9
Eugene vond de artikelen die te koop lagen in de reformwinkel er maar onsmakelijk uitzien. Het fruit zat vol beurse plekken en de groenten zagen eruit alsof er elk ogenblik een slak tussen de bladeren tevoorschijn kon komen. En wat de quinoa betrof, en de kasja, zouden normale mensen dat werkelijk eten? Maar Ella, die haar flat te koop had gezet en min of meer bij hem was ingetrokken, had gember en knoflook nodig, en iets wat fenegriek heette, voor wat ze vanavond wilde koken, en dit was de enige winkel waarvan hij zeker wist dat ze dat verkochten. Terwijl hij stond te wachten voor de kassa zag hij tussen de andere suikervrije zuurtjes op de toonbank tot zijn verrassing een stapeltje Chocorange-doosjes. Wat was het toch prachtig dat hij er zo achteloos, zo luchthartig bijna, naar kon kijken, alsof het pepermuntjes waren of kauwgum. Interessant trouwens dat dat spul te koop was in een reformwinkel, terwijl hij toen hij verslaafd was geweest, zich toch wel een beetje ongerust had gemaakt over de schadelijke chemische stoffen die het zou kunnen bevatten.
Hij dacht terug aan de tijd waarin hij steeds minder adressen had geweten waar hij Chocorange kon krijgen. Wat zou hij toen blij zijn geweest, meer dan blij zelfs, als hij op zo’n onverwachte plek een hele voorraad had gevonden, maar toen hij erover nadacht, besefte hij dat zijn lievelingssnoepjes ook veel gegeten zouden worden door diabetici, en nu zag hij ook chocolade en koekjes staan voor mensen die geen suiker mochten hebben. Winkelbedienden zouden vroeger wel gedacht hebben dat hij diabeticus was. Vreemd dat hij dat helemaal niet erg gevonden zou hebben. Zou dat komen doordat verslaafd zijn op geestelijke zwakte leek, terwijl diabetici alleen maar leden aan een schildklierdefect waarop ze met wilskracht geen invloed konden uitoefenen? Het was een interessante vraag.
Hij was bijna geneigd om zichzelf op de proef te stellen. Hij zou een pakje Chocorange kunnen kopen en er op weg naar huis luchthartig één kunnen nemen, in het besef dat hij er de hele avond verder geen behoefte aan zou hebben. Maar nee, beter van niet. Nog niet. In plaats daarvan pakte hij een reep suikervrije chocolade van de toonbank en zei dat hij die nam.
‘Ze zijn heel wat beter dan vroeger, die zuurtjes en chocola,’ zei het meisje achter de toonbank vriendelijk.
Eugene zei dat hij het met haar eens was. Hij zei zelfs dat de Chocoranges heerlijk waren, bijna net zo goed als het ‘echte werk’, en hij stond paf van zichzelf dat hij in staat was zo openlijk over zijn vroegere verslaving te praten. Maar natuurlijk had hij het nu eigenlijk over zijn vermeende diabetes. Misschien zou het ooit zover komen dat hij vrijuit kon praten over zijn verslaving, en daar met gemaakt verdriet zelfs om zou kunnen lachen, net zoals sommige mensen dat deden over hun vroegere afhankelijkheid van drugs of alcohol.
Het was een heerlijke dag geweest en het zou een mooie, warme avond worden. Warm genoeg om buiten te kunnen eten? Terwijl hij op een blokje suikervrije chocolade liep te zuigen, stapte hij door de openslaande deuren van de woonkamer de tuin in om eens te kijken hoe warm het daar was. Ella moest maar beslissen. Het was hem opgevallen dat vrouwen weliswaar meer onderhuids vet hadden dan mannen, maar toch meer last van kou leken te hebben. Terwijl hij peinzend over dat merkwaardige verschijnsel nadacht, viel zijn blik op het zijdeurtje en zag hij dat de grendel er niet voor zat. Kennelijk had Carli de grendel weggetrokken om de tuinman binnen te laten, en had ze daarna vergeten die er weer voor te schuiven. Was het eigenlijk niet nogal absurd om een grendel voor een deur te schuiven als die toch op slot zat? Zijn buren waren paranoïde wat betreft beveiliging. Dat stel met die lapjeskat, Batsjeba, had tralies voor alle kelderramen en alle ramen op de benedenverdieping, en maar liefst drie afzonderlijke sloten op hun voordeur. Met zulke extreme beveiliging maakten de mensen zichzelf steeds banger voor inbraak, terwijl de inbrekers er niet door ontmoedigd raakten, want zulke tot vesting omgebouwde woonhuizen vormden voor hen alleen maar een uitdaging.
