Boodschappen

Alans Porsche snelde grommend over de kustweg, een Duits projectiel. De cd-speler spuide Stevie Ray's zomeravondblues. Kwart over negen. Hij had zojuist een bezoek gebracht aan Eddy in het Cedar-ziekenhuis en voelde zich afschuwelijk. Triest, eenzaam.

De 928s volgde het spoor van de meniekleurige branding, ronkend op weg naar Malibu. Hij deed zijn uiterste best niet aan het ziekenbezoek terug te denken. Dat gevoel alsof hij van een wolkenkrabber van duizend verdiepin­gen was neergestort en daarna door de mangel was gehaald; de manier waarop hij bij Eddy had gezeten, proberend hem te laten voelen dat er ie­mand was die om hem gaf. In plaats daarvan probeerde Alan zich Barts ruige Tyrannosaurus Rex-grijns voor ogen te halen. Zijn sprongetje van uit­gelatenheid als Alan over de drempel stapte. Barts dromerige blik, als ze samen op het terras traag schommelend in de hangmat zouden zitten.

Hij schoot langs de plek waar de vuist van Sunset Boulevard de Pacific Coast Highway een opdoffer verkoopt, maar kon de avond niet uit zijn hoofd zetten. Iedere gedachte wierp hem terug naar de lysol-somberte van het im­mense ziekenhuis. Overal groen, overal operatiesloffen. Rondwandelende ridders-van-het-mes die op geruststellende toon gekwelde familieleden te woord stonden, de voeten in groene sloffen die aan sneeuwschoenen deden denken.

Alan haatte die bezoekjes. Hij vond het vreselijk Eddy zo te zien. Veraf­schuwde de alomtegenwoordige geur van geknakte lijven, die telkens een plaatsje opschoven in de wachtrij. Zijn agent, Jordan, had hem verzekerd dat hij geen hekel had aan ziekenhuizen en het er zelfs prettig vond. Hij be­schouwde ze als 'hi-tech-broeikassen, waar ze vlees omploegen en knollen van gezondheid bevloeien. Denk maar eens aan menselijke rododendrons.'

Alan had hem gezegd dat hij niet goed snik was. Toch was het logisch. Jordan had problemen; die van hemzelf, plus nog eens tien procent van alle anderen. En de bezoeken waren altijd heel moeilijk. Een verontrustende Dr. Strangelove-realiteit waarin Eddy zijn best deed Alan wereldwijs te maken, terwijl zijn eigen wereld verschrompelde tot een naaldprik.

Vanavond was het nog erger geweest dan anders. Nerveus was Alan over de lange gangloper naar de kankerafdeling gewandeld, naar Eddy's kamer op de derde etage. Hij had het water van de anjers door het papier heen in zijn handpalm voelen sijpelen. Harige hulpverplegers achter een verrijdbare brancard met een menselijk wrak erop hadden hem woedende blikken toe­geworpen. Het bleke gezicht was uitgemergeld en dooraderd met dikke, zijige aders die eruitzagen als koorden waarmee de doodskop op het kus­sen was vastgesnoerd. Tuien die een oud schip stabiliteit moesten geven.

De man zag eruit alsof hij hooguit nog een minuutje te leven had, en hij had zijn hoofd opzij gerold om naar Alan te kunnen kijken toen ze hem langs hem heen schoven. Hij had geknipoogd, alsof hij een schuine bak ver­telde aan een medeliefhebber, en daarna was hij een beetje in opstand ge­komen tegen de brede singels die ze over zijn borst, heupen en benen had­den gegespt. Hij had kans gezien de hulpverplegers duidelijk te maken dat ze moesten stilhouden. De oude had gekucht, en Alan was blijven staan om een woordje met hem te wisselen.

'Ik ben hier niet voor mijn gezondheid, weet je. Ik ben hier omdat zij niet buiten me kunnen. Ze hebben me nodig!' En met een borende blik had hij erop laten volgen: 'Duidelijk?'

Alan had geknikt. Hij had geprobeerd rustig te blijven, om de oude man niet van streek te maken. De oude had zijn grafzerken ontbloot en venijnig naar hem gespuwd. En toen Alan terugdeinsde, had hij hem toegesist: 'Je zit veel dieper in de stront dan je denkt, klootzak! Deze keer ben je te ver gegaan!'

