10
Ella had hem opgebiecht dat ze de halsketting die hij haar voor haar negenendertigste verjaardag had gegeven, op het dressoir in de zitkamer had laten liggen. Ze had hem gedragen in combinatie met haar pantalon en sweater en besloten dat dat ‘een beetje overdreven’ was voor een ritje naar Sussex en hem afgedaan, met de bedoeling hem in haar koffer te stoppen. Eugene werd nooit boos om zulke dingen. Hij zei alleen maar: ‘Maakt niet uit, schat. Zulke dingen gebeuren nou eenmaal. Als je veertig wordt, krijg je een nog veel mooiere van me.’
Hij maakte zich drukker om de netsukebeeldjes, die de inbreker had meegenomen, en om het Nymphenburger porselein dat de politie in scherven op de hoek van Portobello Road had gevonden. Het was allemaal gestolen, scheen het, door een stel boeven die hun woeste uitspatting hadden afgerond door een onschuldige jongeman in elkaar te slaan die op weg naar huis was na een rustig avondje uit. De politie had hem een flinke uitbrander gegeven omdat hij de sleutel van de openslaande deur in het slot had laten zitten en de grendel niet voor het zijdeurtje had geschoven, maar hij was zo lief tegen Ella geweest dat ze maar niet zei dat ze hem toch gewaarschuwd had.
De geneugten van het weekeinde stonden haar nog steeds levendig bij toen ze op dinsdagochtend het medisch centrum binnenliep, maar ze werd onmiddellijk weer teruggeroepen naar de harde werkelijkheid door het nieuws dat Joel Roseman een afspraak had gemaakt voor twaalf uur ’s middags, na haar ochtendpraktijk. Fysiek ging het een stuk beter met hem, zei de receptioniste, die daarbij sterk de nadruk legde op fysiek .
*
Joels moeder kwam elke dag langs. Hij vroeg of zijn vader daar geen bezwaar tegen had, en of ze tegen zijn vader inging door zo vaak bij hem in zijn flat te zitten, maar ze zei nee, waarbij ze er nogal argeloos aan toevoegde dat het Morris niet uitmaakte hoe vaak ze hun zoon ging opzoeken, als hij maar niet mee hoefde. Soms stelde ze voor een eindje door het park te gaan wandelen, onder de lange rij bomen parallel aan Bayswater Road, maar dat wilde Joel alleen na zonsondergang, en dus zat ze het grootste deel van de tijd samen met hem in een van die sombere kamers en had het op nogal zeurderige toon met hem over zijn solitaire bestaan, en het feit dat hij geen vriendinnetje had, en ook helemaal geen vrienden. Op een dag vertelde hij haar over zijn bijna-doodervaring, al zei hij er niet bij dat hij Mithras met zich mee terug had genomen. Toen hij zei dat de plek die hij aan het uiteinde van die tunnel had gevonden niet de hemel was geweest, maar de hel, begon ze te huilen.
Hij probeerde haar gerust te stellen. ‘De hel is prachtig, ma. Het lijkt een beetje op het park, maar zonder al die mensen.’
Nadat ze in haar Bentley was teruggereden naar Hampstead Garden Suburb, zat hij een tijdlang naar de eindeloos weerspiegelde bronzen koppen te kijken. Ze zorgden ervoor dat de flat enorm groot leek; Julius Caesar, Augustus, Tiberius en de rest van het stel. Allemaal dezelfde man, allemaal dezelfde kopie van een oeroude heerser, die nu al tweeduizend jaar dood was. Terwijl hij naar hun harde monden, haviksneuzen en blinde ogen keek, kwam Mithras weer terug. Joel kon niet uitleggen hoe hij wist dat Mithras aanwezig was, want het grootste deel van de tijd was hij onzichtbaar, maar hij wist net zo zeker dat Mithras aanwezig was als hij daarnet had geweten dat zijn moeder bij hem op bezoek was. Het was alsof hij over het een of andere extra zintuig beschikte, dat van niemand ooit een naam had gekregen.
