1
Portobello Road heeft zijn naam te danken aan een scheepskapitein die Robert Jenkins heette en die heel lang geleden zijn afgehakte oor omhoog heeft gehouden tegenover een commissie van het Lagerhuis. Leden van de Spaanse kustwacht, zo verklaarde hij, waren in het Caribische gebied aan boord van zijn schip gegaan en hadden eerst zijn oor afgehakt en vervolgens zijn schip geplunderd en onbemand laten wegdrijven. De publieke opinie was toch al verontwaardigd over andere Spaanse schanddaden en voor die elementen binnen het parlement die oppositie voerden tegen Walpoles regering vormde het incident met kapitein Jenkins de laatste strohalm. Ze eisten Britse wraak en zo begon de War of Jenkins’ Ear .
In het daaropvolgende jaar, 1739, werd de stad Portobello in het Caribische gebied veroverd door admiraal Vernon. Het was een van die successen waar patriottische Engelsen zich enorm blij om maakten, al wist een groot deel van hen nauwelijks waar het nu eigenlijk allemaal om ging. In de woorden van een dichter, over een andere oorlog en een andere veldslag: ‘Ik ben niet bekend met de historie, maar ’t was een roemruchte victorie.’
Vernons overwinning zette Portobello op de kaart en vormde de aanleiding tot een aantal vernoemingen. Notting Hill en Kensal waren in die tijd nog open land waar schapen en koeien graasden, en een landeigenaar noemde zijn weilanden Portobello Farm. In de loop der tijd kwam het laantje ernaartoe bekend te staan als Portobello Road. Als Jenkins’ oor niet was afgehakt, zou het anders geheten hebben.
Het was een buurt met een overvloed aan markten, in Kenley Street, Sirdar Road, Norland Road en Crescent Street. De enige markt die tot op heden nog bestaat, is de markt in Portobello Road. Sinds 1927 wordt er elke dag markt gehouden van acht uur ’s ochtends tot acht uur ’savonds en op zaterdag van acht uur ’s ochtends tot negen uur ’s avonds. Er wordt ook nog steeds een zondagmarkt gehouden, zij het heel wat minder uitgebreid. De straat is enorm lang, als een duizendpoot die zich omhoogkronkelt van Pembridge Road in het zuiden tot Kensal Town in het noorden, terwijl de pootjes, die gevormd worden door de zijstraten, bijna de hoofdlijn van de Great Western Railway en het Grand Union-kanaal bereiken. De straat is aan weerszijden omzoomd met winkels, die overlopen in de pootjes. Het grootste deel van de straat zelf staat vol met kraampjes, want hoewel er hier en daar verkeer dwars oversteekt, en er zelfs een paar auto’s zijn die er stapvoets doorheen rijden, tussen alle mensen in, zijn er maar weinig automobilisten die Portobello Road als doorgaande weg gebruiken. Portobello Road heeft een rijke persoonlijkheid; levendig, vol met felle kleuren, lawaaiig, met graffiti die bijna kunst is, bizar en schitterend. Er hangt ook altijd een lichte, niet nader te omschrijven spanning, die de straat een vleugje gevaar verschaft. Portobello Road heeft niets veiligs, niets wat doet denken aan een rustige voorstad, en is zo anders dan de gemiddelde winkelstraat als een mens zich maar kan voorstellen. Zowel mensen die van de straat houden als mensen die hem nauwelijks kennen, hebben het de mooiste straatmarkt ter wereld genoemd.
Alles wat in deze wereld maar te koop is, valt hier te krijgen: meubilair, antiek, kleding, beddengoed, hardware, muziek en eten, eten en nog eens eten. Groenten en fruit, vlees en vis, kaas en chocolade. De kraampjes verkopen juwelen, hoeden, maskers, etsen, prentbriefkaarten – zowel oude als nieuwe – dassen en sjaaltjes, zware wandelschoenen, potten en pannen, echte bloemen en kunstbloemen, bont en nepbont, lampen en muziekinstrumenten. Je kunt er een harp kopen, of een vogelkooi, een opgezette beer, een bruidsjapon of de nieuwste bestseller. Als je op straat wilt lunchen kun je er gloeiend hete paella kopen, of pannenkoeken. Maar er worden geen levende dieren verkocht, zelfs geen vogels.
De Oxfam-winkel verkoopt goedkope boeken die in uitstekende staat verkeren. Een eindje verder is een Spaanse delicatessenwinkel die om ondoorgrondelijke redenen niet alleen etenswaar maar ook aardewerken potten, kommen en borden verkoopt. In de meeste pootjes van de duizendpoot is wel een klein supermarktje of een gemakswinkel te vinden, en bij Portobello Green is een overdekte markt onder een puntig tentdak, dat eruitziet als een soort armeluisvariatie op het operagebouw van Sydney. In Tavistock Road zijn de voorgevels rood, groen, geel en grijs geschilderd.
Zodra je Pembridge Road, Westbourne Grove of Chepstow Villas uit komt en de markt op loopt, voel je een lichte opwinding, je adem stokt even, en misschien voel je ook een lichte steek in je hart. En als je er één keer bent geweest, moet je terugkomen. Duizenden mensen lopen er op zaterdag heen en weer. De markt heeft hen gegrepen zoals je gegrepen kunt worden door een bijzonder mooi plekje, en trekt je naar zich toe. Z’n draad wordt aan je vastgemaakt en er hoeft maar even een rukje aan gegeven te worden om je te laten weten dat je moet terugkeren.