Haastig hadden de hulpverplegers de brancard weggereden. Maar de oude had omgekeken naar Alan en zijn nek zo gekromd dat hij gebroken leek. En met een dodemansgrijns had hij gegrauwd: 'Ik zou niet graag in jouw schoe­nen staan, hufter. Je bent een...' En toen had hij het woord gebruikt dat Alans bloed had laten stollen. 'Je bent een smerig... monster! Hoe ben je eruit gekomen?' Weer die gruwelijke grijns, voordat hij plotseling ijselijk bleek werd. En weg was hij, een hoek om, een rochelend hoopje mens.

Alan was erdoor van streek geraakt. Hij besefte wel dat vermoedelijk iedereen in de ogen van een stervende oude man een monster moest lijken. Alleen al het feit dat zij verder konden leven en hij niet, maakte hen afzich­telijk. Mismaakt. Maar toch, de manier waarop hij dat woord monster had uitgesproken... het had Alan herinnerd aan de manier waarop Mimi het had gezegd. Zelfs het gezicht dat ze erbij had getrokken. Die doodsheid in haar blik, toen ze het zei. Diezelfde doodsheid had hij in de ogen van de oude man gezien, meende Alan.

De dag was echter te lang geweest, met te veel stress. En die bezoeken aan het Cedar-ziekenhuis waren altijd zwaar en pijnlijk. Op een avond, toen hij na een bezoek aan Eddy onderweg was naar huis, had Alan gedacht dat er iemand op de achterbank van de Porsche zat, wachtend om hem te doden. Een andere keer meende hij zijn overleden moeder, Dee, te zien, die hem vanuit een van de ziekenkamers naast die van Eddy scheen te wenken. Hij meende haar te horen zeggen dat ze het koud had en bang was waar ze was, en of Alan haar alsjeblieft wilde komen halen om haar ergens heen te bren­gen waar ze veilig zou zijn en het warm zou hebben.

Hij veronderstelde dat dit soort dingen niet kon uitblijven, als iemand met geestvermogens als die van hemzelf onder druk kwam te staan. Als je een onderzeeboot ter waarde van honderden miljoenen te diep liet duiken, zou de druk van al dat water dat schip samendrukken tot het formaat van een deurknop. Wat verwachtte hij, verdomme? Er was zo véél gaande. Geen wonder dat hij van streek raakte en allerlei betekenissen in de dingen ver­moedde. Hij was te gevoelig voor details zonder betekenis.

Hij raasde langs Topanga Beach, liet zijn portierraampjes zakken en voel­de de wind door zijn haar waaien. Hij kon de gedachte dat de oude man de vader van de een of andere jongeman was maar niet uit zijn hoofd zetten. En de zoon van een moeder. Die vergrotende trap overviel hem. Zoals al­tijd het geval was als hij afscheid van Eddy had genomen. Stilletjes had hij een laatste blik op zijn stervende vriend geworpen, nadat hij hem had inge­stopt en zacht op zijn voorhoofd had gekust.

De feiten van verdriet. De onwrikbare waarheid van leed. Soms raakte hij het spoor bijster. Totdat een asteriskje in de paragraaf die 'werkelijkheid' heette hem hielp herinneren. Misschien in de vorm van een ongeluk met een motorrijder waar hij langs reed, zodat hij zag hoe een rode gedaante door agenten in bloederig uniform van de spitse staven van een smeedijzeren hek moest worden getild. Of een gruwelijk bericht in de krant dat je noodzaakte het twee keer te lezen, ondanks de wreedheid, de onmogelijkheid ervan. De menselijke soort kon maar al te realistisch worden, in duizelingwekkend tempo. Soms dacht Alan dat werken bij de televisie betekende dat je ver­gat waar de dialogen van de werkelijkheid begonnen en eindigden. Ja, dat je vergat waar je zelf vandaan kwam. En waar je niet heen wilde.

Hij was een uur thuis toen hij en Bart hongerig vanaf het terras naar bin­nen wandelden. Het was even over tienen en samen zaten ze op de keuken­vloer te eten van een schaal tortellini die Alan in de magnetron had ver­warmd. Bart groef een extra lekker hapje op uit de schaal, die hij zich had toegeëigend. Zijn tong deed denken aan een wat dik uitgevallen roze eet­stokje. Hij staarde met humeurige bruine ogen op naar Alan, en Alan knik­te. 'Goed, ik heb je door.' Hij stond op, griste een bier uit de koelkast en schonk de helft in Barts schaal, en de rest in zijn eigen glas.