Hij was zich van Mithras’ aanwezigheid bewust als een soort voortdurende aanraking, alsof zijn bezoeker zijn hand licht op hem liet rusten. Tegelijkertijd voelde hij dat als er licht in de kamer kon worden toegelaten, hel wit licht dat door de hele flat stroomde, Mithras werkelijk zichtbaar zou worden, net zo duidelijk als welk mens dan ook, want hij was afkomstig uit een oord waar alles schitterde en straalde. Daar kwam bij dat hij er niet helemaal zeker van was of hij Mithras’ aanwezigheid nu heerlijk vond of afschuwelijk. Urenlang zat hij te doezelen in de woonkamer, of lag hij languit op de bruin fluwelen sofa, zonder iets te lezen, ergens naar te luisteren of tv te kijken, en soms viel hij even in slaap. Op een middag had hij besloten weer eens naar de bioscoop te gaan, zoals hij dat vroeger ook zo nu en dan weleens deed. Met zijn donkerste zonnebril op ging hij op weg om Das Leben der Anderen te gaan zien, maar halverwege voelde hij zich plotseling duizelig worden en hij dacht dat dat misschien de eerste voortekenen van een paniekaanval waren, en dus ging hij snel weer naar huis. Alleen al het feit dat hij nu naar huis liep, naar zijn donkere toevluchtsoord, bracht hem weer tot rust.
Op de ochtend dat hij een afspraak had met dokter Peacock, de psychotherapeut, sprak Mithras hem toe. Joel kon hem niet zien, had hem al een paar dagen niet gezien, al had hij wel Mithras’ hand gevoeld, maar de stem hoorde hij wel. Aanvankelijk was hij er niet zeker van waar de stem vandaan kwam en of die wel van Mithras was. De muren van deze donkere, in schaduwen gehulde flat waren dik, maar zo nu en dan waren de buren toch weleens te horen. Het waren mensen met luide stemmen, die vaak hun meubels anders neerzetten en een paar keer lawaaiige feesten hadden gegeven. Maar deze stem was zacht en overredend, verleidelijk bijna.
Hij wist dat dit de stem van een mens was, maar het duurde even voordat hij kon verstaan wat er gezegd werd, al hoorde hij wel dat het ritme van de woorden het ritme van de Engelse taal was. Toen hoorde hij de stem heel duidelijk zeggen: ‘Ze zal je vragen of je stemmen hoort.’
Joel zei niets. Hij leunde achterover en deed zijn ogen dicht terwijl hij zich afvroeg waarom mensen wel hun ogen dicht kunnen doen, maar niet hun oren. Op weg naar dokter Peacock liep hij een drogisterij binnen en kocht een paar oordopjes van bijenwas, hoewel hij het gevoel begon te krijgen dat hij die niet nodig zou hebben.
Dokter Peacock zei niets over stemmen. Ze zei maar heel weinig. Ze was een vrouw met lang en weelderig wit haar, het gezicht van een Russische ballerina en het tonronde lijf van een metselaar. Het broekpak dat ze droeg was van antracietgrijs linnen, de broekspijpen liepen smal toe en het jasje was gesneden als het jasje van een Chinese mandarijn. Joel had een divan verwacht en er stond er inderdaad een in de spreekkamer, maar die was niet voor hem. Dokter Peacock lag erop terwijl hij in een leunstoel zat.
De psychotherapeute had een hoge stem en lispelde een beetje, zoals een nichterige dominee in een Britse comedy. Joel vond het eigenlijk nogal moeilijk te geloven dat ze een vrouw was. Ze vroeg Joel om haar te vertellen waarom hij gekomen was, en hij vertelde haar over zijn hartoperatie, zijn bijna-doodervaring en Mithras. Telkens als hij een stilte liet vallen of even aarzelde, zei dokter Peacock: ‘Ga verder,’ en toen hij haar alles tot in de kleinste details uit de doeken had gedaan, zei dokter Peacock: ‘Vertel het nog eens.’ Het deed Joel denken aan de politieverhoren die hij op de tv had gezien, waarin de politieman de verdachte vraagt zijn verhaal nog eens te vertellen om hem op een leugen te kunnen betrappen.
Aan het eind van de tweede keer vroeg de psychotherapeut hem wie hij dacht dat Mithras was, maar kort nadat Joel over hem was gaan praten, zei dokter Peacock dat het uur voorbij was, en dat ze de volgende week verder zouden gaan. Het was misschien nogal naïef van hem, maar Joel had verwacht dat hij zich zelfs na een eerste gesprek al wat beter zou voelen, maar dat was niet het geval. Hij zette zijn donkere zonnebril op en liep langzaam naar een bushalte, zonder dat hij wist welke bussen daar stopten. Dat kon hem trouwens ook niet veel schelen. Er stopte een bus, maar dat was er een waar je al een kaartje of een pasje voor moest hebben, en de chauffeur stuurde hem weg.
