Het jacht deinde zacht op de rustige zee. Onder het wateroppervlak joegen vissen elkaar geruisloos op; binnen hadden bebloede vingertoppen een pesterig spoor op teakhout achtergelaten, als jamklieders van een giechelend kind.
De Sea Major lag een kilometer uit de kust voor Rodondo Beach voor anker, twintig mijl ten zuiden van Malibu. De man lag ter ruste in zijn eigen rode lichaamsvocht, de dode ogen verglaasd. Hij was op het bed vastgebonden en was wel vijftig keer gestoken. De lakens waren zo bloederig dat het leek op een open hartoperatie waar de chirurg even van was weggelopen om een sigaretje te roken. Een emmer champagne stond naast het bed, open maar onaangeroerd.
De stereo-installatie speelde romantische muziek; een vrouw probeerde wanhopig een nummer in te toetsen op een zaktelefoon. Ze beefde zo onbedaarlijk dat ze het toestelletje diverse keren liet vallen en jammerde van angst.
Haar gezicht was vernield; het mes had het veranderd in een onherkenbare Picasso. De vele messneden gingen tot op het bot. Haar neus was ruw afgesneden en had haar gezicht bijna plat gemaakt Ze kon niet goed ademen en ze stikte bijna in haar eigen bloed.
Het bloed droop in haar mond en in haar ogen en ze tastte naar een papieren servet, nog over van de huwelijksreceptie die de afgelopen middag op het jacht was gegeven. Het papier absorbeerde het bloed uit haar geruïneerde gezicht, werd drijfnat en scheurde in haar handen. Binnen enkele seconden waren de in gouden letters gedrukte namen Robb en Erica onleesbaar geworden.