Alan werd om dertien minuten over twee 's nachts tegengehouden bij de ingang van de studio. De Aston Martin gromde en de portier tuurde naar binnen, zijn klembordje in de hand. Alan verkeerde in een onevenwichtig soort trance; hij was op van uitputting, maar hij zei dat hij wat teksten voor de serie moest herschrijven. Hij probeerde de portier niet recht in de ogen te kijken, en de man — zijn gezicht een stenen masker — staarde hem nieuwsgierig aan.
Alan wist dat de man de griezelige sneeuw die in zijn innerlijk omlaag dwarrelde kon zien, en hij glimlachte vaag, uitleggend dat hij zich een beetje grieperig voelde.
De hemel lekte fijnverdeeld water, hoewel het bijna vijfendertig graden was; een klamme storm die Los Angeles levend stoomde. De Aston werd doorgelaten en scheurde met brullende motor over het doodse terrein, waarbij de lichtbundels uit de koplampen de droomstad aftastten. Hij passeerde het vroegere kantoor van Alfred Hitchcock en moest door een haarspeldbocht, op de plaats waar de trammetjes van Universal Tours plachten te stoppen om toeristen af te zetten voor een bezoek aan de grime-show. Aan weerszijden verhieven zich studiomuren als canyonwanden. Aan weerszijden ervan waren gigantische reclames voor de nieuwste films en series van de studio aangebracht. Enorme acteursgezichten grijnsden je toe, opgeblazen en angstaanjagend.
Alans produktiegebouw stond een halve kilometer verder, met de suite van chique ingerichte kantoren, gefinancierd door het onvoorstelbare succes van De huurling. Een soort moskee, gebouwd op de waanzin die werd uitgedrukt in percentages, en cijfers achter de komma. Zijn lichaam voelde uitgehongerd aan. Hol en leeg.
Voor het witte Entertainment Building kwam hij slippend tot stilstand en deed de koplampen uit. De motregen was scherp als een scheermes. Stil bleef hij zitten, zwak en klam. Hij kantelde het spiegeltje en keek op naar zijn melkwitte gezicht. De draaikolk van pijn en verdriet in zijn hoofd maalde maar door. Moest hij teruggaan? Hij wist dat hij niet meer de fut en de kracht bezat om zich nog te verdedigen.
Daarom had hij het wapen meegenomen. Hij nam het uit zijn binnenzak en kwam tot de conclusie dat hij door moest zetten. Al het overige was mislukt. Het was zinloos geweest, besefte hij nu. Die poging de serie te veranderen, bedoeld om er een streep door te laten halen. Volmaakt zinloos. Het was tijd om te vechten, bloed tegen bloed.
Alan wist dat het creatuur het leeuwedeel bezat van hun gedeelde vitaliteit, en hij was zich ervan bewust dat hij zwaar in het nadeel zou zijn. Freud had het erover gehad — de distributie van vitale energie. Waaraan het id en het super-ego deel hadden. Waaruit beide in gelijke mate behoorden te putten. In Alans wereld was dat evenwicht zoek. De innerlijkheden waren naar buiten gekomen. Hij voelde hoe dit gebrek aan evenwicht hem uitholde.
Hij stapte uit en liep met lood in de schoenen door de klamme regen naar de drie verdiepingen hoge deur van de opnamestudio. Hij opende hem en stapte naar binnen, maar hij bleef een ogenblik in de ingang staan, leunend tegen de deur. Het duizelde hem. Binnen was de lucht muf en ze voelde ijskoud aan. Stil was het hier, in deze dreigende duisternis. Elk decor dat in De huurling werd gebruikt was hier, wachten op schijnwerpers, camera's en woorden. Alles was er. Alles wat hij, Alan, had gecreëerd. Bareks smoezelige hotelkamer. Het kantoor van generaal Garris. De bamboehei uit Bareks flashbacks, waarin hij zich terugwaande in de dagen van marteling en gevangenschap. De cel waarin hij naakt op een stalen stoel had moeten zitten, de voeten in emmers ijswater, terwijl ze hem elektrische schokken toedienden. De nachtmerriecel die zijn stoïcijnse bezetenheid had gevormd.
Ernaast, blind voor de ruimtelijke ongerijmdheid, stond de slaapkamer die Barek als kind in Sacramento had gekend. Honkbalattributen en posters waakten met spookachtige onschuld over dit vertrek. En aan deze kamer grensden de opengewerkte modellen van Bareks helikoper en Bareks vrachtvliegtuig, met erachter een grijs projectiescherm, wachtend op hemelse beelden, scènes in het luchtruim.