‘U moet uitstappen,’ zei de man. ‘Tegensputteren heeft geen zin. Ik maak de regels niet.’
De moed zonk Joel hierdoor in de schoenen en hij zwaaide naar een taxi, maar toen hij daar alleen op de achterbank zat, leken de mensen op straat allemaal naar hem te kijken. Ze keken hem aan, dacht hij, met boze ogen, of erger nog, ze wierpen hem woedende blikken toe, en de kinderen trokken lelijke gezichten. Een klein jongetje stak zijn tong uit en Joel boog zich voorover en sloeg zijn handen voor zijn gezicht. Hij had niet genoeg geld bij zich, en dus liet hij de chauffeur naar een geldautomaat rijden. Er stonden drie mannen vóór hem in de rij. Ze leken elkaar alle drie te kennen, en onderling te fluisteren. Een van hen draaide zich zelfs om en nam hem even op, voordat hij verderging met het gesprek. Dat was wat er gebeurde als hij zichzelf in het licht waagde. Hij voelde zich niet op zijn gemak en vroeg zich af of ze soms van plan waren om hem te overvallen. Maar er gebeurde niets, hij kreeg zijn geld en was snel weer thuis.
Zijn woonkamer, die hem tot dan toe altijd iets te donker had geleken, bijna net zo donker als de rest van de flat, was nu te licht voor hem. Daar deed hij iets aan door de donkergroene jaloezieën helemaal te laten zakken. Het hele vertrek was nu in de grauwe schemer van een natte namiddag gehuld, en terwijl hij languit op de bank lag, in vrijwel dezelfde houding als dokter Peacock, belde hij dokter Cotswold. Of liever gezegd: hij probeerde haar te bellen, want hij kreeg de receptioniste aan de lijn, die zei dat dokter Cotswold een patiënt had, maar dat ze een bericht kon doorgeven en haar zou vragen hem terug te bellen. Het duurde bijna een uur voordat hij gebeld werd, en dat was het langste uur dat hij in jaren had meegemaakt. En toen ze eindelijk belde, bleek ze niets te weten over de wijze waarop zijn consult met dokter Peacock verlopen was, terwijl Joel als vanzelfsprekend had aangenomen dat de psychotherapeut haar inmiddels wel uitgebreid verslag zou hebben gedaan.
Wilde ze bij hem langskomen? Hij had haar een heleboel te vertellen.
‘Vandaag zal helaas niet gaan,’ zei ze.
‘Morgen dan.’ En toen ze niet onmiddellijk reageerde, zei hij: ‘Alstublieft.’
‘Ik denk dat je beter naar mij toe kunt komen, Joel. Om halfeen? Dan is mijn laatste patiënt wel weg.’
‘Ik ben dan toch wel de láátste, hè?’
Er viel maar weinig te horen in de flat. Met de ramen dicht zorgde zelfs het verkeer voor niet meer dan een zacht gedruis. Hij pakte de oordopjes die hij had gekocht en kneedde de was tot twee kegeltjes, die hij vervolgens in zijn oren duwde. De merkwaardige stilte die nu over hem neerdaalde, was anders dan een gewone stilte, en gaf hem het gevoel dat hij langzaam gesmoord werd. Hij moest zijn best doen om lucht te krijgen, maar na een tijdje verdween dat gevoel en begon hij zijn nieuwe doofheid op prijs te stellen. Nu was hij veilig ingesloten, zonder iets te zien of te horen, en hij viel in slaap. Toen hij twee uur later wakker werd, en in zijn donkere cocon bleef liggen, merkte hij dat hij lag te denken over wat hij morgen tegen dokter Cotswold zou gaan zeggen. Hij zou haar vertellen over Amy, over zijn pa, en wat hen op zo’n vreselijke en onherroepelijke wijze uit elkaar had gedreven.
