30
Sophia
Later zou ze zich de gebeurtenissen herinneren als een serie snelle beelden: het telefoontje naar de alarmdienst, Luke die het steile talud af liep. In paniek terugrennen om een fles water uit de truck te pakken toen Luke zei dat hij dacht dat de chauffeur nog bewoog. Houvast zoeken aan de struiken en takken toen ze zich de begroeide helling af liet zakken en de toestand van het wrak zag – de gedeukte motorkap, het zijpaneel dat bijna doormidden gereten was, de grillige barsten in de voorruit. Kijken hoe Luke worstelde om het portier open te rukken en overeind te blijven op de steile helling, een helling die aan de voorkant van de auto bijna een steile rots was.
Maar wat haar vooral in het geheugen gegrift stond, was dat haar adem stokte toen ze de oude man zag, zijn hoofd tegen het stuur gedrukt. Ze zag de plukjes haar op zijn kale hoofd, de oren die te groot voor hem leken. Zijn arm lag in een heel onnatuurlijke hoek. Hij had een jaap op zijn voorhoofd, zijn schouder lag scheef en zijn lippen waren zo uitgedroogd dat ze waren gaan bloeden. Hij moest verschrikkelijk veel pijn hebben, maar toch was zijn blik merkwaardig sereen. Toen Luke uiteindelijk in staat was het portier open te krijgen, kwam ze dichterbij en wist ze met moeite haar evenwicht te bewaren op de glibberige helling.
‘Ik ben hier,’ zei Luke tegen de oude man. ‘Kunt u me horen? Kunt u zich bewegen?’
Sophia hoorde paniek in Lukes stem toen hij over de man heen leunde en in diens hals voelde naar een hartslag. ‘Heel zwak,’ zei hij tegen haar. ‘Hij is er slecht aan toe.’
De oude man kreunde bijna onhoorbaar. Luke pakte intuïtief de fles water, vulde het dopje en hield het schuin voor de mond van de man. Het meeste ging ernaast, maar de druppels waren voldoende om zijn lippen te bevochtigen en hij slaagde erin een klein beetje te slikken.
‘Wie bent u?’ vroeg Luke vriendelijk. ‘Hoe heet u?’
De man maakte een geluid dat er hijgend uit kwam. Hij keek wazig uit zijn halfopen ogen. ‘Ira.’
‘Wanneer is dit gebeurd?’
Het duurde lang voordat hij het woord had uitgesproken. ‘… ater… dag…’
Luke keek ongelovig naar Sophia voordat hij zich weer op Ira concentreerde. ‘We gaan hulp voor je regelen, goed? De ambulance komt zo. Hou vol. Wil je nog wat water?’
Eerst wist Sophia niet of Ira Luke had gehoord, maar hij deed zijn mond iets open en Luke schonk nog een dopje vol en liet het langzaam in Ira’s mond druppelen.
Ira slikte weer voordat hij iets onverstaanbaars mompelde. Met een krakende stem zei hij hijgend: ‘… rief… vo… roet… mij… auw…’
‘Ik begrijp het niet. Kan ik iemand voor je bellen, Ira? Ben je getrouwd of heb je kinderen? Kun je me een telefoonnummer geven?’
‘… rief…’
‘Lief?’ vroeg Luke.
‘Nee… ief… rief… in… auto…’
Luke keek Sophia onzeker aan.
Sophia schudde haar hoofd en dacht na. Ief, lief, dief, brief… Brief?
‘Volgens mij heeft hij het over een brief.’ Ze leunde voorover naar Ira, rook het ziek-zijn aan zijn verzwakte adem. ‘Een brief? Is dat wat je bedoelt?’
‘… a…’ zei Ira hijgend, en hij sloot zijn ogen weer. Zijn ademhaling reutelde, als kiezelsteentjes in een glazen pot. Sophia bekeek het interieur van de auto en haar blik viel op verschillende voorwerpen op de vloer onder het gedeukte dashboard. Ze klampte zich aan de auto vast en liep er voorzichtig omheen.
‘Wat doe je?’ riep Luke.
‘Ik wil zijn brief vinden…’
Het portier aan de passagierskant was minder beschadigd en Sophia kreeg het redelijk gemakkelijk open. Op de vloer lagen een thermoskan en een misvormde boterham. Een plastic zakje met pruimen. Een fles water… En daar, in de hoek, lag een envelop. Ze stak haar hand uit en voelde haar voeten wegglijden voordat ze zichzelf wist op te vangen. Kreunend strekte ze haar arm zo ver mogelijk uit en wist met twee vingers de envelop te pakken. Ze hield hem boven het dak van de auto op en zag Lukes niet-begrijpende blik.
