren deze snoepjes zo goedkoop dat iedereen zich die kon veroorloven: niet meer dan vijfenzeventig penny per pakje. En hij wist waar hij ze kon krijgen. Golborne Road was niet meer dan tien minuten lopen van zijn huis. Het zag ernaar uit dat hij de oplossing gevonden had. Er was geen stemmetje in zijn hoofd dat zei: ‘Pas op. Niet doen.’ Geen stille gedachte die hem deed denken aan de sigaretten, waarvan hij er in het begin vijf per dag had gerookt en op het laatst veertig, of aan het drinken, dat was begonnen met twee glazen wijn per dag en was uitgelopen op een fles wodka plus wijn, en dat hij nu slechts met de grootste moeite weer had weten terug te krijgen op zijn uitgangspunt van twee glazen wijn. Die stille waarschuwing werd niet uitgesproken, of niet gehoord.

Moest hij Ella hierover vertellen? Terwijl hij op weg naar huis op een Chocorange liep te zuigen, had hij zichzelf die vraag gesteld. Natuurlijk. Hij moest het haar vertellen. Ze zou blij zijn dat hij zo’n eenvoudige oplossing had gevonden. Aan de andere kant, misschien moest hij het haar toch maar niet vertellen. Ze was per slot van rekening arts, en ze zei maar al te vaak dat ze zo’n hekel had aan al die additieven, al die E-nummers en alle andere niet behoorlijk geteste chemicaliën die tegenwoordig in het eten werden gestopt. Het pakje Chocorange bevatte een intimiderende opsomming van chemische ingrediënten. Ze zou misschien proberen hem tegen te houden. Ze zou misschien zeggen dat het minder erg was om wat dikker te worden dan om zijn hele lijf te vullen met troep.

‘We hebben het hier niet over obesitas,’ had ze gisteren nog gezegd, al ging het toen over iets anders. ‘Een klein beetje overgewicht doet heus geen kwaad.’ Per slot van rekening was ze zelf ook iets te dik, al hield hij van haar zoals ze was.

Maar dit moest zijn geheim blijven. Per slot van rekening was hij een man met vele geheimen, en het had geen zin om te doen alsof dat niet zo was. In elk geval niet tegenover zichzelf. Tegenover anderen kon hij misschien de schijn ophouden, maar dat was toch juist de essentie van het hebben van geheimen?

*

Dat was inmiddels zes weken geleden, en het was toen al net zo’n mooie, zonnige dag geweest als vandaag, alleen was het nu warmer dan verwacht voor april, maar dat kwam natuurlijk door de opwarming van de aarde. Het was niet moeilijk om blij te zijn met de neveneffecten daarvan, warmte en de hele tijd zon. De bomen stonden vol in blad, zoals dat over het algemeen pas drie weken later het geval was, de kersenbloesems waren aan het verleppen en de bloesems van de seringen waren al verdwenen. De tuinen in dit deel van westelijk Londen boden de overdreven aanblik van illustraties uit de catalogus van een zaadhandel: hele bloembedden vol met roze en witte bloemen op kussens van rood en paars, met daarboven zachtjes wiegende takken met een weelderige tooi van zowel licht- als donkergroen. Zes weken. In die weken had hij een groot aantal pakjes Chocorange naar binnen gewerkt, en nu was hij op weg om zijn voorraad aan te vullen. In die zes weken was hij ook flink afgevallen.

Drogisterijen bezoeken, dat was waar het bij die inmiddels vaste zaterdagochtendzoektocht van hem om draaide. En een van die drogisterijen kwam nu in zicht in een lange rij winkels aan de andere kant van Notting Hill Gate; hij kon zich er niet toe zetten om daar binnen te lopen. Hij was er afgelopen zaterdag al geweest en de drogist zou zich zo’n recente aankoop nog herinneren, en erger nog, misschien een opmerking maken, zoiets als: ‘U bent werkelijk dol op die dingen, hè?’ Of, nog veel afschuwelijker en beschamender, want bijna waar: ‘U moet zeker een nieuwe dosis hebben?’

Hij liep Kensington Church Street in, waar geen drogisten zaten, maar alleen antiquairs en galeries. Vlak voordat hij langs eugene wren, fine art kwam, wendde hij zijn ogen af, zoals paste bij zijn aard, en waarschijnlijk om min of meer dezelfde reden waarom hij van drogisten geen commentaar op zijn eetgedrag wilde horen, deed hij alsof hij geheel in beslag werd genomen door de overkant van de straat, waar een jongeman die bijna geheel schuilging achter een enorm boeket, de bloemisterij uit kwam lopen. Het was niet dat hij eraan twijfelde of alles in orde was in de winkel, maar meer dat hij zijn zaterdagse zaken wilde afhandelen zonder door anderen gezien te worden. Dorinda Clements, die in zijn afwezigheid de leiding had, was volstrekt betrouwbaar. Soms grapte hij tegenover gewaardeerde klanten weleens dat zij ‘het vleesgeworden management’ was en dat hij haar nog meer vertrouwde dan zichzelf. Maar hij wilde niet dat ze weet had van zijn privézaken.