De netsuke-leeuw en -aap waren teruggevonden. Eugene was verheugd en dankbaar toen hij te horen kreeg dat een winkelier in Westbourne Grove ze in de goot had gevonden en naar het politiebureau had gebracht. Hij wilde meneer Siddiqui een beloning geven, maar de winkelier sloeg het aanbod af en zei dat het voor hem al beloning genoeg was dat hij ervoor had kunnen zorgen dat deze waardevolle voorwerpen weer terugkwamen bij hun eigenaar. Een agent van de afdeling Inbraakpreventie had een afspraak gemaakt om eens langs te komen en Eugene te adviseren over verstandige maatregelen die hij kon nemen om zijn huis wat inbraakbestendiger te maken.
‘Hij zal wel zeggen dat je licht moet laten branden in de tuin,’ zei Ella, ‘en tralies voor de openslaande deuren naar buiten moet laten maken, en dat je er goed op moet letten dat de grendel voor het tuindeurtje zit. Waar is de sleutel van het zijdeurtje trouwens? Ik kan hem niet vinden.’
‘Oh god, geen idee. Dat is ongetwijfeld nog iets waarover ze me de mantel zullen uitvegen, dat weet ik nu al.’
‘Ze zullen je de mantel heus niet uitvegen, schat. Ze willen je alleen maar helpen.’
‘Als jij het zegt, Ella. Ik weet zeker dat ik het heel vervelend ga vinden als ze hier rondlopen en overal hun neus in steken. Zullen we het over iets anders hebben? Over ons huwelijk bijvoorbeeld?’
Ze hadden een datum geprikt in oktober, al was dat nog onder voorbehoud, en waarom zouden ze eigenlijk niet in de kerk trouwen? Ze waren per slot van rekening geen van beiden ooit eerder getrouwd geweest.
‘Ik heb liever iets in besloten kring,’ zei Ella. ‘In de kerk trouwen wordt toch zeker een enorme toestand?’
‘Maar ik zou het juist geweldig vinden om er een enorme toestand van te maken. Ik in een witte smoking, en jij in zo’n schuimende witte bruidsjurk, dat zou je echt heel goed staan, en overal bloemen en al onze vrienden en relaties erbij. En dan een uitgebreide lunch in iets heel chics. Waar zullen we naartoe gaan voor onze huwelijksreis?’
‘Italië?’
‘Nou, ik dacht meer aan Sri Lanka,’ zei Eugene.
De inbraak was een tegenslag geweest. Als zijn bestaan in rustig vaarwater was gebleven, als alles rustig zijn gangetje was gegaan, met een minimum aan angst en zorg, had hij ongetwijfeld abstinent kunnen blijven. En hij had het volgehouden, het hele weekend lang, en hoewel hij een stuk meer had gedronken dan anders, gold dat ook voor Ella. Het had eigenlijk best iets liefs en gezelligs gehad om ‘Ik zit nu echt wel aan mijn taks, schat,’ te zeggen en er vervolgens toch nog maar eentje te nemen, en haar dan te horen antwoorden, maar met een lachje, dat als ze niet oppasten ze allebei binnen de kortste keren op weg zouden zijn naar een bijeenkomst van de Anonieme Alcoholisten.
En toen waren ze thuisgekomen en hadden ontdekt dat er was ingebroken. Zodra hij had gemerkt dat zijn netsukebeeldjes weg waren, en geschrokken naar adem had gehapt, had hij al geconstateerd dat hij nu hevig naar een Chocorange verlangde. Dat had hij nodig als troost terwijl hij keek wat er allemaal weg was, want hoewel hij tegenover Ella had gedaan alsof er niets aan de hand was, herinnerde hij zich het forse bedrag dat hij had neergeteld voor die gouden halsketting met chrysolieten. Maar nu was het zondag, en er was nergens iets open... of in elk geval niet ergens in de buurt, waar ze Chocorange verkochten. Als Ella er niet was geweest, zou hij op weg zijn gegaan naar een Tesco of een Superdrug. De verleiding zou dan te groot voor hem zijn geworden en zijn verlangen te hevig om er nog weerstand aan te kunnen bieden. In plaats daarvan had hij te lijden gekregen onder zwaardere ontwenningsverschijnselen dan hij tijdens welke eerdere periode van Chocorange-gebrek dan ook had meegemaakt. Hij dorstte ernaar, hij was vervuld van een allesoverheersend verlangen. In het geniep nam hij de hele avond lang zo nu en dan een slokje whisky, en hij had het idee dat Ella dat eigenlijk wel in de gaten had.