De suikervrije chocolade had een droge, stoffige smaak en was helemaal niet lekker. Hij zou het niet meer eten.
Het paasweekeinde naderde, en op paaszaterdag zou hij samen met Ella twee dagen naar Amberley Castle in Sussex gaan. Het zou een korte maar luxueuze vakantie worden. Hij had een middeleeuwse maar van alle moderne gemakken voorziene kamer met hemelbed gereserveerd. Ella verwennen, zo had hij besloten, zou een blijvend aspect van zijn huwelijk worden, en hij was van plan alvast wat te oefenen. Zelf had hij geen auto, maar hij had er een gehuurd, en hoewel dat inhield dat hij een afschuwelijke rit door Zuid-Londen zou moeten maken, kon Ella naast hem zitten en er haar gemak van nemen en van het uitzicht genieten, in elk geval tijdens het tweede deel van de reis.
Terwijl ze de koffers in de achterbak legden, vertelde hij over zijn pas genomen besluit om wat minder op de beveiliging van zijn huis te letten. ‘Voorzichtig, maar niet verkrampt,’ zei hij. ‘Ik ga de grendel niet meer voor het zijdeurtje schuiven, bijvoorbeeld. Het enige wat ik daarmee bereik, is dat ik vergeet hem er tijdig af te halen, en dan kan de tuinman niet naar binnen. Natuurlijk doe ik de huisdeuren wel goed op slot, en ook de grendel ervoor, en ik zal ook goed opletten dat alle ramen dicht zijn en dat het inbraakalarm aan staat.’
‘Laat je ook wat lampen branden?’
‘Ik denk echt dat je daarmee alleen maar de aandacht trekt, schat. Ik bedoel, als jij een inbreker zou zijn – dat is onmogelijk, dat weet ik, maar probeer het je eens voor te stellen – wat zou je dan denken als je op zo’n zonnige dag als vandaag langs een huis liep waar licht brandde? Dan zou je denken dat de mensen die daar wonen gek waren, of met vakantie, en hoogstwaarschijnlijk het laatste.’
Ergens in Sussex, nadat de South Downs in zicht waren gekomen, vroeg hij haar of ze Joel Roseman nog had opgezocht.
‘Hij is nu patiënt van me, particulier patiënt.’
‘Is er dan iets mis met hem?’
‘Nou, hij heeft een hartoperatie gehad,’ zei Ella. ‘Wat een heerlijke zon, hè schat? Ik denk echt dat dit de mooiste tijd van het jaar is.’
‘Je bedoelt dat je met mij niet over de kwalen van je patiënten mag praten,’ zei Eugene lachend. ‘Liefje, daar heb ik alle begrip voor.’
Oom Gib was een man van zijn woord. Hij ging Lance geen duizend pond lenen. ‘Dat zou geen lening zijn,’ zei hij, terwijl hij in rook gehuld aan de ontbijttafel zat. ‘Als je een vent die geen werk heeft geld geeft, dan is dat geen lening, dan is dat een gift. En ik heb niks geen zin om jou iets te geven.’
