12
Luke
In de arena van Knoxville, waar Luke zes jaar geleden voor het laatst had gereden, zaten de tribunes bijna vol. Luke stond in de chute, voelde de vertrouwde golf adrenaline, de wereld was plotseling heel klein. Slechts vaag hoorde hij de omroeper praten over de hoogte- en dieptepunten van zijn carrière, ook toen de menigte rustiger werd.
Luke had het gevoel dat hij niet klaar was. Zijn handen hadden daarstraks getrild en hij voelde de angst in zich opborrelen, waardoor het hem moeite kostte om zich te concentreren. Onder hem stampte en sprong Crosshairs, zodat hij gedwongen werd zich te richten op het hier en nu. Het touw onder de stier werd strak gehouden door andere cowboys, en Luke stelde zijn greep bij. Het was dezelfde suicide wrap die hij al zijn hele leven gebruikte, die hij ook bij Big Ugly Critter had gebruikt. Terwijl Luke ervoor zorgde dat hij de riem goed vasthad, klemde Crosshairs zijn been tegen het hek en duwde hard. De cowboys die het touw strak hielden, duwden hem terug. Crosshairs verschoof en Luke trok zijn been snel op de juiste plek. Hij oriënteerde zich en zodra hij klaar was, zei hij simpelweg: ‘We kunnen.’
De chute zwaaide open en de stier dook met een wilde sprong naar voren, zijn kop omlaag, zijn achterpoten in de lucht. Luke hield zijn zwaartepunt laag en stak zijn arm uit terwijl Crosshairs naar links begon te draaien. Luke bewoog met hem mee, voorzag de beweging, en de stier maakte nogmaals een wilde sprong voordat hij plotseling van richting veranderde. Dat was een beweging die Luke niet had zien aankomen en hij raakte uit balans, gleed weg, maar wist te blijven zitten. Zijn onderarmen spanden zich toen hij rechtop probeerde te komen en zich vastklampte met alles wat hij had. Crosshairs bokte nogmaals en begon te draaien toen de bel ging. Luke maakte zijn greep los en sprong op hetzelfde moment van de stier af. Hij kwam op handen en voeten terecht, sprong overeind en rende zonder omkijken in de richting van het hek. Toen hij op het hek was geklommen, was Crosshairs al bijna de arena uit. Luke ging op het hek zitten en wachtte op zijn score terwijl de adrenaline langzaam uit zijn lijf wegtrok. Het publiek juichte toen werd omgeroepen dat hij 81 punten had gescoord. Niet goed genoeg voor de top vier, maar wel goed genoeg om in de competitie te blijven.
Maar zelfs toen hij was hersteld wist hij een aantal minuten niet of hij nog kon rijden, en hij werd weer overvallen door angst. De volgende stier voelde zijn spanning aan en in de tweede ronde werd hij halverwege de rit afgeworpen. Terwijl hij door de lucht vloog, voelde hij een golf van paniek in zich opkomen. Hij landde op zijn knie en voelde iets scherp verdraaien voordat hij op zijn zij doorrolde. Het werd hem even zwart voor de ogen, maar hij handelde nu volledig op zijn gevoel en opnieuw wist hij zonder blessures te ontsnappen.
Zijn eerste score was amper genoeg om in de top vijftien te blijven en tijdens de laatste ronde eindigde hij als negende.
Na afloop bleef hij niet rondhangen. Nadat hij zijn moeder had gesms’t startte hij de auto en reed de parkeerplaats af, en even na vier uur de volgende ochtend was hij weer op de ranch. Hij zag licht branden in de boerderij, dus zijn moeder was vroeg opgestaan, of – en dat was waarschijnlijker – ze was nog niet naar bed gegaan.
Hij sms’te haar opnieuw toen hij de motor afzette, maar verwachtte geen antwoord.
Zoals gewoonlijk kreeg hij dat ook niet.
Na twee uurtjes onrustig slapen strompelde hij naar de boerderij, waar zijn moeder net bij het fornuis klaar was. De geur van gebakken eieren, worstjes en pancakes vulde de keuken.