De enige manier om dit aan te pakken, zo besloot hij de volgende ochtend, met een kater die hem een kloppend gevoel in zijn slapen bezorgde, was er maar niet bij na te denken. Niet denken, gewoon doen, en dat hield in dat hij snel naar de Elixir moest lopen, zodra die openging, en vijf pakjes Chocorange tegelijk moest inslaan. De opluchting was zo groot dat hij doorging met niet-nadenken. Geen zelfverwijten; hij gaf zich gewoon helemaal over aan deze heerlijke troost. De volgende dag vulde hij de voorraad in zijn keukenlade aan door een bezoek te brengen aan de winkel in Spring Street, en de dag daarna ging hij naar Golborne Road. In plastic zakken gewikkelde pakjes Chocorange gingen in de onderste la van het medicijnkastje in de badkamer voor logés en een ander partijtje borg hij op in de boekenkast in de zitkamer, achter de romans van E.M. Forster. Dat bezorgde hem geen akelig gevoel. Hij lachte zelfs verrukt toen hij natelde dat hij her en der in huis maar liefst tweeëntwintig pakjes Chocorange opgeslagen had liggen. Nu kon hij de toekomst met een veilig gevoel tegemoetzien.
Die euforie hield vier dagen aan. Op de vijfde dag, nadat hij zich (terwijl Ella lag te slapen) had afgevraagd of hij gek begon te worden, besloot hij dat dit zo niet verder kon.
Het had geen zin om zichzelf wijs te maken, zoals hij gisteren nog had gedaan, dat hij het nooit meer zonder Chocorange zou proberen. Hij moest wel. Het huwelijk zou plaatsvinden in oktober, en dat gaf hem ruim vier maanden om te beginnen met minderen. Want minderen was de beste aanpak. Het was een fout van hem geweest om in één klap te stoppen. Als hij het geleidelijk had gedaan, en was begonnen nadat hij terug was van zijn weekendje buiten de stad, zou hij, zeg maar, een half pakje in huis hebben gehad, en dan had hij zijn stress de baas kunnen blijven door er die avond eentje op te zuigen, en misschien ’s nachts nog een. Dat was de juiste aanpak. En in het ergste geval kon hij altijd één enkel pakje Chocorange meenemen op zijn huwelijksreis om hem door de moeilijke momenten heen te helpen. Makkelijk. Wie weet zou hij zelfs voordat het zover was al van zijn verslaving af zijn. Dat was zelfs heel waarschijnlijk.
‘Kun je goed met dokter Peacock overweg?’
‘Ik weet het niet,’ zei Joel. ‘Ik moest alleen maar vertellen over Mithras, die samen met mij uit de hel is teruggekomen, en toen ik daarmee klaar was, heeft ze het me allemaal nog eens laten vertellen. Ik dacht dat ze naar mijn pa zou vragen. Ik dacht dat ze je altijd vroegen hoe je met je vader kon opschieten.’
Ze zaten in Ella’s spreekkamer. Ze had gehoopt samen met Eugene te kunnen lunchen, maar dat zou helaas afgezegd moeten worden. Joel, die duidelijk niet meer dan een heel vaag benul van tijd had, was een kwartier te laat gekomen en hij was zo te zien van plan om lang te blijven.
‘Misschien moet je dokter Peacock vragen of je met haar over je relatie met je vader kunt praten.’
‘Ik zou het liever aan u vertellen.’
‘Maar dan moet ik eerst even bellen.’
Hoewel het hem toch wel duidelijk geweest moest zijn dat Ella haar verloofde belde om door te geven dat ze niet op tijd zou kunnen zijn voor de lunch, en uit de antwoorden die ze vervolgens gaf, dat de verloofde daar heel teleurgesteld over was, liet Joel op geen enkele manier blijken dat hij van plan was om zijn verhaal een beetje in te korten, of het dan maar tot een andere keer te bewaren. En toen ze de hoorn neerlegde, stak hij onmiddellijk van wal. ‘Ik wil het aan u vertellen omdat u zich zo goed kunt inleven. U begrijpt dingen. Het is inmiddels al een jaar geleden. Ik was zestien...’