Lance ging er niet over in discussie. Hij betwijfelde of oom Gib wel zoveel geld had, al was dit niet de eerste keer dat ze dit gesprek hadden gevoerd. Lance kwam er telkens weer op terug als andere mensen hem een lening geweigerd hadden. Hij had zijn ouders geprobeerd en die waren er ook niet over in discussie gegaan. Ze hadden alleen maar gelachen. Dat moest zeker een geintje zijn. Zijn moeder stond al achtduizend rood op haar creditcard. Hij had zijn oma geprobeerd, de moeder van zijn moeder, die nog een paar jaar te gaan had voordat ze haar zestigste verjaardag zou vieren, want alle vrouwen in zijn familie begonnen al in hun tienerjaren te baren. Ze had een baan, manager van een wasserette, en werd door haar vrienden en nakomelingen bijna als een intellectueel beschouwd, maar als ze duizend pond had, dan zou ze die Lance toch niet lenen. En dat gold ook voor haar twee andere dochters, Lance’ tantes, en ook voor zijn oom, de ex van een van die twee, die tienduizend pond had gewonnen in de loterij. Maar dat gesprek met oom Roy had trouwens wel nut gehad. Toen hij Lance’ smekende verzoek had afgewezen, had hij hem het adres gegeven van een heler niet ver van Holloway Road.
Inbreken bij die vent met het witte haar was nu het enige waarop Lance nog kon terugvallen, en nu leek dat ook weer haalbaar. Ondanks al zijn voorbereidende werkzaamheden in Chepstow Villas had hij het idee om daar in te breken eigenlijk min of meer laten varen omdat hij nergens naartoe kon met de buit. Maar nu had hij meneer Crown, Poltimore Road 35, Londen N7.
Het was al zaterdag, de dag waarop hij met het geld naar Fize toe moest komen. Hij was niet in staat geweest om bij Gemma’s huis weg te blijven en was er twee keer naartoe gegaan. Dit zou de derde keer zijn, en hij was van plan om Fize en haar zijn hele uitkering van deze week aan te bieden, en te beloven dat de rest, noem maar eens wat... dinsdag zou komen. In elk geval kreeg hij haar dan even te zien, en met een beetje geluk zou hij zelfs met haar in dezelfde kamer zijn. Maar toen hij naar het flatblok liep waar ze woonde, zag hij Fize met de baby op schoot op het balkon zitten. Zo te zien was hij die iets aan het voeren uit een kommetje. Fize had hem niet gezien, maar Lance voelde hoe de moed hem in de schoenen zakte, en haastig liep hij verder door Leaminton Road en sloeg toen Denbigh Road in.
Nog steeds met de capuchon van zijn trui over zijn hoofd getrokken om onherkenbaar te zijn, zag hij in de verte hoe Withaar allerlei spullen in de kofferbak van een auto stopte. Lance herkende hem zonder moeite. Er was een vrouw bij hem die hij nooit eerder had gezien, een vrouw met donker krullend haar die een broekpak aanhad. Zo te zien gingen ze samen ergens naartoe. Dat was eigenlijk heel waarschijnlijk, want dit weekend was het Pasen. Mensen zoals zij, rijk en zonder zorgen, mensen die nooit moeite zouden hebben om duizend pond bij elkaar te krijgen, gingen altijd een paar dagen weg met de feestdagen, terwijl hij altijd vastzat in een bouwval vol rook en ratten.