Ja, het was er allemaal — het hele leven van de held, gevat in geïdealiseerde symbolische fragmenten. De grimetafels en spiegels wachtten roerloos, klaar om camouflagekleuren af te staan. Kledingrekken vol bloedbevlekte kledingstukken, de garderobe van een seriemoordenaar. Kratten vol onbruikbaar gemaakte vuurwapens, gereed om kunstmatige dood te verbreiden, geladen met losse flodders en geruggesteund door elektronische knallen. Een immense crypte vol leugens en illusies. De oorden waar Barek was geweest en waaruit hij was voortgekomen.
De plek waar het creatuur nu bivakkeerde. Waar de politie hem had gearresteerd, na Alans telefoontje. Ze hadden het creatuur hier weggehaald en in de cel gegooid. Want hier had het Alan kunnen beletten te doen wat hij doen moest. Alan haalde een lichtschakelaar over en rijen schijnwerpers floepten aan, als verhittingselementen in een reusachtige oven. Hij betastte peinzend het wapen en liep door de decors, nog half op zoek naar het creatuur. Of naar een spoor van zijn aanwezigheid in zijn fictieve thuis. Ook al wist hij dat het op dit moment was opgesloten in een kooi. Hij wandelde langs de vouwstoeltjes met de namen van de medewerkers erop. Op de luxeuitzondering van glimmend leer ertussen prijkte de naam A.E. Barek, met een scripttas aan de zijkant. Een geschenk van Alan aan Corea.
Terwijl hij door de decors dwaalde, voelde hij zich ziek en hulpeloos, ook al schopte hij rekwisieten om en rukte hij gordijnen opzij. Hij werd steeds zwakker. Hij wist dat het slechts een kwestie van tijd was voordat hij in het niets zou opgaan omdat het creatuur alles had opgezogen. Als hij niets deed, zou het elk stukje van zijn leven opslokken. Al zijn gedachten, gevoelens en herinneringen. Hij kon voelen hoe het aan zijn cellen knaagde, aan al de dingen die hij was — een hersenschim die leed aan boulimie.
Naast het bed in Bareks kamer vond Alan een paar pornobladen op de vloer, en een bloederig vel slagerspapier waarin een rauwe biefstuk had gezeten. Hij liep naar de andere decors. Niets.
Op een tafel ontdekte hij een stapel gekopieerde scenario's. Scenario's... Alans onbewuste wereld, zoekend naar vorm. Zijn gevoelens en gewaarwordingen die alles terzijde schoven om substantie te verwerven. De gruwelijke fantasieën en amorele realiteiten. Stukjes van het onvermijdelijke geheel. Hij durfde ze niet in te zien, bang voor wat het allemaal betekende. Vervuld van walging van zichzelf was hij. Walging van wat hij had gecreëerd, walging van wat hij had ontketend. Datgene wat hij in zijn eigen innerlijk had kunnen ontdekken.
Hij begon blikken van brandbare gelei te openen, spul dat werd gebruikt om beheerste branden te ensceneren. Hij wandelde met de open blikken door de decors en liet overal een spoor van de dikke vloeistof achter, alsof hij bezig was op een speelveld krijtlijnen voor een macabere sport te trekken. De vloeistof verspreidde een scherpe stank en de gelei gaf de vloer-, muur- en meubeloppervlakken die erdoor werden bedekt een donkerder tint. Alan liep naar de stapel scenario's, verkreukelde enkele bladen eruit tot ballen en stak ze met een aansteker in brand. Hij wierp de verkreukelde dialogen en regieaanwijzingen weg en zag vlammen opschieten toen ze de gelei raakten.
De gordijnen in Bareks kamertje begonnen te branden en hij keek toe hoe het vuur zich uitbreidde via de dunne decorwanden en deuren die zwart ineenschrompelden terwijl ze door de vlammen werden verslonden. Alan, verteerd door nervositeit, stond nog toe te kijken hoe de decors in brand vlogen, toen hij opeens een daverende klap hoorde. Een auto boorde zich dwars door de muur van de opnamestudio, waarbij de laag isolatiewatten aan flarden werd getrokken. Citroengele lichtbundels raasden op hem toe en hij nam een snoekduik. om de auto te ontwijken.