Een heel eind vanaf het begin van Portobello Road leidt een goed opgepoetste, overdekte winkelgalerij bezoekers het achterland binnen. Er is een kledingwinkel voor kinderen van de rijken, die naar exclusieve privéscholen gaan, een winkel waar handgemaakte zeep wordt verkocht, roze, groen en bruin en zeer sterk geparfumeerd, een andere winkel waar je gebreide truien en T-shirts kunt kopen, maar uitsluitend van zuiver scheerwol, en een winkel die zichzelf een atelier noemt, en waar kleine aquarellen en nog kleinere marmeren obeliskjes te koop worden aangeboden. Hier, lang voor het ontstaan van de winkelgalerij, had Arnold Wren zijn galerie, al heeft hij die zelf nooit zo genoemd, want hij gaf de voorkeur aan de wat nederiger term ‘winkel’.
Buiten op het trottoir staan kraampjes, voornamelijk met groenten en fruit. Toen Arnolds zoon Eugene nog een klein jongetje was, werden hier dezelfde soorten groenten en fruit verkocht die al generaties lang op Engelse markten te koop werden aangeboden. Zijn oma kon zich de dag nog heugen waarop de eerste tomaat verscheen, en hij, nu een man van vijftig, had de eerste avocado in het kraampje van de oude meneer Gibson zien opduiken. Eugenes moeder hield niet van avocado’s. Volgens haar kon je dan net zo goed groene zeep eten.
Arnold verkocht schilderijen, etsen en kleine beeldjes. Een paar achterkamers van zijn winkel lagen bijna helemaal vol met opgestapelde schilderijen. Hij verdiende genoeg om zichzelf, zijn vrouw en zijn enige zoon goed te kunnen onderhouden in hun niet erg fraaie maar zeer comfortabele huis aan Chesterton Road. Toen, op een dag dat de jongen nog een tiener was, had zijn vader het hele gezin meegenomen op vakantie naar Wenen, en daar had Arnold Wren op een tentoonstelling een aantal schilderijen gezien van de Zwitserse symbolist Arnold Böcklin, die geleend waren van verschillende Europese galerieën. De voornaam van de kunstenaar viel hem op doordat dat ook zijn eigen voornaam was, en die schilderijen zou hij nooit meer vergeten; in zijn dromen zag hij ze telkens weer voor zich en zelfs een hele tijd later had hij sommige werken van Böcklin uit zijn hoofd tot in de kleinste details kunnen beschrijven, zoals Het dodeneiland , het angstaanjagende zelfportret met de hand van het skelet die op Böcklins schouder rustte, en De vechtende centauren.
Hij was vergeten waar de meeste schilderijen in de achterkamers van zijn winkel vandaan kwamen. Sommige had hij geërfd van zijn vader. De andere waren aan hem verkocht, voor bedragen eerder in shillings dan in ponden, door mensen die hun zolders aan het leegruimen waren. Er waren duizenden zolders in het oude Notting Hill. Maar toen hij die hoge stapels op een dag eens doorkeek, en zich afvroeg of dit hier, of dat daar eigenlijk wel de moeite van het bewaren waard was, stuitte hij op een schilderij dat hem aan Böcklin deed denken. Het leek helemaal niet op Het dodeneiland of De centaur in de smidse , maar er hing gewoon de geur van Böcklin aan, zo sterk dat hij zijn adem voelde stokken in zijn keel.
Het was een schilderij van een zeemeermin in een glazen vaas met een smalle hals, die te oordelen naar haar angstige en wanhopige gezicht wellicht probeerde uit de vaas te klimmen. Alles op het schilderij was grijs en groen, op haar roze vlees en lange, goudkleurige haar na. Arnold noemde het schilderij Undine in een vissenkom en liet het aan een deskundige zien zonder iets te zeggen over zijn vermoeden. De deskundige zei: ‘Nou, meneer Wren, ik ben er 99 procent zeker van dat dit een schilderij van Arnold Böcklin is.’
Arnold was een eerlijk man en hij zei tegen de potentiële koper van het schilderij dat hij er voor 99 procent zeker van was dat het hier om een Böcklin ging, maar de rijke en arrogante Morris Stemmer beschouwde zichzelf als een expert en was honderd procent zeker van zijn zaak. Hij betaalde Arnold het soort bedrag dat over het algemeen ‘beter dan in je stoutste dromen’ genoemd wordt. Dat stelde hem in staat om een Jaguar te kopen en een huis in Chepstow Villas, en in de vakanties wat verder weg te gaan dan Wenen. Zijn loopbaan was een succesverhaal van Portobello Road, terwijl die van de oude meneer Gibson het relaas van een mislukking was. In elk geval als je niet al te diep onder de oppervlakte keek.
Na het overlijden van zijn vader verhuisde Eugene Wren de zaak naar een pand in de veel chiquere Kensington Church Street, en als hij het erover had, noemde hij die ‘de galerie’. De naam die met vergulde letters op een donkergroene achtergrond stond, was eugene wren, fijne kunsten, en een mengeling van geluk en wijsheid, of liever gezegd Eugenes neus voor jonge kunstenaars en voor kunst uit het verleden die op het punt stond om weer in de mode te komen, leverde hem een heleboel geld op.
Zonder zelf een dief te zijn was Albert Gibson, de man van het kraampje, ingetrouwd in een familie van dieven. Zijn enige zoon, Gilbert, was al vaker de gevangenis in en uit geweest dan Gilberts vrouw Ivy wilde bijhouden. Dat was de reden, vertelde ze vaak aan haar familieleden, waarom ze geen kinderen hadden. Gib was gewoon nooit lang genoeg thuis. Ze woonde in Blagrove Road toen daar de Westway werd aangelegd, zodat de straat in tweeën werd gesneden en Blagrove Villas 2 een vrijstaand huis werd. De minimarket in Aclam Road scheidde het huis van het viaduct, en Portobello Road lag op een steenworp afstand, als je tenminste een stenengooier was met een krachtige arm en een scherp oog.