Vuige roddel

Hector had een twijfelachtige staat van dienst. Een paar klappers: voorna­melijk actiefilms. Een paar films die in Hollywood het predikaat body bag hadden gekregen, omdat ze totaal waren geflopt. O, de beelden waren al­tijd boeiend, dat wel. Maar veel van het nihilisme dat uit zijn films sprak, was onverteerbaar. Bergman-klonen die zich twee uur lang in grafstemming voortsleepten, bevolkt door minnaars die hun noodlot tegemoet gingen. Re­genbui-stemmen, Auschwitz-gezichten.

De recensenten hadden geschreven dat The Deer Hunter een zondags­schooldocumentaire was in vergelijking met Hectors derde film, Sea Level, waarin een van zichzelf walgende jongleur/clown van een gebouw afsprong en terechtkwam op een speelplein vol geestelijk gehandicapte kinderen; hij had verscheidene van die kinderen verpletterd, met inbegrip van een aan­minnige kleine schelm met een hersenbeschadiging en diens poes Booboo, een grappige lapjeskat die alles was geweest waarvoor het kind had geleefd.

Het was een goedkope, doorzichtige poging tot het manipuleren van emo­ties, en The New Yorker had erover geschreven dat het ontleden van garna­len boeiender was dan deze film. Hector was vakkundig de grond ingeboord en verdween voor een jaar of zes uit de filmscene van Los Angeles, totdat hij in Recife, Brazilië, plotseling weer opdook.

Daar begon hij een voornamelijk frustrerende homoseksuele relatie met een jonge zonaanbidder, de cabana-boy Sergio Cunha. Sergio was zowel een vloek als een zegen voor Hector, want dankzij hem werd zijn verzande car­rière weer opgestoten tot een redelijk peil van mogelijkheden.

Hector moest er echter een zware tol voor betalen: om de haverklap be­trapte hij Sergio op overspel. Bovendien had Sergio vaak aanvallen van kippendrift, waarbij hij Hectors garderobe aan flarden knipte. Volgens de ge­ruchtenmolen had Hector in het eerste jaar van die relatie ruim dertig nieu­we bermuda-shorts moeten aanschaffen.

Hectors ideeën werden door Sergio op chique etentjes van een zekere meerwaarde voorzien, want Sergio's bescheiden verstand laafde zich aan het weinige wat er in Hector innerlijk aan oorspronkelijke invallen en gezichts­punten opwelde, waarna hij ze bedreven weer oprispte alsof ze van hemzelf waren.

Dit wekte onveranderlijk Hectors razernij op, en zodra ze thuis waren be­gon er een ruzie die uren kon voortduren, totdat Sergio de schaar uit de la griste en splinternieuwe bermuda-shorts begon te versnipperen, waarmee hij Hector emotioneel volledig van streek maakte.

Juist toen Hector een jonge halsafsnijder in de arm had genomen om Ser­gio koud te maken als hij zich in het zonnetje lag te warmen, zodat Hector van hem verlost zou zijn, kwam Sergio plotseling sprintend terug van het strand, waar hij al weken hard had gewerkt aan een of ander geheim pro­ject, en hij toonde Hector een in een map gebundelde stapel papier, beschre­ven in een slordig handschrift.

Een filmscenario.

En hoewel het was gespeend van alles wat een scenario behoorde te heb­ben — stof tot nadenken, oorspronkelijkheid, stijl en elegance — was dit het winnende lot waarop Hector al zijn leven lang had gewacht, het geluksnum­mer dat zijn kansen deed keren.

Het was getiteld: Yesterday Isn't Tomorrow, en het was het soort pulp dat er een handje van heeft de lezer duizelig te maken van schrik en ontstelte­nis. Erger dan dit had Hector nooit gelezen, met inbegrip van een would- be tweede deel voor Bewitched dat zijn voormalige manager jaren geleden eigenhandig had geschreven, en waarin Samantha's moeder, Endora, tegen­over Darin laat doorschemeren dat ze bereid is hem te pijpen als hij haar ver­gezelt naar een ridderfestijn.

Er zat geen logische lijn in, had geen herkenbare intrige, daasde soms veer­tig bladzijden achtereen door over een onzinnig zijspoor en stal met opmer­kelijke creativiteit passages uit zo ongeveer iedere bekende film die Sergio ooit had gezien, en dat waren er niet meer tien.

Flarden van The Good, the Bad and the Ugly gingen hand in hand met meelijwekkend geplagieerde brokjes Deliverance. Kortom, het was alles wat een scenario niet mag zijn en de wezenloosheid ervan was met zoveel zelf­vertrouwen gerealiseerd dat Hector bij een eerste lezing drie episodes van be­wustzijnsvernauwing doormaakte totdat hij het bewustzijn volledig verloor.

En toen hij weer tot zijn positieven kwam, op de veranda voor hun appar­tement dat uitzicht bood op de samba-baai, wist hij dat hij de film kon ma­ken. Hij wist precies hoe hij het moest redden van de stroperigheid en geest­loosheid waarvan het scenario was doortrokken. Met de juiste bulldozer­technieken en meedogenloos knippen en plakken kon het best iets worden.

Hoewel Sergio niet meer had gepresteerd dan wat twee, drie schrandere circus-chimpansees ook zouden hebben klaargespeeld, voorzag Hector zijn comeback. Een nieuwe entree. Zijn reeds langvergeten lijk zou verrijzen uit zijn bossa-novagraf, gehuld in nieuwe bermuda-shorts.