Hij bleef rondhangen op de hoek van de straat, en deed alsof hij het zoveelste briefje over een vermiste kat stond te lezen. Deze keer ging het om dat gestreepte beest, dat kennelijk William heette, en dat zo te zien ook een uitstapje was gaan maken. Als er een beloning was uitgeloofd, zou Lance er misschien wel naar zijn gaan zoeken, maar dat was niet het geval. En misschien was hij trouwens ook wel niet gaan zoeken, dacht hij toen hij zich herinnerde hoe het beest hem een haal over zijn hand had gegeven. Withaar en zijn vrouw waren nu weer het huis binnengestapt. Lance liep een beetje rond, ging op een tuinmuur zitten, en liet zich daar weer af glijden toen de eigenaar naar buiten kwam, en liep terug naar de straathoek met het briefje over de vermiste kat. Ze waren weer naar buiten gekomen. Withaar trok het linkerportier open voor de vrouw, ging toen zelf aan het stuur zitten en reed weg. Lance wachtte totdat ze uit het zicht verdwenen waren voordat hij langzaam naar het huis liep. Jammer dat hij daar niet meteen naar binnen kon gaan, maar het zou beter zijn om te wachten tot het donker was. Hij ging niet terug naar Blagrove Road en oom Gib. Hij ging naar zijn oma in Kensal. Hoewel ze geweigerd had hem het geld te lenen, had ze gezegd dat ze hem tegenwoordig nooit meer te zien kreeg, en ze had gevraagd of hij niet eens langs wilde komen. Vanwege het paasweekeinde ging de wasserette vandaag vroeg dicht, en dan zou ze voor hem koken of hem meenemen naar de Good King Billy voor een biertje en een Ploughman’s Lunch. Misschien zou hij zelfs even kunnen douchen in haar mooie, schone badkamer.
Jammer dat het buiten zo laat donker werd. Lance kon wel merken dat zijn oma hem rond een uur of zes wel weer lang genoeg gezien had, maar het was nog steeds klaarlichte dag en de zon scheen nog net zo hard als die middag. Oma had al twee keer gezegd dat haar vriendje zo kwam om samen met haar naar de hondenrennen in Walthamstow te gaan, en dat hij maar weer eens moest gaan. Lance voelde zich niet op zijn gemak. Ze had hem getrakteerd op fish-and-chips in de pub, met twee grote glazen Stella erbij, en toen ze thuis waren nog op thee met chips erbij, en hij wist best dat hij nu veel te lang bleef hangen... maar waar moest hij dan blijven totdat het donker was? Zo ging het al zijn hele leven. Het grootste deel van de tijd had hij niets te doen en geen enkele plek om naartoe te gaan. Toen zijn oma zich helemaal had opgedoft, in een minirok en een wit leren jack en met blauwgroene oogschaduw op, en Dave al was binnengekomen, stond Lance op en zei dat hij maar eens moest gaan. Ze liepen met hem mee naar de voordeur. Nu hij eindelijk wegging, werden ze ineens heel hartelijk.
Hoewel hij met de bus gekomen was, liep hij de hele weg terug naar Chepstow Villas om een buskaartje uit te sparen, en daarbij maakte hij zijn gebruikelijke omweg langs Gemma’s huis.
Er brandde nog licht binnen, de balkondeur ging open en Gemma stapte naar buiten. Als Lance daar de man voor was geweest, zou hij misschien vrij naar Romeo gefluisterd hebben: ‘Maar zachtkens nu, welk licht schijnt daar door ginder venster? Het is het oosten en Gemma is de zon.’ Maar ze leek hem niet gezien te hebben, want ze leunde over de rand van het balkon en keek aandachtig de andere kant uit. Hij liep verder en probeerde na te denken over de klus die hij voor de boeg had. Stel nou dat die twee, Withaar en zijn vriendin, alleen maar een dagje weg waren? Nee, voor een uitstapje naar Richmond of Maidenhead nam je geen koffers mee. Het was nog licht, maar hoewel hij over het algemeen niet erg veel aandacht besteedde aan wat zich aan de hemel afspeelde, kon hij toen hij omkeek uit de rode gloed achter zich wel opmaken dat de zon was ondergegaan. Dan moest hij maar weer eens op een muurtje gaan zitten. Hij had zo’n eind gelopen dat hij uitgeput was, en bovendien begon hij weer honger te krijgen. Hij wist nog wat tijd te doden door een pasteitje te kopen, plus een stukje fruitcake in een doorzichtige verpakking en een Marsreep, die hij naar binnen werkte terwijl hij langzaam door Westbourne Grove sjokte. Eén keer zag hij toen hij achteromkeek, in de verte iemand die hem aan Fize deed denken, maar wat hem betrof leken alle Aziaten op elkaar.