De enige winkels waar datgene wat hij zocht altijd leverbaar was, waren de winkels van de drogisterijketen Elixir. Ze waren zijn vaste adres geworden. Net zoals Dorinda kon je altijd op ze rekenen, maar ook hier gold dat hun medewerkers gewone mensen waren, met ogen en geheugens, en dat die heel goed in staat waren om op te merken hoe vaak hij bij hen in de winkel kwam. Wat zou het toch prettig zijn als je al je inkopen kon doen zonder tussenkomst van andere mensen, zoals dat in sommige supermarkten al mogelijk was: je haalde je pinpas door een machine, toetste een paar getallen in en, hocus pocus pilatus pas, je had afgerekend en toch je eigen geheimen weten te bewaren. Vandaag dan maar beter niet naar Elixir, al kon hij de vestiging waar hij het vaakst kwam recht voor zich in Kensington High Street al zien. Dat was de winkel waar hij een paar weken geleden zijn tweede pakje Chocorange had gekocht, ter vervanging van dat eerste pakje dat hij had gekocht in Golborne Road. En de Chocorange had zijn doel op bewonderenswaardige wijze vervuld. Als hapje tussen de maaltijden door werkte het. Het nam de echte honger weg en zorgde ervoor dat hij niet ging snacken. En dat had ertoe geleid dat hij de kilo die hij was aangekomen weer was afgevallen, en toen nog een pond extra. Als die snoepjes ook maar één nadeel hadden, dan was dat paradoxaal genoeg dat ze te lekker waren. Eugene was er nooit helemaal aan gewend geraakt dat iets wat zo synthetisch en onschadelijk was, toch zo lekker kon zijn. Het resultaat was dat hij inmiddels de neiging had ontwikkeld om er in plaats van één of twee ’s ochtends drie of vier te nemen, en dat het hem nadat hij eenmaal was begonnen, aan het eind van de middag grote moeite kostte om nog te stoppen. Soms had hij tussen drie uur ’s middags en zes uur ’s avonds als hij thuiskwam, wel een half pakje leeggegeten. Maar toch, het werkte, en dat was waar het om ging. Het was alleen jammer dat niet alle drogisten het spul verkochten, en dat drogisten die het wel hadden, vaak uitverkocht waren. Hij zou er eens een proberen een eind verder in de richting van Knightsbridge. Het was een klein winkeltje, Bolus heette het, en werd gedreven door een gezette Aziatische man met een kille en afstandelijke manier van doen. Dat vond Eugene prettig. Hij liep de winkel binnen en pakte twee pakjes tissues en een tube tandpasta voordat hij opkeek naar het deel van de toonbank waar meneer Prasad de scepter zwaaide. Het bruin-oranje design op de kleine pakjes was altijd het eerste wat Eugene opmerkte; je zou zelfs kunnen zeggen dat er in deze situatie voor hem geen andere kleuren bestonden, maar hun afwezigheid werd door hem al even snel opgemerkt. Het rood met roze van de aardbeiensmaak stond in het rekje, en ook het groene van de mintsmaak, maar er was geen enkel pakje Chocorange meer over. Uitverkocht. Hoewel hij dat niet deed, had Eugene tegenover zichzelf kunnen toegeven dat dat grotendeels te wijten was aan zijn eigen buitensporige koopgedrag. De bewoners van dit deel van westelijk Londen waren weliswaar niet onbekend met allerlei verschillende vormen van verslaving, maar brachten hun tijd niet door met de jacht op suikervrije snoepjes.

Toen Eugene zijn papieren zakdoekjes en zijn tandpasta afrekende, zei meneer Prasad op zo te horen sarcastische toon: ‘Uw lievelingssmaak komt eind van de week weer binnen.’

Het was niet alleen de inhoud van deze aanval, maar ook het volkomen onverwachte ervan dat ervoor zorgde dat Eugene begon te blozen. ‘Eh, ja, dank u wel,’ mompelde hij.

‘Wilt u dat ik volgende keer een dubbele hoeveelheid bestel?’

‘O nee, dank u wel. Dat is werkelijk niet nodig.’