Volgens de geruchten was Sergio in vervoering geraakt, want het imbe­ciele scenario had hem een nieuwe identiteit verschaft, een onderwerp waar­over hij urenlang kon doorzaniken, zijn volmaakte koffiekleurige huid be­dekt met een laagje schellak-lotion dat de indruk wekte dat zijn talgklieren over hun toeren waren. Soms staarde hij met een gekunstelde grijns naar het plafond en begon voor de zoveelste keer verslag te doen van het ontstaan van Yesterday Isn't Tomorrow, een titel die Hector al spoedig heimelijk verving door Sergio's hersendood.

Sergio zelf had niet trotser kunnen zijn.

Sergio liep nu voortdurend naast zijn schoenen.

En zijn egopigment werd alleen maar donkerder. Als je zijn verslag aan­hoorde, wat vrijwel ieder uur mogelijk was, zou je op zijn minst denken dat hij Orson Welles was. Of Woody Allen. Hij was de nieuwe bard naar wie de op sterven-na-dood zijnde filmindustrie had gesmacht totdat hij, Sergio, de pen ter hand had genomen. Ofschoon hij de intellectuele diepgang had van een parkiet, was hij weer helemaal opnieuw verliefd op zichzelf en zwol zijn superego op tot waarlijk mammoetachtige proporties.

Via zijn resterende connecties slaagde Hector er uiteindelijk in de nieuwe film te laten financieren door een groep Mexicaanse kiezenvullers, op zoek naar fiscale bescherming.

Het wonder zelf was in drie weken tijds gewrocht. En het eindprodukt — waarin Sergio zelf de vertolking van de held, een raadselachtig personage dat señor Samu heette, ten beste gaf (hij had de hoofdrol opgeëist, omdat anders het scenario niet zou verkopen) — was door activisten voor de be­scherming van dieren aan de schandpaal genageld, omdat er een sequens van verbijsterend realisme in voorkwam waarin honderden geiten en kip­pen levend verbrandden doordat señor Samu in de pampas-boerderij van een geitenfokker en eifabrikant de rode haan liet kraaien.

Daar, temidden van deze naar lanoline en verbrande veren stinkende slach­ting, een inferno van gehoornde mekkeraars en vlammend rondfladderend pluimvee, vergoot de held — op onderkoelde wijze verpersonifieerd door de voormalige cabana-boy uit Recife — hete krokodilletranen.

Zijn stoïcijnse, wezenloze gelaatsuitdrukking werd door recensenten over­al ter wereld als stierlijk vervelend beoordeeld, maar Hector ontwikkelde de overtuiging dat Sergio wel eens de nieuwe Steven Segal zou kunnen zijn, maar dan zonder diens hersens, uiteraard. En hoewel Sergio's gelaatsuit­drukking nooit veranderde, zag hij er ook gekleed uitstekend uit. Het eindig­de ermee dat het tweetal gezamenlijk zes lucratieve films ophoestte, in een joint venture met de regering van Peru, die met Sergio's alter ego-van-het- witte doek dwéépte.

Het leek onmogelijk, maar in iedere nieuwe film in die reeks zag Sergio kans er als señor Semu nog gemummificeerder uit te zien dan in de vorige. Zijn neusgaten verrieden nauwelijks dat ze geuren registreerden, en als hij de lichamen aanschouwde van mensen die levend waren gevild door Eumir Puma, zijn gezworen vijand in iedere film, was er zelfs voor de scherpste waarnemer slechts een lichte zenuwtrekking aan zijn mondhoek te ontdek­ken.

Puma was — zoals Sergio hem met vaardige hand had beschreven — een vadsige, sadistische, misselijkmakende kwal die altijd opgewekt de kleine man een loer draaide; en onveranderlijk was Sergio de vertolker van señor Samu, de onbevreesde dienaar van het recht — een kadaver met een narcis­tisch dun snorretje.

Sergio schreef alle scenario's, voor zover daar sprake van mocht zijn, en besloot — een van zijn meest roekeloze gedachtenontsporingen — in alle Samu-films een 'verteller' aan het woord te laten. In Portugees dat bijna met falsetstem werd uitgesproken, zodat hij aan een travestiet deed denken, za­nikte hij in iedere film over zijn onblusbare haat tegen Puma.

In Sergio en Hectors derde meesterwerk, The Dead Cannot Live, kwam een scène voor waarop Sergio mateloos trots was; in die scène was hij aan de trekhaak van een jeep gebonden en werd hij over een afstand van vijf ki­lometer aan slecht Lima-wegdek voortgesleept, een harteloze Puma-poging om hem informatie af te persen. Zelfs toen had Sergio geen spier vertrok­ken — en zo kwam het dat enerzijds zijn onvermogen tot acteren en ander­zijds een scène die als het ware schreeuwde om een onbewogen gezicht, waren versmolten tot de volmaakte filmische leugen, waarin hij werkelijk enig talent leek te bezitten.

De Samu-films brachten Hector er weer helemaal bovenop, en toen hij eindelijk van Paramount een aanbod tot het regisseren van een film kreeg, had hij Sergio — van wie hij was gaan walgen — ogenblikkelijk de bons ge­geven.

Het voormalige fotomodel was ontroostbaar geweest en had letterlijk de hand aan zichzelf geslagen — door de andere hand af te hakken en dood te bloeden — maar dat laatste niet voordat hij met de bloedende armstomp een beverig en vaag Goodbye op hun kostbare witleren zitbank had geschreven.

Hector had later — zo wilden de geruchten — gezegd dat Sergio's schrijf­sels tot het einde toe onleesbaar waren gebleven.