‘Wacht even, Joel. Ik moet je nogmaals zeggen dat ik geen psychiater ben. Ik ben huisarts. Ik ben niet gekwalificeerd als psychiater. Dat weet je toch?’
‘Ja, maar ik heb ook gehoord dat iedereen zich in het Verenigd Koninkrijk psychotherapeut mag noemen. Daar heb je geen opleiding voor nodig. En u bent arts, en al die anderen zijn dat niet. Nou, waar was ik gebleven, het gebeurde toen ik zestien was... luistert u?’
‘Ik luister,’ zei Ella met een onhoorbare zucht.
Hij praatte heel snel en wekte de indruk dat hij dit óf al eerder had verteld, óf het van tevoren heel grondig gerepeteerd had. Het nam in zijn leven een heel grote plaats in, het wás zijn leven. Toen ze er naderhand over nadacht, wilde ze Eugene er wanhopig graag over vertellen. Maar dat kon niet. Joel had het haar verteld in haar hoedanigheid van huisarts, en daarmee uit.
Hij had een zus gehad, vertelde hij. Ze was tien jaar jonger dan hij en heette Amy. Ze waren net verhuisd, zijn ouders, Amy en hij, van Southampton naar een huis op het platteland van Hampshire, met bijna vijf hectare eigen grond en een eigen meer. Zijn vader was altijd al rijk geweest en had het inmiddels tot miljonair geschopt. Toen de verhuizing plaatsvond, zat Joel op kostschool en toen hij voor de zomervakantie naar huis kwam, had hij Mossbourne House en het bijbehorende landgoed voor het eerst te zien gekregen.
‘Het was prachtig,’ zei hij. ‘Ik vond het er heerlijk. Ik had nog nooit zoiets gezien. Maar ik zal u iets vertellen.’ Joel keek naar rechts, en toen nogal schichtig over zijn linkerschouder. ‘Ik zal u iets vertellen. Dat oord aan het eind van de tunnel, die plek waar ik ben geweest toen ik dood was, dat was de hel, maar tegelijkertijd was het Mossbourne. Die witte zuilen en die torentjes, dat was Mossbourne, en de rivier ook... maar het meer niet. Op de plek waar ik heen ben gegaan toen ik dood was, was geen meer.’ Hij schudde met zijn hoofd. ‘Het is er prachtig, weet u. Het is er helemaal niet lelijk en er is ook geen vuur, zoals die oude schrijvers altijd hebben beweerd.’
Ella’s spreekkamer was hoog en licht, en praktisch ingericht, maar plotseling leek het er donker te zijn. Ze moest zich inspannen om niet te huiveren.
‘Ga verder.’
‘Nou klinkt u net zoals dokter Peacock,’ zei hij. ‘Mijn zusje wilde me alles laten zien. Ze was er tegen die tijd al drie weken en dacht dat ze alles kende.’
Amy had hem het hele terrein laten zien, en hem zo nu en dan bij de hand genomen. Het was mooi, warm weer geweest, en elke dag opnieuw scheen de zon. Ze liet hem het bos zien, en liep met hem langs het beekje. Op een avond hadden ze daar een otter gezien, en die waren in die tijd heel wat zeldzamer dan tegenwoordig. Maar wat ze het allerleukste vond, was eten meenemen en dan picknicken bij het meer.
‘Ik mag niet in het water als pappie en mammie er niet bij zijn. Of jij. Mammie zegt dat het wel goed is als jij erbij bent, want jij kunt zwemmen, en ze zegt dat jij nu ook groot bent. Ben jij een groot mens?’
‘Natuurlijk,’ had hij gezegd.
‘Zullen we dan maar gaan? Ik wil nu echt heel graag zwemmen.’
Ze hadden hun zwemspullen aangetrokken, en allebei een spijkerbroek en T-shirt eroverheen, en toen ze gingen picknicken, namen ze handdoeken mee. Er zaten vissen in het meer, en lange groene waterplanten slierden als wuivende haardossen door het water, maar het water zelf was schoon en helder. Je kon de crème- en goudkleurige ronde kiezelstenen op de bodem zien liggen. Joel leerde Amy zwemmen. Maar het was geen erg geschikte plek om zwemmen te leren. Een zwembad zou beter zijn geweest, met een trapje om het water in en uit te gaan, een diep en een ondiep gedeelte, en een stang om je aan vast te houden langs de rand. Hij had gezegd dat hij met haar naar het zwembad in Salisbury zou gaan, de volgende keer dat hun moeder erheen reed. Intussen gingen ze toch maar zwemmen in het meer. Het kon gewoon niet zo lang warm blijven, maar het weer was elke dag even mooi geweest en zou nu ongetwijfeld snel omslaan. Maar het bleef warm, en het werd zelfs nog warmer.