‘Een brief voor zijn vrouw,’ zei ze. Ze deed het portier dicht en liep terug naar Luke. ‘Dat is wat hij daarstraks zei.’
‘Toen hij het over “roet” had?’
‘Niet “roet”,’ zei Sophia. Ze draaide de envelop om zodat Luke kon lezen wat erop stond voordat ze hem in haar jaszak stopte. ‘Ruth.’
Als eerste arriveerde er een agent van de verkeerspolitie. Nadat hij de helling af was geglibberd, kwamen hij en Luke tot de conclusie dat het te gevaarlijk was om Ira te verplaatsen. Maar het duurde een eeuwigheid voordat de ambulance er was en ook toen was duidelijk dat het geen goed plan was om hem uit de auto te tillen en op een brancard naar boven te hijsen. Dan zouden ze drie keer zo veel mensen nodig hebben, en zelfs dan was het een uitdaging.
Uiteindelijk werd een grote takelwagen besteld, waardoor het alleen nog maar langer duurde. Toen die kwam, werd er een kabel uitgerold en aan de achterbumper van de auto bevestigd, terwijl het ambulancepersoneel met gordels improviseerde om Ira te stabiliseren en te beschermen tegen mogelijke schokken. Pas toen werd de auto langzaam langs het talud omhoog getakeld, tot hij eindelijk op de weg stond.
Terwijl Luke de vragen van de agent beantwoordde, bleef Sophia bij het ambulancepersoneel en keek ze hoe Ira op de brancard werd gelegd en zuurstof kreeg toegediend, waarna hij in de ambulance werd geplaatst.
Een paar minuten later waren Luke en Sophia alleen. Hij nam haar in zijn armen, trok haar dicht tegen zich aan, en allebei putten ze kracht uit elkaar, tot Sophia zich opeens herinnerde dat ze de brief nog in haar zak had.
Twee uur later zaten ze hand in hand op de drukke Spoedeisende Hulp van het plaatselijke ziekenhuis te wachten. In haar andere hand had Sophia de brief, en zo nu en dan keek ze ernaar, zag ze het bibberige handschrift en vroeg ze zich af waarom ze de verpleegkundige hun namen had gegeven en had gevraagd om op de hoogte gehouden te worden van Ira’s toestand, in plaats van de brief gewoon af te geven zodat hij bij Ira’s spulletjes kon worden gelegd.
Dan hadden ze terug kunnen rijden naar Winston-Salem, maar toen ze weer dacht aan de blik op Ira’s gezicht en de waarde die hij overduidelijk aan de brief hechtte, kon Sophia het niet over haar hart verkrijgen om te vertrekken, met het risico dat de brief zou zoekraken in de bedrijvigheid van het ziekenhuis. Ze wilde hem aan de dokter geven of, nog beter, aan Ira zelf.
Dat was in elk geval wat ze zichzelf voorhield. Ze wist alleen maar dat ze zich bij het zien van de bijna vredige blik op Ira’s gezicht had afgevraagd wat hij dacht of droomde. Het was een wonder dat hij zijn verwondingen had overleefd, gezien zijn leeftijd en zijn broze toestand. Maar wat ze zich boven alles afvroeg was waarom er nog helemaal geen vrienden of familie de Spoedeisende Hulp buiten zichzelf van bezorgdheid waren binnengestormd. Hij was bij bewustzijn geweest toen ze hem binnenbrachten, wat betekende dat hij hun waarschijnlijk had kunnen vragen om iemand te bellen. Waar waren ze dan? Waarom was er nog niemand? In een situatie als deze had Ira meer dan ooit iemand nodig en…
Luke schoof in zijn stoel heen en weer en onderbrak haar gedachten. ‘Je weet toch wel dat we hem waarschijnlijk niet te zien krijgen, hè?’ vroeg hij.
‘Dat weet ik,’ zei ze. ‘Maar ik wil toch weten hoe het met hem gaat.’
‘Waarom?’
Ze draaide de brief in haar hand om, maar wist de reden nog steeds niet goed onder woorden te brengen. ‘Dat weet ik niet.’
Er gingen nog veertig minuten voorbij voordat de dokter eindelijk door de klapdeuren kwam. Hij liep eerst naar de balie en toen de verpleegkundige naar hen had gewezen kwam hij op hen af. Luke en Sophia stonden op.
‘Ik ben dokter Dillon,’ zei hij. ‘Ik heb begrepen dat jullie hebben zitten wachten omdat jullie bij meneer Levinson op bezoek willen.’
‘U bedoelt Ira?’ vroeg Sophia.
‘Jullie zijn degenen die hem hebben gevonden, of niet?’
‘Ja.’
‘Mag ik vragen wat jullie willen?’