'Ik moet even luisteren of er nog telefoontjes voor me zijn binnengeko­men, maat. En ik zal meteen vragen of er nog iemand voor jou heeft gebeld. Goed?'

Bart vond het best. Alan drukte de knop van de automatische Panasonic in en de korte, Disney-achtige pieptoontjes zongen een ouverture van drie seconden. Hij zette het ding op de luidspreker en ging met gekruiste benen bij Bart op de vloer zitten. 'Hallo? Met het huis van de heer White? Kan ik iets voor u doen?'

Een nieuwe stem. Een tikje verveeld, een tikje geïnteresseerd. Intelligent. Alsof ze wist waar Abraham de mosterd haalde.

'Ja... met White. Heeft er nog iemand eh... voor me...' Het bier leek te veranderen in een middel om verf af te bladderen.

'Gebeld?'

'Gebeld, ja.' Hij was op. Zelfs Bart bespeurde het, stak een waarschuwend staartvingertje op.

'Ik zal even voor u kijken.' Hij hoorde haar met papieren ritselen, alsof ze bezig was een vliegtuigje te vouwen. 'Tussen twee haakjes, meneer Whi­te. Ik wilde me even voorstellen. Ik heet Kimmy.'

Kimmy. Zo'n naam gaven mensen aan hun troetelmuis. 'Ja, dag. Alles goed?'

'Eh, dit is mijn eerste avond. Maar valt niet tegen, alles in aanmerking ge­nomen. Mag ik u een persoonlijke vraag stellen?'

Hij nam een nieuwe slok bier en voelde de bladders omlaagdwarrelen in zijn maag. 'Dat hangt ervan af...'

'Als ik me niet vergis, hebt u een paar seizoenen geleden dat komische stuk met de titel Stacked Plates gemaakt, is het niet?' Ze schraapte haar keel. 'Al die serveersters met grote borsten?'

Ja, dat was ik, dacht hij. 'Ik weet het niet meer.' Zijn hoofd voelde aan alsof het was ingedeukt.

'Zoiets vergeet toch niemand? Mijn zus beweert dat het vermoedelijk over­gedragen woede tegenover vrouwen was. Ze is een soort sekse-analiste. Geen pot, hoor, of zoiets. Ik vond die show heel geestig. Was u niet de producer of zoiets?'

Ja. 'Nee... Luister eens, zijn er nog telefoontjes binnengekomen?'

'U hebt gelijk. Eens even zien... Jordan heeft om kwart over acht gebeld. Hij zei dat de maatschappij geneigd lijkt akkoord te gaan, maar dat u nog nergens op mag rekenen. Hij belt u morgenochtend. Oef! Klinkt veelbelo­vend.'

Alan begon haar een tikje irritant te vinden. 'Dat is alles?'

'Een ogenblik... ik kom eraan toe. Uw manager, Ed, belde om tien over half acht. Er was een flink aantal buitenlandse restbetalingen binnengeko­men. Of u hem morgenochtend wilde terugbellen. Dat wordt een druk och­tendje, denk ik zo.'

'Ja. Verder nog iets?'

'Uw garage belde om te zeggen dat u de Porsche maandag kunt brengen; hij is de hele week volgeboekt. De zomer, ziet u. De hele wereld kookt over.'

Bedankt, Carl Sagan.

'En een laatste telefoontje van Erica, om tien over tien. Of ik wilde doorge­ven dat ze aan u dacht. En of u haar wilde terugbellen, maakt niet uit hoe laat. Leek me een aardig iemand.'

Alan zei niets; hij staarde half slapend naar zijn voet.

'Heb ik gelijk?'

'Pardon?' Hij begon dronken te worden.

'Een aardig iemand. Is ze dat? Erica?'