Op een ochtend waren ze allebei het water in gegaan, en aan het begin van de middag hadden ze de lunch opgegeten die ze hadden meegenomen. Het was een heleboel geweest. Een halve koude kip met broodjes, boter en tomaten erbij, én een groot stuk brie, én chocoladecake, én een doos sprits.
‘Weet je dat allemaal nog?’ zei Ella.
‘Ik kan me alles van die dag herinneren. Behalve dan toen ik lag te slapen.’
‘Je bent in slaap gevallen? Een jongen van zestien?’ Ze zei het om iets te zeggen te hebben, want ze kon wel aanvoelen wat er nu op komst was, en dat wilde ze tegenhouden, of in elk geval uitstellen.
‘Ik heb altijd al veel geslapen,’ zei hij. ‘Mijn moeder zegt dat ik een ideale baby was. Vanaf het moment dat ik geboren werd, heb ik altijd de hele nacht doorgeslapen. Ik zou nu ook zo in slaap kunnen vallen. Ik hoef alleen mijn ogen maar dicht te doen, en ik slaap.’
Deze keer liet ze het ‘Ga verder’ achterwege.
Hij had veel gegeten en het was heel warm. Hij was op een dekentje gaan liggen, en van plan geweest om alleen maar wat te liggen en naar de blauwe hemel te kijken, en hij had tegen Amy gezegd dat ze niet het water in mocht. Het was trouwens toch nog te snel na het eten. Het was niet goed om na een zware maaltijd meteen te gaan zwemmen. Ze moest rustig gaan liggen om wat uit te rusten, en op hem wachten, een halfuurtje maar. Toen hij wakker werd, was ze weg. Haar kleren lagen er nog, maar zij was nergens te bekennen.
‘Ik had te lang geslapen, Ella.’ Het was de eerste keer dat hij haar bij haar voornaam had genoemd. ‘Ze moet het wachten moe zijn geworden. Ik was zo bang, Ella. Ik was in paniek. Ik rende op en neer en riep naar haar. Ik raapte haar kleren op en keek eronder... krankzinnig, hè? Alsof ze zich onder haar kleren verstopt had kunnen hebben. Ik durfde het water niet in. Niet dat ik bang was voor het water zelf, maar ik was bang voor wat ik daar misschien zou vinden. En ik heb haar inderdaad gevonden. Ik ben het water in gegaan om haar te zoeken, en toen heb ik haar gevonden. Uiteindelijk heb ik haar gevonden. Maar toen was ze dood. Ze was zo bleek dat het wel leek alsof ze van been gemaakt was, zacht been. En ze was helemaal verstrikt in het wier en het riet. Ik kon haar er niet uit krijgen, niet op eigen kracht. Het ging gewoon niet. Ik ben teruggegaan naar huis en heb mijn ouders geroepen. Ik moest wel, al was het verschrikkelijk. Eerst wilde mijn pa niet geloven dat ze dood was. Hij zei dat ik me vergist moest hebben, dat ze niet dood kón zijn. We zijn allemaal naar het meer gelopen, en mijn moeder en hij zijn erin geslaagd om haar het water uit te tillen. Toen pa besefte dat ze dood was, dacht ik dat hij me ging vermoorden. Mijn moeder moest hem tegenhouden. Ze sloeg haar armen om zijn middel, klampte zich aan hem vast, en riep naar me dat ik weg moest hollen en naar huis moest gaan.’
Ella schudde haar hoofd en mompelde: ‘Wat afschuwelijk, wat afschuwelijk.’
‘De rest vertel ik je de volgende keer wel. Hij heeft nooit meer iets tegen me gezegd. Geen woord. Daar vertel ik je volgende keer wel over, als ik hier kom, of jij naar mij. Want je komt toch wel naar mij toe, hè? Dan vertel ik je de rest. Nu kan ik het niet vertellen. Ik ben zo moe. Ik word altijd zo moe als ik erover vertel.’