21
Het was kort na twaalven en de laatste patiënt vertrok van het ochtendspreekuur. Deze keer had mevrouw Khan een van de tweeling met zich meegenomen, haar zeven jaar oude zoontje Hakim. Ella had gezegd dat het verkeerd was om haar kind van school te houden nu het nieuwe schooljaar was begonnen, en de jongen vertaalde dat voor haar, of misschien vertaalde hij het ook wel niet en maakte hij zijn moeder alles wijs wat in zijn kraam te pas kwam. Hoe moest zij dat weten? Nadat Ella mevrouw Khan de slaappillen had geweigerd waarom ze had gevraagd, kreeg ze haar gebruikelijke recept voor kalmerende middelen mee. Hakim las het recept door met een air van gewichtigheid, en zat net op een manier die niet bij zijn jonge leeftijd paste met zijn hoofd te knikken, toen plotseling de telefoon ging. De receptioniste zei: ‘Hij zegt dat hij Joel heet, Ella.’
Ella zuchtte. Ze had gehoopt naar huis te kunnen gaan voor een rustige lunch en een kalme middag met Eugene. ‘Joel? Wat is er aan de hand?’
Zijn stem klonk zo hees, zwak en hijgend dat die vrijwel onherkenbaar was. ‘Kun je komen? Nu?’
‘Wat is er mis?’
‘Ik heb niet te veel genomen. Ik kom er wel weer bovenop. Maar ik... wil naar...’
De laatste woorden waren onverstaanbaar.
Nagestaard door mevrouw Khan en Hakim rende ze de spreekkamer uit en riep naar de receptioniste dat ze 112 moest bellen en een ambulance naar Joels adres moest laten sturen. Nog geen twee minuten later zat ze in de auto. Wonderbaarlijk genoeg was het niet druk in het verkeer, en ze was er nog eerder dan de ambulance. Ze hamerde op Joels voordeur, en schreeuwde zijn naam door de brievenbus. Toen was ze weer beneden, en terwijl ze tegen een portier stond te smeken of hij de deur wilde openbreken, kwamen de verplegers naar binnen gelopen; twee lange mannen met een eerstehulptas. Samen trapten ze de zware deur in.
‘Waarom is het hier zo donker’ vroeg een van hen aan haar.
‘Dat vindt hij prettig zo.’
Ze deden het licht aan, die heel zwakke gloeilampjes die alles waren wat Joel had, en een van hen rukte de gordijnen open. Joel lag languit op de bruingele sofa, op zijn rug. Zoals altijd was hij gekleed in een verschoten T-shirt en een spijkerbroek, en zijn lange, ongekamde haar hing over zijn voorhoofd en ogen, alsof hij het er opzettelijk voor had getrokken om zijn gezicht te verbergen. Een stroompje schuimend speeksel droop uit zijn halfopen mond. Op het lage tafeltje stonden twee halfvolle potjes pillen, een halve fles wodka en een populairwetenschappelijk boek over schizofrenie.
‘Help me hem rechtop te tillen,’ zei Ella.
‘Doen we,’ zei een van de mannen.
Ze begonnen met hem tussen zich in heen en weer te lopen, waarbij ze hem bijna moesten meezeulen. Ella trok de jaloezieën omhoog en zette de ramen open. Ze las de etiketten op de potjes en zag dat die allebei voor anderen bestemd waren. Joel huiverde en maakte stuiptrekkende bewegingen. Zijn ogen bleven gesloten. Ze dacht aan de hartoperatie waarvan hij nog steeds niet volkomen hersteld was, en durfde hem geen adrenaline te geven. Ze pakte een van zijn armen vast en de verpleger deed een stap naar achteren. ‘Joel, Joel, kun je me horen? Zeg iets tegen me, Joel.’ Ze keek om naar de man die achter haar stond te wachten. ‘Zet even wat koffie, wil je?’
De man was heel snel. De koffie was te heet en ze goten er wat koud water bij. Ella hield de kop tegen Joels lippen. Hij huiverde en het aardewerk ratelde tegen zijn tanden, maar hij dronk er wat van, hoestte en begon te kreunen. Alle kracht leek uit zijn lichaam weg te trekken, en als ze hem niet stevig hadden vastgehouden, zou hij in elkaar zijn gezakt.
‘Je moet het opdrinken. Vooruit nu. Het moet.’