Hij wilde wegvluchten, maar dwong zich om in een ontspannen tempo de winkel uit te lopen. Hij zou daar nooit meer naartoe gaan. Dat sprak vanzelf. En daarmee was het aantal punten waar misschien Chocorange te vinden viel, teruggebracht tot tien. En toch, waarom was het voor hem niet mogelijk geweest om de man recht in de ogen te kijken en met een ontspannen lachje te zeggen dat hij inderdaad graag wilde dat er speciaal voor hem wat extra werd besteld? Hij was min of meer verslaafd aan die dingen, zoals meneer Prasad ongetwijfeld in de gaten had, haha. Ze waren ook zo lekker... Waarom kon hij dat niet gewoon zeggen? Hij betwijfelde of hij zelfs het woord ‘lekker’ wel over zijn lippen zou kunnen krijgen, net zomin als hij ‘plee’ of ‘geil’ zou kunnen zeggen.

Hij begon te onderkennen dat hij verder van huis zou moeten gaan, misschien wel naar de verre buitenwijken. En zoals natuurlijk altijd onder zulke omstandigheden gebeurde, voelde hij plotseling een intens verlangen naar een Chocorange in zich opkomen, naar de gladde ovale vorm ervan, de volle, romige smaak van melkchocolade en de scherpe zoetheid van citrusvruchten. Elixir dan maar, er zat niets anders op. Daar hadden ze altijd Chocorange in voorraad, en wel in geruststellend grote hoeveelheden. De laatste keer was hij in de Elixirwinkel in Marylebone Street geweest, en de keer daarvoor in de vestiging in New Oxford Street. Het moest minstens twee weken geleden zijn dat hij de vestiging in Paddington Station had bezocht. Hij had voor vandaag wel genoeg gewandeld, en zwaaide naar een taxi.

Hij vroeg de chauffeur niet om hem naar Paddington Station te brengen; dat wil zeggen, niet naar het met glas overdekte gebied voor de ingang waar Isambard Kingdom Brunel, de architect van de Great Western Railway, op zijn lage sokkel zat. Want dan zou de chauffeur hem gevraagd hebben hoe laat zijn trein ging, en of hij de ene route naar het station moest nemen of juist de andere, en waar de reis naartoe ging. Het was maar beter om de man te vragen hem af te zetten in een van de straten die vanuit Sussex Gardens naar Praed Street liepen, en van daaruit op eigen kracht naar het station te lopen. Hij probeerde zich de straatnamen te herinneren, maar het enige wat in hem opkwam, was Spring Street. Dat was wel goed.

Het eerste wat hij opmerkte – het eerste wat hij altijd opmerkte – was het verlichte uithangbord met het groene kruis erop dat boven de ingang van alle Engelse drogisterijen hangt. Daar was het, halverwege de korte Spring Street; een klein winkeltje, net zoals dat van meneer Prasad, tussen een bank en een makelaarskantoor in. Eugene voelde dat korte stokken van zijn adem, dat fladderende gevoel in zijn hart, dat de meeste mensen in verband zouden brengen met de aanblik van hun geliefde. Vroeger had hij dat gevoeld als hij Ella ergens voor het eerst zag, maar nu voelde hij dat bij leveranciers van suikervrije snoepjes. Zo moet je niet denken, hield hij zichzelf voor, doe niet zo raar. Deze keer was de drogist een vrouw, ook Aziatisch, in een sari, rustig en kalm, met neergeslagen ogen. Maar hij keek haar niet aan. Zodra hij de winkel binnenliep, leek een stortvloed aan pakjes Chocorange, stralend in hun bruin-oranje verpakkingen, op hem af te springen en zich te verdringen om zijn aandacht. Dit was een schatkamer om toe te voegen aan zijn lijst, de nummer elf die Prasads winkeltje voor altijd van de lijst zou verdringen. Zonder de moeite te nemen nog meer tissues en tandpasta in te kopen liep hij naar de toonbank, pakte drie pakjes Chocorange en legde ze neer voor de eerbiedige winkelierster. Ze glimlachte naar hem, maar op een hoffelijke manier, zonder ook maar iets van vermaak of doortraptheid, en sloeg toen £ 2,25 aan.

Nu hij zijn handen vrij had om andere inkopen te doen, nam Eugene de bus terug naar Notting Hill, waar hij de ingrediënten kocht voor de avondmaaltijd die hij Ella die dag wilde voorzetten. De envelop die hij eerder die dag had opgeraapt, liet hij in een van de plastic tassen glijden. Toen hij met zijn twee tamelijk zware tassen naar huis liep, en op zijn tweede Chocorange van die ochtend sabbelde, vroeg hij zich af of vanavond een goed moment zou zijn om Ella ten huwelijk te vragen, of dat hij dat misschien beter nog een week of twee kon uitstellen. Per slot van rekening was hun huidige relatie heel plezierig. Ze hadden geen last van de problemen die samen onder één dak wonen met zich meebracht, maar het leverde wel twee of drie keer per week een overvloed aan heerlijke seks op. Hij onderdrukte die gedachten echter snel, en hield zich voor dat alle mannen zo dachten. Hij hield van Ella. Ze mocht dan misschien niet helemaal de enige vrouw zijn van wie hij ooit had gehouden, maar zij was wel degene die hij het meeste had liefgehad. Hij kon zich nauwelijks voorstellen van haar gescheiden te worden.