Hij lag op de grond en bewoog zich niet Zijn handen omklemden het wapen dat hem moest beschermen. De uitlaat braakte grijze rook uit totdat de motor zweeg. Doodse stilte, behalve het zachte ruisen van de motregen op metaal en wateroppervlakken, vermengd met het loeien en knisteren van vlammen. Alan tijgerde naar het portier aan de kant van de bestuurder en richtte zich langzaam op. Met zijn mouw veegde hij de regendruppels van de ruit en trok zich met een ruk terug.
Binnen, gekleurd door pulserende controlelampjes in het dashboard, ontwaarde hij de onderuitgezakte lijken van twee agenten. Hun keel was doorgesneden en hun ogen waren uitgestoken — de chirurgie van een sadist. Het uniformshirt van een van de agenten was opengescheurd en in zijn huid was een boodschap gekerfd, met diepe hanenpoten:
Terwijl Alan naar de agent staarde, boorde een dolkmes zich in zijn schouder en schalde de oorlogskreet van een jager door de opnamestudio. Hij keek omhoog en zag het creatuur van een verrijdbare hijskraan vallen, twee verdiepingen hoog. Het landde bovenop hem, met ontbloot gebit, terwijl het vuur het ene decor na het andere verslond.
Tijdens hun felle worsteling vuurde Alan op het creatuur, maar de kogel schampte alleen een wang. Het creatuur veegde de schuine streep bloed van zijn gezicht en stormde opnieuw op hem af. In paniek bleef Alan op hem vuren, verblind door vuur en angst, totdat het wapen leeg was. Het creatuur was niet geraakt. Alan slaagde erin het bebloede mes van de portier uit zijn eigen achterzak te trekken en ramde het het creatuur tussen de ribben. Het schreeuwde en verstarde. Alan voelde de pijn in zijn eigen ribbenkast, een spookachtige verdubbeling. En toen hij het lemmet nog dieper duwde, voelde hij de marteling zelf. Het creatuur rolde zich schreeuwend opzij en Alan rende weg, maar even later hoorde hij hoe de zware voetstappen van het creatuur hem achtervolgden.
Tot het de brandende slaapkamer passeerde, zich vaag herinnerend dat het daar als kind had geslapen. Vol getraumatiseerde afschuw staarde het ernaar. Leed verwrong het gezicht en het creatuur brulde, om uiting te geven aan zijn verlies en gekweldheid. Het probeerde de vlammen tegen te houden, maar kon niets uitrichten. Het herinnerde zich een jeugd die nooit was geweest, een jeugd zonder details. Het werd verslonden door emoties die het onmogelijk kon peilen. Het stond in een vertrek dat het nooit had ervaren, nooit had gekend.
Alan rende de enorme hal uit waarin de oranjerode dood bulderend oplaaide toen de deur openschoof. Hij had pijn in zijn zij en het gevoel dat het vlijmende lemmet hem bezorgde dwong hem om opnieuw achterom te kijken, maar hij kon niets ontdekken. Hij drukte zijn hand tegen de zere plek in zijn zij, sleepte zich door diepe plassen regenwater en begon te beseffen dat het ingewikkelder was dan hij zich had gerealiseerd. Fundamenteler.
De decors waren de oplossing niet. Ze waren slechts een bestanddeel, een laag. Ze waren slechts de dingen die het creatuur instinctief als zijn thuis herkende. Door ze in brand te steken, had Alan het van zijn thuis beroofd. Het had nu geen geschiedenis meer. Maar toch was dat de oplossing niet. Terwijl hij door de zwiepende regensluiers rende, begreep hij plotseling wat hem te doen stond. Het verbranden van de decors was een oppervlakkige ingreep. De essentie school in de oorspronkelijke filmopnamen, daar wortelden primaire definities in een genetische code. De films waren niet eenvoudig een album vol bewegende beelden, maar de dragende substantie van een groeiende foetus.
De bewolking was gedaald en hij kreunde, plotseling in de geest terug in Vietnam, waar de regenwolken bezwangerd waren met verontreinigende stoffen en de grond bedekt was door verblindende mistbanken. Hij rende naar zijn produktiegebouw terug en kon nauwelijks een meter ver voor zich uitzien. Hij had een gevoel alsof hij werd verstikt.