Deze keer slikte hij een mondvol door, en toen nog een. Zijn bleke gezicht nam een groenige kleur aan, en toen kwam er eindelijk een stem uit zijn mond, die nauwelijks nog menselijk klonk: ‘Ik ga overgeven.’
De oudste verpleger haalde een afwasteiltje uit de kast onder het aanrecht, maar hij was al te laat. Joel braakte op het roodbruine tapijt. Zijn braaksel had min of meer dezelfde kleur. Terwijl ze hem overeind bleven houden, begon hij te schudden en te trillen, maar hij dronk van het water dat ze hem bracht en slaakte toen een lange zucht.
‘Zullen we hem hier nu maar weghalen, dokter?’
‘Ik ga wel met hem mee,’ zei Ella.
Dave en Lance’ oma Kath hadden op het balkon gezeten met een fles wijn terwijl ze rustig mijmerend naar het verkeer in Harrow Road keken, dat traag onder hen langsreed. Het was een mooie, warme avond, zonnig en aangenaam, op de smerige lucht na, die zo vervuild was dat er een soort mist leek te hangen. Dave stond op toen er werd gebeld en liet Lance binnen. Lance gaf zijn oma een kus en keek verlangend naar de wijnfles.
‘O, geef hem een glas, Dave, en trek nog een fles open, wil je?’
Buiten zitten met een glas chardonnay in zijn hand riep bij Lance pijnlijke herinneringen op aan Gemma op haar balkon. Zou hij haar ooit nog zien? Hij nam een slok.
‘Er is iets waar ik het even met je over wil hebben, jongen,’ zei zijn oma. ‘Die zak die je bij me hebt achtergelaten, werkt op mijn zenuwen. Doordat je het huis van die ouwe Gib in brand hebt gestoken en die Oost-Europeaan daarbij is doodgegaan... al zal ik de laatste zijn om te zeggen dat dat jouw schuld was, heb ik me toch zitten afvragen of je misschien een van die terroristen bent. Dus wat zit er in die zak, dat zou ik wel graag willen weten.’
Lance zei dat het niet waar was. Hij had oom Gibs huis helemaal niet in brand gestoken.
‘Laat dat maar zitten. Nou, zeg op, wat zit er in die tas? Nee, laat maar zien.’
Dave kwam terug met nog een fles chardonnay, die hij openmaakte met een kurkentrekker die Lance meer op een Black & Decker vond lijken.
‘Ik heb het al twee keer gezegd, maar ik zeg het nog eens: ik wil weten wat er in die zak zit. Die zak gaat het huis niet uit voordat je hem hebt opengemaakt en hebt laten zien wat erin zit. Wat vind jij, Dave?’
‘Zo is het, Kath.’
Lance wilde maar dat hij niet gekomen was. Maar hij moest die plastic tas hebben en de juwelen naar meneer Crown brengen.
‘Je hebt geen keus,’ zei Dave. ‘Maak die tas open of anders stopt je oma ’m in de vuilnisbak, of ze gooit ’m in het kanaal, dat lijkt me eigenlijk waarschijnlijker.’ En terwijl hij haar liefdevol aankeek, voegde hij daaraan toe: ‘Dat doet ze echt, hoor. Je weet hoe ze is: een echte Iron Lady.’
‘Waar is die tas?’ zei Lance.
Het pakketje werd tevoorschijn gehaald. Lance trok de elastiekjes eraf en haalde de juwelen eruit: twee diamanten ringen, twee gouden armbanden en een gouden ketting. Dave en Kath zaten er alle twee doodstil naar te kijken.
‘Het is van mij,’ zei Lance, ook al wist hij dat ze hem niet zouden geloven.
‘Maak dat de kat maar wijs,’ zei zijn oma, toen ze weer geluid kon uitbrengen. ‘Waar heb je dat vandaan?’
‘Een duur huis in Notting Hill.’
‘Een inbraak,’ zei Dave rustig, alsof dit een doodgewoon gesprekje was.
Zijn oma pakte de fles. ‘Laten we nog maar wat drinken.’ Twee minuten lang was iedereen stil terwijl de glazen werden bijgeschonken. ‘Het verkeer begint wat rustiger te worden,’ zei ze.
‘Tot het morgenochtend weer drukker wordt,’ zei Dave.
‘Jij kunt dat spul wel voor hem kwijtraken, hè?’
‘Tja, dat kán ik doen.’
‘Ik wilde ermee naar iemand in Holloway gaan.’