Maar hij was tot geheimhouding geneigd. Kon iemand die zo gehecht was aan zijn privacy eigenlijk wel trouwen? Toch woonde hij nu al drie jaar min of meer met Ella samen, in elk geval in de weekeinden en tijdens de vakanties, en ze had nooit in zijn geheime leven geneusd. Maar er was nog een probleem, en dat was die verslaving van hem. Zelfs nu leverde die al problemen op. Een of twee keer had ze hem al betrapt, en toen had hij moeten zeggen dat hij een zere keel had, en dat hij ‘deze dingen eens uitprobeerde’. Het ergste van alles was dat hij zich verplicht had gevoeld om haar er een aan te bieden, die ze had aangenomen en lekker had gevonden. Als hij met haar trouwde, zou hij ermee moeten ophouden. Hij wist dat hij toch een keer zou moeten stoppen, en tot op zekere hoogte verlangde hij daar zelfs naar, maar net zoals Sint Augustinus ten aanzien van seks, smeekte hij om van zijn verslavende gewoonte verlost te worden, maar nu nog niet. Zoals hij zichzelf elke dag weer voorhield, verschillende keren per dag zelfs, was het per slot van rekening een onschuldige gewoonte. En hij genoot er zo van. En het weerhield hem ervan om allerlei calorierijke hapjes naar binnen te werken. Vroeger zou hij als hij stond te koken van alle verschillende ingrediënten een hapje hebben genomen, zowel vóór het koken als terwijl hij daarmee bezig was, en dan vlak voor het opdienen nog eens. Maar nu zou hij er op twee Chocoranges wel doorheen komen. Thuis pakte hij eerst de boodschappen uit. De Chocorange zat in zijn schoudertas, en er was ook nog de envelop met briefjes van tien en vijfentwintig pond en het briefje van vijf dat hij op de hoek van de straat had gevonden. Terwijl hij op zijn derde Chocorange van de dag sabbelde, telde hij de bankbiljetten na. De dagopbrengst van de een of andere drugsdealer, dacht hij vaag, maar misschien ook niet. Eugene stond niet onverschillig ten opzichte van de gevoelens van andere mensen, vooral niet als het om geldzaken ging, en het zou kunnen, al was hem op dit moment niet helemaal duidelijk hoe dan precies, dat dit eerlijk verdiend geld was dat iemand had laten vallen... terwijl hij werd overvallen misschien? Zulke dingen gebeurden nou eenmaal en tegenwoordig zelfs vaker dan ooit. Het lag het meest voor de hand om met het geld naar het politiebureau in Ladbroke Grove te stappen. Maar hij had een ander idee.

Hij ging aan zijn bureau zitten en schreef: Gevonden in Pembridge Crescent: een bedrag van tussen de tachtig en honderdzestig pond. Iedereen die een dergelijk bedrag is kwijtgeraakt, dient contact op te nemen via het onderstaande telefoonnummer. Op zijn computer probeerde hij het tekstje uit in verschillende afmetingen en lettertypes, en toen het resultaat hem beviel printte hij het uit. Hij zou het briefje op een lantarenpaal plakken, net zoals zijn buren daar briefjes op plakten waarin om informatie werd gevraagd over vermiste katten. Gewapend met lijm en plakband ging hij de straat op en keek naar een passende lantaarnpaal. De afgelopen week was er zo’n advertentie aangeplakt op de paal voor nummer 62, en die zat er nog steeds, al was het vermiste dier, een nijdig jong Perzisch katje dat Batsjeba heette, twee dagen geleden alweer teruggekeerd. Eugene trok het los en plakte zijn eigen briefje ervoor in de plaats.

Terwijl hij voor Ella stond te koken dacht hij erover na. Mensen die reageerden, kenden alleen een telefoonnummer. Maar hij was niet van plan het geld aan de eerste de beste beller te overhandigen. Iedereen die hierop belde, zou uitgenodigd moeten worden en vervolgens precies moeten vertellen hoeveel hij was kwijtgeraakt. Geen tachtig pond, en ook geen honderdzestig, maar een bedrag daartussenin. Er was geen enkele manier waarop wie dan ook dat precies goed zou kunnen raden, behalve dan bij toeval, of als hij werkelijk degene was die dat geld was kwijtgeraakt.

Dat telefoontje was werkelijk iets om naar uit te zien. Hij zou Ella er later op de dag alles over vertellen. Verstrooid nam hij nog een Chocorange.