Toen was het eindelijk donker en gelukkig stond er geen straatlantaarn recht voor Withaars huis. De bomen met hun grote bladerkronen op de trottoirs en in de voortuinen van Chepstow Villas maakten het er nog donkerder op. Lance was er zo zeker van dat Withaar inmiddels alweer de grendel voor het zijdeurtje zou hebben geschoven, dat hij verbaasd was dat het openging nadat hij de sleutel had omgedraaid. Er brandden lampen in de tuin van het huis ernaast, van het soort dat half verscholen staat tussen de struiken en een groene gloed uitstraalt, maar in deze tuin was dat niet het geval. Het was heel donker en de maan was nergens te zien. Lance liep naar de openslaande deuren en tuurde naar het sleutelgat. Zoals hij had gehoopt, hadden Withaar en zijn vriendinnetje de sleutel er niet uit gehaald nadat ze de deur op slot hadden gedaan. Hij zag hem uit het sleutelgat steken. Het zou veel behendigheid vergen om het ding eruit te duwen, en hij kon het maar beter heel voorzichtig doen, want als de sleutel uit het slot schoot als hij er een duwtje tegen gaf met de schroevendraaier die hij had meegenomen, zou die heel gemakkelijk een centimeter of tien van de deur terecht kunnen komen, en dan stond hij machteloos.
Zijn ogen waren inmiddels gewend geraakt aan het weinige licht. Hij kon het sleutelgat heel goed zien en hij had nu geen spijt meer dat hij geen zaklantaarn had meegenomen. Heel voorzichtig duwde hij met de schroevendraaier tegen het uiteinde van de sleutel, voelde die bewegen en toen wat wiebelen terwijl de sleutel op de rand van het sleutelgat balanceerde, en toen hij die met het blad van de schroevendraaier heel zachtjes nog even aanraakte, voelde hij de sleutel recht omlaagvallen, zodat hij ongetwijfeld niet meer dan een paar centimeter van de deur op de vloer terechtgekomen zou zijn. Lance had een stukje dun karton meegenomen, en nadat hij dat uit zijn rugzak had gehaald, schoof hij het heel voorzichtig onder de deur door. Hij zag nu dat de onderrand daarvan een centimeter boven de rand van het tapijt hing. Maar toen werd het moeilijk. Hij hield zichzelf voor dat hij geduld moest hebben. Als hij nu over zijn toeren raakte, als hij nu zijn zelfbeheersing verloor, zou hij het verknoeien, en de sleutel misschien juist nog verder de kamer in duwen. Bij zijn vierde poging voelde hij het stukje karton onder de sleutel schuiven. Door het kartonnetje een beetje schuin omhoog te houden, trok hij de sleutel langzaam naar de deur toe. Toen raakte hij die kwijt en moest hij opnieuw beginnen. Heel langzaam trok hij het kaartje naar achteren, waarbij hij voortdurend hoopte en smeekte dat de sleutel niet tussen de vloer en de deur zou komen vast te zitten. Maar dat was niet het geval. Voor zover hij zich kon herinneren, was hij sinds Gemma hem op straat had gezet nog nooit zo gelukkig geweest als toen hij de koperen steel van de sleutel – in gedachten noemde hij het de gouden sleutel – behoedzaam onder de rand van de deur uit zag komen.
Hoewel hij de deur heel stilletjes openmaakte, ging het inbraakalarm toch af. Er was een goede kans dat dit niet het soort alarm was waarmee de politie werd gebeld, maar dat het alleen een indringer de stuipen op het lijf joeg. Maar hij was niet iemand die zich door zoiets liet afschrikken. Snel liep hij de kamer rond en propte van alles in zijn rugzak: ornamenten, standbeeldjes, mooie dingen waarvan hij niet wist wat het waren, glas- en zilverwerk, en van een dressoir waar de vriendin het kennelijk op had laten liggen, een gouden halsketting met groene stenen. Een paar minuten later stond hij weer in de tuin, met de openslaande deuren netjes op slot en de sleutel in zijn zak. Withaar zou natuurlijk het slot verwisselen, maar het kon geen kwaad om het later nog eens te proberen.