‘Dat kun je beter laten,’ zei Dave snel. ‘In deze business weet je nooit wie je kunt vertrouwen. Laat het maar aan mij over. Dan komt het wel in orde.’
‘Nou, dat is best.’ Lance voelde zich heel opgelucht.
‘Het begint hier een beetje kil te worden,’ zei zijn oma. ‘Het wordt weer vroeg donker. Wat dachten jullie ervan om allemaal even naar de Good King Billy te gaan?’
‘Nou, éven...’ zei Dave, die plotseling heel opgewekt was, ‘we kunnen er ook wel wat langer blijven hangen.’
*
Ella had pas laat in de middag gebeld om te vertellen dat ze bezig was met iets wat ze eenvoudigweg ‘een noodgeval’ had genoemd, en dat dreigde Eugene nu tot laat in de avond van haar gezelschap te beroven. Hij zat televisie te kijken en snoepjes te eten, iets wat hij sinds zijn kinderjaren niet had gedaan, en merkte dat hij daarvan genoot. Zou het dan toch waar zijn dat hij gelukkiger was zonder Ella dan met haar? Hij probeerde zich voor te houden dat hij te lang alleen was geweest, een al wat oudere vrijgezel met zo nu en dan een vriendinnetje. Het was gewoon zo dat samenleven met een vrouw een levenswijze was waar hij nog niet echt aan gewend was. Maar onder die gevoelens lag het voortdurende besef dat zijn bestaan nu werd beheerst door een verslaving. Zelfs de gedachte daaraan bracht hem er al toe om zijn hand naar het pakje uit te steken – in Ella’s afwezigheid lag het open en bloot voor hem op tafel – en er een te pakken. Stoppen, geleidelijk aan minderen... dat alles was nu niet meer dan een vage herinnering.
Het was al september, en in oktober ging hij trouwen. Hij had nog maar een paar weken de vrijheid om zich te buiten te gaan aan min of meer onbeperkte hoeveelheden Chocorange. Hij zette de televisie uit, gaf zichzelf een standje omdat hij naar een hersenloos spelletjesprogramma had zitten kijken en pakte heel voorzichtig een klein kommetje van Sung Celadon-porselein op, dat naast het pakje Chocorange op tafel stond. Ooit, zo dacht hij, zou hij het in gedachten zo omschreven hebben dat de Chocorange naast het Sungkommetje stond, en niet omgekeerd. Terwijl hij het laatste restje van zijn zuurtje opzoog, voelde hij voorzichtig aan het kommetje.
Als Ella hier was, zou hij nu op dit moment al bezig zijn geweest om een excuus te verzinnen. Dat hij naar boven moest om iets te halen bijvoorbeeld, dat hij om haar niet lastig te vallen even ging bellen in zijn studeerkamer, dat hij even naar buiten ging om te controleren of die vervelende Batsjeba zijn rozenstruiken niet voor de zoveelste keer als kattentoilet gebruikte. Die paar minuten dat hij even bij haar uit de buurt was, zouden hem de kans geven om een zuurtje op te sabbelen. Hoewel hij besefte dat het krankzinnig klonk, had hij zichzelf daarbij getimed, en hij was tot de conclusie gekomen dat het opsabbelen van een Chocorange hem hooguit vier minuten kostte. En als hij terugkwam, snakte hij altijd alweer naar de volgende. Zodra hij er eentje op had, werd het verlangen alweer in gang gezet. Er ging nooit meer dan een halfuur voorbij voordat hij weer toegaf aan zijn verlangen, wéér een smoesje verzon om weg te vluchten en dan bijna de kamer uit holde om een van zijn geheime hamstervoorraadjes te gaan opzoeken.
Ze begon het te merken. Zijn gevoeligheid en observatievermogen waren door zijn verslaving niet afgestompt geraakt. De afgelopen tijd had ze al een paar keer gevraagd of hij zich soms niet goed voelde, en toen hij zei dat alles prima was, had ze hem gevraagd of hij soms ergens over inzat. Nou, natuurlijk zat hij ergens over in. Hij werd voortdurend gekweld door dat intense verlangen en hij zag geen enkele manier om daar vanaf te komen... hij had het per slot van rekening geprobeerd. ‘Het is één ding om in verleiding gebracht te worden, Escalus, maar iets heel anders om te zwichten,’ zegt Angelo in Shakespeares Measure for measure . Ella en hij hadden dat stuk die zomer gezien, en dat zinnetje was hem bijgebleven. Maar wat als je wanhopig probeerde de verleiding te weerstaan, en daar toch niet in slaagde? Wat als je toch zwichtte, telkens en telkens weer? Angelo had het natuurlijk in de eerste plaats over seksuele verleiding. Maar als hij eerlijk was, hield Eugene zichzelf voor terwijl hij daar alleen in huis zat, tussen zijn kostelijke kunstvoorwerpen, was hij bang dat hij op een punt zou belanden waarop hij liever op een suikervrij chocoladesnoepje met sinaasappelsmaak zou zuigen dan de liefde bedrijven.