Vraag dat maar aan haar drie ex-mannen, dacht Alan. De eerste had ge­probeerd haar dood te schieten, de tweede was er bijna in geslaagd haar le­ven te verwoesten en de derde had zich laten opslokken door de Scientolo­gy Church en raakte bezeten van John Travolta en verborgen betekenissen in zinloze dingen. Ja, ze was een aardige meid, hoewel ze overtrokken reac­ties bij mannen losmaakte, behalve bij hemzelf. Alan had haar er eens naar gevraagd, waarop ze hem had geantwoord dat ze niet wist wat ze hoorde — ze gaf mannen alle ruimte die ze maar wilden. Ze had hem bezworen dat ze niets had gedaan dat haar echtgenoten krankzinnig had gemaakt. Het ge­beurde alleen steeds opnieuw. Het was verdacht. 'Ja, ze is echt geweldig. Ik bedoel, niet dat we getrouwd zijn of zo. Ja, ja, ze is heel aardig.' Grote God, hij vertelde zijn leven aan een griet die vliegtuigjes zat te vouwen!

Bart wilde meer bier.

'O, dat is fijn. Is ze mooi?'

'Mooi?'

'Ja, u begrijpt me wel... sexy? Stellen mannen dat niet op prijs?' Ze had haar stem gedempt alsof het een samenzweerdersdialoog was.

Alan keek glimlachend opzij. Jezus, ze maakte avances. Vreemd. En na de zware dag en avond die hij achter de rug had, was het een prettig gevoel. 'Hoe heet je ook alweer?' Ze zei het hem. Hij sprak de naam een paar keer uit, zo aardig mogelijk. Na enkele ogenblikken vertelde ze hem dat hij zo triest klonk; als hij wilde, zou ze naar hem toekomen als ze klaar was met haar werk, om hem gezelschap te houden.

'Ik doe veel aan aerobics en ben goed in rugmassages. Houdt u van blond? Of ziet u liever een brunette?'

Alan kon zich het verschil niet voor de geest halen, maar hij haalde ergens een antwoord vandaan dat haar liet lachen. En daarna gaf hij haar zijn adres. Ze zei dat ze beslist zou komen. Ook wilde ze nog weten of het serieus was met Erica. Hij zei dat het eerder andersom was, waarop Kimmy een geluid maakte dat leek op het spinnen van een poes.

'Ik heb echt bewondering voor uw talent,' zei ze. 'En die opmerking komt niet van een volslagen leek. Ik volg de cursus Comedy Writing van David Berg aan de Fade-In Scriptwriters Academy. Hebt u wel eens van hem ge­hoord? Als docent is hij steengoed.'

David Berg was de ergste broodschrijver uit de branche, naar de mening van Alan, die nu samen met Bart zijdelings op de vloer lag en de ambiti­euze stem die hem bekoorde knus tegen zich aan drukte, proberend precies die woorden te zeggen die de grot van Ali Baba zouden ontsluiten.

Hij staarde van heel dichtbij naar een gaatje in de houten vloer dat eruit­zag alsof het door een grote spijker was veroorzaakt. Een vlek van donkerder vezels onder zijn tastende vingertop kon best een slapende bloedvlek zijn - roest van de dood. Hij kon vaag het gezoem van een elektrisch mes ho­ren, en krijsende stemmen.

'Nou, vertel eens, Alan, hoe je eruitziet. Ik ben van middelmatige lengte en iedereen zegt dat ik een mooi figuur heb. Ik ben in het oosten opgegroeid. Je weet wel, in een van die "En wat had je willen doen?"-steden.'

Toen ze toekwam aan haar verhaaltje over een script dat ze hem wilde la­ten lezen, in de hoop dat hij het wilde produceren, zei Alan haar dat ze mis­schien beter een ander keertje konden afspreken. Hij zag kans haar op een aardige manier af te poeieren en strompelde het terras op om wat lucht te happen. Hij liet zich naast Bart in de hangmat zakken en staarde naar de tra­ge, machtige vloed die schuimend aanrolde op het land. Hij begon zijn over­hemd los te knopen en schopte zijn schoenen uit, waarvan er een vanaf het terras in het water eronder plonsde. Aan de rest kwam hij niet meer toe, en zijn slapende gestalte wiegde in de zilte mist onder het maanlicht zacht heen en weer.

Zijn dromen waren gewelddadig en bloederig. De huurling was bezig ie­mands borst te ontleden, en juist toen het lemmet omhoog werd getrokken, op het punt de keel open te leggen, schrok Alan met een ruk wakker. Bart, die tussen zijn benen lag te slapen, de besnorde kop op Alans schoot, werd er bang van. Ze gingen naar binnen, maar Alan kon de slaap niet vatten. Hij liet het licht aan en klampte zich vast aan Bart, terwijl de golven zich als woedende monsters tegen het land wierpen, beukend tegen zijn wereld.