Sophia vertelde de dokter bijna over de brief, maar deed het toch niet. Luke voelde haar verwarring aan en schraapte zijn keel. ‘We willen denk ik gewoon weten dat hij het wel redt.’
‘Helaas kan ik zijn medische toestand niet met jullie bespreken, omdat jullie geen familie zijn,’ zei de dokter.
‘Maar hij wordt toch wel beter?’
De dokter keek van de een naar de ander. ‘Eigenlijk zouden jullie hier niet eens moeten zijn. Het was heel goed van jullie dat je een ambulance hebt gebeld. En ik ben blij dat jullie hem hebben gevonden, maar verder gaat jullie verantwoordelijkheid niet. Jullie zijn vreemden.’
Sophia keek naar dokter Dillon en kreeg de indruk dat hij meer wilde zeggen.
Uiteindelijk zuchtte hij. ‘Ik begrijp niet goed wat hier speelt, maar toen meneer Levinson hoorde dat jullie hier waren, vroeg hij, om wat voor reden dan ook, of hij jullie mocht zien. Ik kan jullie niets zeggen over zijn gezondheidstoestand, maar ik moet jullie wel vragen het bezoek zo kort mogelijk te houden.’
Ira leek nog kleiner dan in de auto, alsof hij de afgelopen uren was gekrompen. Hij lag met ingevallen wangen en open mond half rechtop in het ziekenhuisbed met infuuslijnen in zijn arm.
‘Niet te lang,’ waarschuwde de dokter weer, en Luke knikte voordat ze met zijn tweeën verder de kamer binnenliepen. Aarzelend ging Sophia naast het bed staan. Vanuit haar ooghoek zag ze dat Luke een stoel pakte en naar haar toe schoof voordat hij weer een stap naar achteren deed. Sophia ging naast het bed zitten en leunde naar voren zodat Ira haar kon zien.
‘We zijn er, Ira,’ zei ze, en ze stak de brief uit. ‘Ik heb de brief voor je.’
Ira haalde moeizaam adem en bewoog zijn hoofd langzaam. Zijn blik gleed eerst naar de brief en toen naar haar. ‘Ruth…’
‘Ja,’ zei ze. ‘Je brief voor Ruth. Ik leg hem hier naast je neer, is dat goed?’
Hij staarde niets ziend voor zich uit alsof hij het niet begreep. Toen verzachtte zijn blik, werd hij bijna verdrietig. Hij verschoof zijn hand iets, alsof hij de hare wilde pakken, en intuïtief legde ze haar hand in de zijne.
‘Ruth,’ zei hij, en er sprongen tranen in zijn ogen. ‘Mijn lieve Ruth.’
‘Het spijt me… Ik ben Ruth niet,’ zei ze zacht. ‘Ik ben Sophia. Wij hebben je vandaag gevonden.’
Hij knipperde met zijn ogen, daarna nog een keer, en zijn verwarring was duidelijk.
‘Ruth?’
De smeekbede in zijn stem deed haar slikken.
‘Nee,’ zei ze zacht, en ze keek hoe hij zijn hand heel langzaam naar de brief bewoog. Ze begreep wat hij wilde en duwde de brief zijn kant op.
Hij pakte hem vast, tilde hem op alsof hij loodzwaar was en duwde hem toen naar haar hand. Pas toen zag ze Ira’s tranen. Toen hij sprak, klonk zijn stem sterker, waren de woorden voor het eerst helder. ‘Wil jij het zijn?’
Ze wees naar de brief. ‘Wil je dat ik de brief lees? De brief die jij aan je vrouw hebt geschreven?’
Zijn blik ontmoette de hare en een traan druppelde over zijn ingevallen wang. ‘Alsjeblieft, Ruth. Ik wil dat je hem leest.’ Hij slaakte een diepe zucht, alsof hij uitgeput was van het praten.
Sophia keek naar Luke en vroeg zich af wat ze moest doen.
Luke wees naar de brief. ‘Ik denk dat je hem moet lezen, Ruth,’ zei hij tegen haar. ‘Dat is wat hij wil. Lees hem hardop, zodat hij je kan horen.’
Sophia staarde naar de brief in haar handen. Het voelde niet goed. Ira was in de war. Het was een persoonlijke brief. Ruth moest deze brief lezen, niet zij…
‘Alsjeblieft,’ hoorde ze Ira zeggen, alsof hij haar gedachten las. Zijn stem werd weer zwakker.