Die bekentenis joeg hem de stuipen op het lijf. Hij had het nooit eerder op die manier onder woorden gebracht, en was zich daar eigenlijk nooit eerder lang achtereen van bewust geweest. Misschien was dit iets nieuws. Dat moest dan wel betekenen dat zijn verslaving steeds meer greep op hem kreeg. Maar over een paar weken ging hij trouwen. Hij ging trouwen om de rest van zijn leven te kunnen samenwonen met de vrouw van wie hij hield, en om dan zo vaak als hij en zij maar wilden de liefde met haar te kunnen bedrijven. Hij tuurde naar het lichtgroene kommetje dat hij nu in handen hield, tuurde in de diepten ervan alsof het hem als een soort kristallen bol de toekomst kon voorspellen. Toen hij het neerzette, ging zijn linkerhand automatisch naar het bruin-oranje pakje, en de duim en wijsvinger van zijn rechterhand haalden er automatisch een snoepje uit en stopten dat in zijn mond.
Dat nieuwe besef had zo’n schok voor hem moeten zijn dat hij abrupt weer bij zinnen kwam, al die pakjes weggooide en begon af te kicken. Andere mensen verzetten zich tegen allerlei verleidingen. Ze stopten met roken door gewoon geen sigaretten meer te kopen. Maar die mensen hadden nicotinepleisters, dacht hij. Was er maar een Chocorange-pleister! Dat idee deed hem glimlachen, en toen zelfs hardop lachen. Het was niet moeilijk om te lachen zolang hij op een van die heerlijke snoepjes zat te zuigen.
Hij kon niet zomaar afkicken, hij wist gewoon dat hij dat niet kon. Hij had het geprobeerd.
Het zou een gedwongen ontwenning worden, die zou beginnen op de laatste dagen van hun huwelijksreis, als hij in Como stiekem de badkamer binnen zou glippen, of in zijn eentje een ommetje zou gaan maken terwijl Ella ergens aan het winkelen was. Dan zouden alle snoepjes die hij had meegenomen plotseling op zijn, en in Italië waren die ongetwijfeld niet te krijgen. En dus zou hij het zonder moeten zien te stellen totdat ze weer thuis waren, en hoewel hij dan weer nieuwe zou kopen – want hij wist gewoon dat hij dat zou doen – zou hij dan toch sterk moeten minderen, want dan zou Ella met hem onder één dak wonen in plaats van vier van de zeven nachten per week blijven logeren. En geleidelijk aan zou zijn Chocorange-gebruik steeds verder afnemen, tot de dag waarop het eigenlijk nauwelijks meer de moeite zou lijken om nog een pakje te kopen. Hij moest proberen zijn huwelijk te beschouwen als een geneesmiddel voor zijn verslaving; een geneesmiddel dat ongetwijfeld zou werken. Zijn huwelijk was zijn reddingslijn.
Joel zou een nachtje in het ziekenhuis moeten blijven. Hij was erg verzwakt en volkomen over zijn toeren, maar nu wel weer volledig bij bewustzijn. Ze was het grootste deel van de middag bij hem blijven zitten, en zat aan zijn bed toen hij probeerde rechtop te gaan zitten. Zonder het hem te vragen had ze zijn moeder gebeld en haar op de hoogte gebracht van wat er gebeurd was. Ze had er niet bij gezegd dat het een zelfmoordpoging was, al vermoedde ze dat wel, maar had de vrouw gezegd dat haar zoon bij vergissing een overdosis had genomen. Wendy Stemmer was om vijf uur ’s middags gekomen, bezorgd en geërgerd, met pas gekapt haar en gekleed in witte broderie anglaise . Dat was het moment waarop Ella even de kamer had verlaten om Eugene te bellen.
Toen ze terugkwam, zat Joel met zijn ogen stijfdicht in bed en hield zijn moeder een van zijn lange, witte handen vast.