‘Dag mam,’ zei hij, en hij pakte een kopje. Hij probeerde te verbergen dat hij met zijn been trok toen hij naar de koffiepot liep en bedacht dat hij veel meer dan twee koppen nodig had om de ibuprofen in zijn vuist mee weg te spoelen.
Zijn moeder bekeek hem eens goed terwijl hij koffie inschonk. ‘Je bent gewond,’ zei ze, en ze klonk minder boos dan hij had verwacht. Eerder bezorgd.
‘Het valt wel mee,’ zei hij. Hij leunde tegen het aanrecht en probeerde niet te huiveren. ‘Mijn knie is een beetje dik geworden tijdens de rit naar huis, dat is alles. Ik moet hem even los lopen.’
Ze perste haar lippen op elkaar, vroeg zich zichtbaar af of ze hem moest geloven en knikte uiteindelijk. ‘Oké,’ zei ze, en toen ze de koekenpan van de hete plaat had geschoven, sloeg ze voor het eerst in weken haar armen om hem heen. De omhelzing duurde een tel langer dan anders, alsof ze iets probeerde goed te maken. Toen ze zich terugtrok, zag hij de wallen onder haar ogen en hij besefte dat ze net zo slecht sliep als hij. Ze klopte hem op zijn borst. ‘Ga lekker zitten,’ zei ze. ‘Dan maak ik je ontbijt klaar.’
Langzaam liep hij naar de tafel, in een poging geen koffie te morsen. Tegen de tijd dat hij zijn been onder tafel had gestrekt zodat hij ontspannen zat, zette zijn moeder het bord voor hem neer. Ze plaatste de koffiepot op tafel en ging naast hem zitten. Haar bord had precies de helft van alles wat ze op zijn bord had gelegd.
‘Ik wist dat je laat zou zijn, dus heb ik vanmorgen de beesten al gevoerd en het vee geïnspecteerd.’
Dat ze niet zei dat ze was opgebleven tot hij thuiskwam verbaasde hem niet en ze zou er ook nooit over mopperen.
‘Dank je wel,’ zei hij. ‘Hoeveel mensen zijn er gisteren geweest?’
‘Zo’n tweehonderd, maar het heeft ’s middags een tijd geregend, dus ik denk dat het vandaag drukker wordt.’
‘Moet ik de voorraad aanvullen?’
Ze knikte. ‘José heeft gisteren al een deel gedaan voordat hij naar huis ging, maar waarschijnlijk hebben we meer pompoenen nodig.’
Hij nam in stilte een paar happen. ‘Ik ben eraf gegooid,’ zei hij. ‘Zo heb ik mijn knie geblesseerd. Ik kwam verkeerd terecht.’
Ze tikte met haar vork tegen haar bord. ‘Weet ik,’ zei ze.
‘Hoe weet jij dat nou?’
‘Liz belde, het meisje dat op het kantoor van de arena werkt,’ zei ze. ‘Ze heeft me verslag gedaan van jouw ritten. We kennen elkaar al heel lang, weet je nog?’
Dat had hij niet verwacht, en even wist hij niet wat hij moest zeggen. In plaats daarvan prikte hij een stuk worst aan zijn vork, hij wilde het liever over iets anders hebben.
‘Ik heb je toch verteld dat Sophia langskomt, hè?’
‘En ze eet mee,’ zei zijn moeder. ‘Ik zat te denken aan bosbessentaart als dessert.’
‘Dat hoeft niet.’
‘Ik heb hem al gebakken,’ zei ze, en ze wees met haar vork naar het aanrecht. In de hoek onder de keukenkastjes zag hij haar favoriete keramische bakvorm met stroompjes bosbessensap langs de zijkant.
‘Wanneer heb je dat gedaan?’
‘Gisteravond,’ zei ze. ‘Ik had wat tijd over toen alle klanten weg waren. Zal ik een stoofschotel maken?’
‘Nee, dat hoeft niet,’ zei hij. ‘Ik was van plan wat steaks te grillen.’
‘Met aardappelpuree,’ voegde ze eraan toe, en ze was hem alweer een stap voor. ‘En sperzieboontjes. En ik zal een salade maken.’
‘Dat hoef je allemaal niet te doen.’