Zijn ademhaling sloop door lichaamsgangen vol gewonden, en hij kon de gewichtloze voetstappen van zich schuilhoudende guerrilla-sluipschutters bijna horen. Overal waar hij liep, meende hij de struikeldraden van moorddadige bedenksels te zien — omlaagkomende gewichten, bezet met vlijmscherp gepunte bamboestaken die dwars door een menselijk lichaam heengingen. Hij zag geen hemel meer en kon zich moeiteloos boomkruinen voorstellen die er niet waren; grimmige Vietnamese engelen des doods, klaar om geruisloos te vallen en hem open te splijten.
Het stortregende nu en de donder liet de grond beven. Hij betastte zijn schrijnende wang; een bloedende wond, precies daar waar de kogel het creatuur had geschampt. Hij kreunde van afschuw en bleef staan, schuw om zich heen kijkend. Waren dat geluiden van dorpelingen? Zuidoostaziatische vogels? Blote benen die door rijstvelden waadden, een dolk in de tengere hand geklemd? Hij hurkte neer en slikte moeizaam. Doodsbang. Doorweekt door de regen.
Verloor hij zijn verstand? Hij richtte zich langzaam op. Zijn hoofd dreigde uiteen te barsten van alle scènes die hij voor de serie had geschreven. De gezichten van afgeslachte dorpelingen besprongen zijn geest. Explosies. Onderste boven hangende lijken, gevild als konijnen. Gillende kinderen, geteisterd door napalm, renden door zijn hersenen, dwars door zijn voorhoofd.
De moorden zag hij óók. Weerloze slachtoffers die afwerend hun handen ophieven om hun gezicht te beschermen, terwijl ze door een glimmend mes aan repen werden gesneden. Huidkraters, veroorzaakt door kogels die roodzwarte randen achterlieten. Stapels lijken, steeds hoger, oprijzend tot een bloedende toren vol verwrongen gezichten en klauwende handen, omwolkt door stemmen die oorverdovende jammerklachten uitten.
Hij drukte zijn handen tegen zijn oren en plotseling, zonder waarschuwing, doemde het creatuur op uit de mist, het gezicht half gesmolten in de hitte van het vuur. Het toonde hem een gruwelgrijns en ramde hem met een elleboog vol op de kin. Alan viel kreunend op de grond. Zijn mond en neus bloedden.
Langzaam stapte het creatuur op hem af, bukte zich en betastte Alans bloedende gezicht. Toen likte het het bloed van zijn vingertoppen en genoot van de smaak alsof het moedermelk was. Het wilde meer, maar Alan haalde ogenblikkelijk met het mes uit naar de achillespezen van het creatuur. Het creatuur brulde en bukte zich om de doorgesneden spieren te betasten, die uiteenweken om onafgemaakt weefsel te onthullen. Er kwam geen bloed.
Alan begon te rennen, maar hij voelde dezelfde pijn in zijn eigen beenspieren en schreeuwde het uit. De vereenzelviging tussen hen werd steeds sterker, alsof er een kruisbestuiving plaatsvond die zonder tijdverlies tot wasdom leidde. Hij wist dat hij niet terug kon naar het produktiegebouw — het creatuur zou zich daar verborgen houden. Het zou hem kunnen horen. Het zou hem te grazen nemen voordat hij de kans kreeg het te doden. Het zou hem overweldigen, openrijten en hem de ingewanden uit het lijf rukken. Ook begreep Alan dat het creatuur deel moest hebben aan zijn gedachten, als hij de pijn van het creatuur voelde en het omgekeerd zijn pijn kon voelen. Dus wist het dat hij op weg was naar zijn kantoor in het produktiegebouw om het te vernietigen. Het zou hem vóór zijn. Het zou hem in de val laten lopen.
Het zou in hinderlaag liggen voor zijn gedachten. Nee, hij zou zich schuil moeten houden en omzichtiger te werk moeten gaan. Hij zou alle mogelijke moeite moeten doen om zijn geest leeg te maken. Hij mocht het creatuur niet meer houvast geven dan een grauwe leegte. Alan wist dat hij, als hij kans zag om de ingang te vinden van de grote afwateringsbuis die onder de hoofdweg over het studioterrein door liep en vlak bij zijn kantoor eindigde, zich door de buis kon wringen. Dan zou hij ongemerkt kunnen doordringen in de hoofdkluis, waar hij de oorspronkelijke films bewaarde.
Hij liep verder, de pijn in zijn benen verbijtend. Even later bereikte hij een smal houten bruggetje en begon het over te steken.