‘Wat gaat hij hierna doen?’ vroeg mevrouw Stemmer met een wanhopige klank in haar stem.
Ella voelde een opwelling om te zeggen dat het opmerkelijke aan Joel nou juist was dat hij bijna niets deed, maar liet het bij een glimlach.
‘Komt hij er weer bovenop? Hij wil niets tegen me zeggen.’
‘Ik weet zeker dat hij er wel weer bovenop komt. Maar eigenlijk moet u dat aan de arts vragen die hem hier onder zijn hoede heeft.’
Wendy Stemmer liep nogal onvast ter been weg op haar smalle sandalen met hoge hakken om het aan de behandelend arts te gaan vragen, en Ella nam haar plaats in, maar zonder Joels hand vast te pakken. Hij deed zijn ogen open en zei: ‘Is ze weg?’
‘Ze komt wel weer terug. Ze is heel ongerust over je, Joel.’
‘Ik weet dat jullie denken dat ik zelfmoord wilde plegen, maar dat is niet zo.’
‘Goed. Als dat niet zo is, dan ben ik daar heel blij om.’
‘Ik wil je vertellen wat ik echt heb gedaan.’
‘Dat is best, maar je moeder komt eraan. Wil je het haar ook vertellen?’
‘Nee!’ Als hij sterker was geweest, zou dat een schreeuw zijn geweest, maar nu kwam het eruit als een halfgesmoorde hap naar adem.
Zijn moeder had te horen gekregen dat hij niet alleen achtergelaten mocht worden in zijn flat. Zelfs niet overdag. Ella ging met de arts overleggen. De man was heel discreet en weigerde te zeggen wat hij overduidelijk dacht, dat dit een mislukte zelfmoordpoging was, en toen ze hem vertelde over het telefoontje van die middag, en dat het feit dat ze Joel op het nippertje had gered niet het gevolg was van een of andere bijzondere intuïtie of bijzonder scherp inzicht van haar, stemde hij er met duidelijke opluchting mee in dat het waarschijnlijk een ongelukje was geweest.
‘Ik denk dat hij mij er wel iets over wil vertellen, maar we moeten het niet afdwingen.’
‘O, dat ben ik volledig met u eens.’
Wendy Stemmer had haar ongemakkelijke sandalen uitgeschopt, en nu lagen die op hun zijkant onder het bed. ‘Hij lijkt u wel heel graag te mogen,’ zei ze beschuldigend terwijl ze aan Joels bed zat, maar met haar rug naar hem toe. ‘Vertelt u eens, bent u soms zijn vriendinnetje?’
‘Natuurlijk niet. Ik ben zijn huisarts.’
‘Ik vraag dat, omdat ik hem nooit eerder zoveel aandacht aan een vrouw heb zien besteden. Ik heb altijd gedacht dat hij wel homo zou zijn, al heeft hij daar al evenmin ooit iets van laten blijken.’
Ella was zo boos dat het een paar seconden duurde voordat ze haar mond open durfde te doen. ‘Mevrouw Stemmer, denkt u niet dat u uw man zou kunnen overhalen om zich met Joel te verzoenen? Als u hem vertelt hoe eenzaam Joel is, hoe hij voortdurend in het donker leeft en dat hij nu, al is het natuurlijk een ongelukje geweest, een overdosis heeft genomen van... tja, pillen die hem niet waren voorgeschreven?’
Ze nam de vrouw aandachtig op en zag hoe haar gezicht onder de dikke make-up knalrood werd. Noch Joel, noch zijn moeder zou er ook maar iets mee opschieten als ze daaraan toevoegde dat ze wist dat een deel van die slaapmiddelen van haar afkomstig was. ‘Zou u dat niet eens kunnen proberen, mevrouw Stemmer?’
‘Dat heeft geen enkele zin.’ Wendy Stemmer bukte zich, misschien om haar gezicht te verbergen, en trok voorzichtig haar sandalen weer aan. Ze keek op en Ella kreeg de indruk dat ze nu voor het eerst oprecht was, en iets zei wat misschien wel recht uit het hart kwam. ‘Ik heb het best geprobeerd. Ik probeer het voortdurend. De laatste keer dat ik hem heb gezegd dat hij Joel eens moest opzoeken, gaf hij me een klap.’ Ze haalde eens diep adem. ‘Recht in mijn gezicht.’
Ella wist niets te zeggen.