Hij durfde niet terug te lopen door het zijdeurtje. Het inbraakalarm was buiten net zo goed te horen als binnen, en te oordelen naar de luide stemmen die hij nu hoorde, hadden de buren inmiddels het idee gekregen dat ze moesten ingrijpen. Een vrouw ergens voor het huis zei luid dat ze de politie ging bellen, en iemand anders zei dat het waarschijnlijk vals alarm was. Lance kreeg het gevoel dat hij in de val zat. Hij sloop over het pad naar de muur aan de achterkant van de tuin en zag daar een stevig aandoend lattenwerk dat bedoeld was om de dichte klimop wat steun te bieden, maar dat ook heel goed als ladder te gebruiken zou zijn. Er brandde nog steeds licht in de tuin hiernaast, maar er was niemand naar buiten gekomen. In de verte hoorde hij de ruziënde stemmen van mensen die het niet met elkaar eens waren over wat ze nu moesten doen, en óf ze eigenlijk wel iets moesten doen. Hij zette een voet op het latwerk en begon te klimmen. Vrijwel onmiddellijk reten de doorns zijn handpalmen open. Wat dit ook voor een plant mocht zijn, hij was heel wat stekeliger dan een gewone klimop. Terwijl hij eerst zijn rechter- en toen zijn linkerbeen over de muur heen zwaaide, ging het zijdeurtje open en liepen een man en een vrouw Withaars tuin binnen. Lance vloekte. Hij had dat deurtje op slot moeten doen. Maar de mensen hadden hem niet gezien. Hij bleef aan de andere kant van de muur hangen en hield hen vanachter de bladeren in de gaten. Hij moest bijna hardop lachen toen hij zag hoe ze snel even naar de afgesloten deuren keken, waarvan het glas nog heel was, iets tegen elkaar mompelden, en toen de tuin weer uit liepen.
Zijn handen bloedden. Hij liet zichzelf op de zachte grond vallen. In het huis dat bij deze tuin hoorde, was zo te zien niemand thuis. Er brandde in elk geval geen licht. Misschien waren de mensen die hier woonden ook wel met het paasweekeinde weg, of misschien lagen ze gewoon al in bed. Hij kon het nu eens hoge en dan weer lage gejammer van Withaars inbraakalarm nog steeds horen, maar toen hield het abrupt op. De daaropvolgende stilte werd alleen maar verbroken door het geluid van een grote en dure auto die zachtjes brommend naar Westbourne Grove reed. Lance merkte dat hij ongestoord naar de weg aan de andere kant van de dichtbeplante border kon sluipen, waar het struikgewas hoog opgeschoten was, en waar op een paar meter afstand van het huis plotseling zelfs een heel bamboebos bleek te staan. De stelen waren twee keer zo lang als hij en boden hem beschutting totdat hij de tuindeur van dit huis had bereikt, een gietijzeren geval waar hij makkelijk overheen wist te klimmen, ook al bezorgde dat hem erge pijn in zijn handen. Binnen een halve minuut stond hij weer op straat, met al zijn problemen achter zich en ongetwijfeld een klein fortuin in zijn rugzak. Hij was vooral heel blij met de halsketting en hield zichzelf al voor dat die van goud was, ingezet met smaragden.
Het was al halftwaalf geweest. De straten hier waren leeg en stil. Hij leek de enige op straat te zijn, een man alleen in een trui met capuchon en met een zware rugzak om, maar toen hij over zijn schouder keek, zag hij ver achter zich nog iemand lopen. Niet iemand die hij herkende. Het enige wat er met zekerheid over te zeggen viel, was dat het een man was. Het was druk in de helverlichte en lawaaiige pubs en kroegen in Westbourne Grove. Het was een mooie en zonnige dag geweest en dus stonden er tafeltjes op het trottoir, en er zaten nog steeds mensen buiten te drinken of zelfs nog te eten. Toen zag hij iemand van wie hij dacht dat het Fize was, en die tegen de muur van een pub geleund met een andere Aziaat stond te praten, maar de man toonde geen belangstelling voor Lance, leek hem zelfs niet op te merken, en dat terwijl de deadline voor die duizend pond over tien minuten verstreken zou zijn.