Met trillende handen bestudeerde Sophia de envelop voordat ze hem openmaakte. De brief was een velletje lang, geschreven in hetzelfde bibberige handschrift dat ze op de envelop had gezien. Onzeker bracht ze de brief naar het licht. En vervolgens begon ze langzaam te lezen:
Mijn liefste Ruth,
Het is nog vroeg, te vroeg, maar zoals altijd kan ik de slaap niet meer vatten. Buiten toont de dageraad zijn pasgevonden luister, maar ik kan alleen aan het verleden denken. Op dit stille tijdstip droom ik van jou en de jaren die we samen waren. Er komt weer een speciale dag aan, lieve Ruth, maar het is niet de dag die we meestal vieren. Toch is het de dag die mijn leven met jou in gang zette, en ik draai me om en kijk naar jouw stoel, wil jou eraan herinneren ook al begrijp ik dat je er niet zult zijn. Met een wijsheid die ik niet kan begrijpen, heeft God jou lang geleden al tot zich geroepen, en de tranen die ik die nacht heb gehuild zijn nooit helemaal gedroogd.
Sophia stopte even om naar Ira te kijken, zag dat hij zijn lippen opeen had en dat de tranen over de groeven van zijn gezicht liepen. Ze deed haar best om zich groot te houden, maar haar stem trilde toen ze verder las.
Ik mis je vanmorgen net zo erg als ik je de afgelopen negen jaar elke dag heb gemist. Ik wil niet meer alleen zijn. Ik wil niet meer leven zonder het geluid van jouw lach, en ik ben ten einde raad als ik bedenk dat ik je nooit meer kan vasthouden. Maar het zal je verheugen dat ik jouw bestraffende stem hoor als deze donkere gedachten me dreigen te overweldigen: ‘Wees niet zo somber, Ira. Ik ben niet met een sombere man getrouwd.’
Als ik terugdenk, is er zo veel dat ik me herinner. Wat hebben we een avonturen beleefd, hè? Dat zijn jouw woorden, niet de mijne, want zo heb je ons leven samen altijd beschreven. Dat zei je tegen me als je naast me in bed lag, dat zei je elk jaar tegen me op Rosj Hasjana. En altijd zag ik een voldane glans in je ogen als je dat zei, en op die momenten was het jouw blik, meer nog dan jouw woorden, die mijn hart met vreugde vulde. Samen met jou voelde mijn leven inderdaad aan als een fantastisch avontuur. Ondanks ons doodnormale leven doordrenkte jouw liefde alles wat we deden met een heimelijke rijkdom. Waarom ik het geluk had dat ik mijn leven met jou mocht delen, zal ik nooit begrijpen.
Ik hou ook nu nog van jou zoals ik altijd van je heb gehouden en ik vind het heel erg dat ik je dat niet kan vertellen. En hoewel ik deze brief schrijf in de hoop dat je hem op de een of andere manier zult lezen, weet ik ook dat het einde van een tijdperk nadert. Dit, mijn liefste, is de laatste brief die ik je zal schrijven. Je weet wat de dokters me hebben verteld, je weet dat ik stervende ben en dat ik in augustus niet naar Black Mountain zal kunnen. Maar ik wil dat je weet dat ik niet bang ben. Mijn tijd op deze aarde komt ten einde en ik heb vrede met wat gaat komen. Het maakt me niet verdrietig. Het vervult me zelfs met rust, en met een gevoel van opluchting en dankbaarheid tel ik de dagen af. Want elke dag die voorbijgaat is een dag dichter bij het moment dat ik jou weer zal zien.
Jij bent mijn vrouw, maar wat veel belangrijker is… jij bent altijd mijn grote liefde geweest. Bijna driekwart eeuw heb jij mijn bestaan betekenis gegeven. Het is tijd om afscheid te nemen, en nu ik op dit overgangspunt sta, denk ik dat ik begrijp waarom je mij werd afgenomen. Het was om me te laten zien hoe bijzonder jij was en om me door dit lange rouwproces opnieuw te leren wat de ware betekenis van liefde is. Onze scheiding, dat begrijp ik nu, is slechts tijdelijk geweest. Als ik in de diepte van het universum staar, weet ik dat ik je binnenkort weer in mijn armen zal houden. Als er een hemel is, dan zullen wij elkaar vinden, want er is geen hemel zonder jou.
Ik hou van je,
Ira
Door een waas van tranen zag Sophia dat Ira een onbeschrijflijk vredige blik op zijn gezicht kreeg. Heel voorzichtig stopte ze de brief terug in de envelop. Ze legde hem in zijn hand en voelde dat hij hem vastpakte.
De dokter stond inmiddels weer in de deuropening en Sophia wist dat het tijd was om te gaan. Ze stond op uit haar stoel en Luke zette hem terug op zijn plaats, waarna hij haar hand vastpakte. Toen Ira zijn hoofd op het kussen draaide, viel zijn mond weer open en zijn ademhaling werd zwaar. Sophia wendde zich tot de dokter, die al naar Ira toe liep. Met nog een laatste blik op Ira’s broze lichaam liepen Sophia en Luke door de gang, eindelijk op weg naar huis.