Hij sloeg de hoek om van de straat waar Gemma woonde, en toen werd het plotseling weer stil, misschien omdat hier geen kroegen waren en alleen een Aziatische kruidenier nog steeds open was. Een groepje mannen van zijn eigen leeftijd rende over de stoep aan de andere kant van de straat, maar verdween toen in een zijstraat. Voor hem lag Portobello Road, en nog een paar honderd meter verder naar het noorden kwamen Raddington Road en het huis van oom Gib. Hier was niets of niemand te bekennen. Hier en daar stond een straatlantaarn, maar verder was het pikdonker. Vanuit dat ene winkeltje dat de hele nacht openbleef, viel een zwakke gele gloed op het trottoir. Hij zou graag wat meer lawaai hebben gehoord, daar was hij aan gewend, zelfs al was het maar een zacht spelende radio of een menselijke stem. Maar het enige geluid was afkomstig van ver hiervandaan, duidelijk hoorbaar, het geroezemoes van Londen een stuk of vijf straten verderop.
Heel plotseling waren er twee mannen opgedoken. Ze liepen naast elkaar en kwamen zijn kant op. Ze liepen langzaam, en keken naar hem, een zwarte en een blanke. Ergens, misschien in een winkel in Portobello Road, sloeg een klok middernacht; twaalf galmende geluiden. Lance keek zoekend om zich heen of hij ergens een zijstraatje zag, maar er was nergens iets dergelijks te bekennen, alleen maar een steegje waarin hij als een rat in de val zou zitten, en toen hij over zijn schouder keek en erover begon te denken of hij zich niet beter kon omdraaien en weghollen, zag hij dat Ian Pollitt aan kwam lopen, met afgemeten schreden, alsof hij alle tijd had.
Lance bleef doodstil staan. Hij wist niet wat hij anders zou moeten beginnen. De zwarte was degene die het gevecht begon. Hij kwam recht naar hem toe gelopen, zoals mensen alleen maar doen als ze iets slechts in de zin hebben, en gaf hem een knietje. Toen Lance dubbelklapte van de pijn en op zijn knieën viel, trok Ian Pollitt hem omhoog en gaf hem een stomp op zijn kin. Lance probeerde zijn linkerarm voor zijn gezicht te houden terwijl hij met zijn rechterarm om zich heen maaide. Toen gingen ze hem allebei te lijf, samen met Fize, die inmiddels ook ergens vandaan was gekomen. Ze rukten zijn rugzak los, smeten die op de rijweg, en beukten in op zijn hoofd en schouders. Toen hij op de grond lag, en niet meer overeind kon komen, gaf een van de blanken hem een harde schop in zijn rug. De anderen volgden zijn voorbeeld. Van de ene kreeg hij een harde schop in zijn maag en de zware schoenen van de ander raakten hem hard in zijn rug, zo te voelen op zijn nieren. Hij was nog maar nauwelijks bij bewustzijn toen ze hem met rust lieten en op hun knieën om zijn rugzak gingen zitten en die openrukten, een deel van de inhoud op straat smeten en de rest in hun zakken propten.
Toen de aanvallers weg waren, stapte de Aziatische man zijn winkeltje uit. Hij belde de politie en een ziekenwagen en terwijl hij vol verwondering naar de over de rijweg uitgestrooide glasscherven, het gehavende zilverwerk en de in stukken gebroken standbeeldjes keek, bleef hij bij Lance op het trottoir zitten totdat de hulpdiensten ter plekke waren.