‘Natuurlijk wel. Ze is een gast. En trouwens, ik weet hoe jouw aardappelpuree smaakt, dus als je wilt dat ze nog eens terugkomt, kun je het beter aan mij overlaten.’
Hij grijnsde. Toen pas zag hij dat ze niet alleen een taart had gebakken maar ook de keuken had opgeruimd. En waarschijnlijk het hele huis.
‘Dank je wel,’ zei hij. ‘Maar maak het haar niet te moeilijk.’
‘Ik maak het nooit iemand moeilijk. En zit eens rechtop als ik tegen je praat.’
Hij schoot in de lach. ‘Heb je me eindelijk vergeven?’
‘Helemaal niet,’ zei ze. ‘Ik ben nog steeds boos omdat je aan die competitie hebt meegedaan, maar daar kan ik niets aan veranderen. En trouwens, het seizoen is afgelopen. Ik ga ervan uit dat je voor januari wel tot bezinning komt. Je doet wel eens domme dingen, maar ik heb de hoop dat ik je zodanig heb opgevoed dat je niet altijd domme dingen doet.’
Hij zei niets, had geen zin in ruzie, en hij veranderde van onderwerp. ‘Je zult Sophia aardig vinden,’ zei hij.
‘Dat mag ik hopen. Aangezien ze het eerste meisje is dat je ooit hebt uitgenodigd.’
‘Angie kwam ook wel langs.’
‘Die is nu met iemand anders getrouwd. En trouwens, toen was je nog een kind. Dat telt niet.’
‘Ik was geen kind. Ik zat in mijn eindexamenjaar.’
‘Komt op hetzelfde neer.’
Hij sneed nog een stuk pancake af en haalde het door de stroop. ‘Ik ben het niet met je eens, maar ik ben blij dat we weer met elkaar praten.’
Ze spietste een stuk ei aan haar vork. ‘Ik ook.’
Voor Luke verliep de rest van de dag maar vreemd. Normaal gesproken begon hij direct na het ontbijt met zijn werk, om dan een voor een de klussen voor die dag te kunnen wegstrepen, de belangrijkste dingen eerst. Sommige dingen moesten direct gebeuren: de pompoenen moesten bijvoorbeeld klaargelegd worden voordat er klanten arriveerden en er moest een gewond dier gecontroleerd worden.
Meestal ging de tijd snel. Dan ging hij van het ene project naar het andere en voordat hij het wist was het tijd voor een snelle lunch. ’s Middags ging het ook zo. Vaak was hij gefrustreerd omdat hij iets niet had afgekregen en dan liep hij naar de boerderij voor het avondeten en vroeg hij zich af waar de tijd was gebleven.
Het leek erop dat het vandaag niet anders zou gaan, en zoals zijn moeder al had voorspeld, was het drukker dan zaterdag. Auto’s en trucks en minibusjes stonden aan weerszijden van het pad, bijna tot aan de weg, en overal renden kinderen rond. Ondanks de zeurende pijn in zijn knie sjouwde hij met pompoenen, hielp hij ouders hun kinderen terugvinden in de doolhof en vulde hij honderden ballonnen met helium. De ballonnen waren nieuw dit jaar, evenals de hotdogs, frites en frisdrank waar zijn moeder voor zorgde. Maar terwijl hij de ene klus na de andere deed, dacht hij voortdurend aan Sophia. Zo nu en dan keek hij op zijn horloge, ervan overtuigd dat het uren later was, en dan zag hij dat er nog maar twintig minuten voorbij waren.
Hij wilde haar weer zien. Hij had haar vrijdag en zaterdag gebeld en elke keer was hij vooraf zenuwachtig geweest. Hij wist wat hij voor haar voelde; het probleem was dat hij geen idee had of zij hetzelfde voor hem voelde. Voordat hij haar nummer had gedraaid, had hij bedacht dat ze wel heel lauw zou opnemen. En hoewel ze vrolijk en spraakzaam was geweest, was hij, nadat hij had opgehangen en het gesprek in gedachten nog eens overdeed, weer overvallen door twijfels over haar ware gevoelens.
Hij had nog nooit zoiets geks meegemaakt. Hij was geen wispelturige, bezeten tiener. Zo was hij nooit geweest, en voor het eerst in zijn leven wist hij niet wat hij moest doen. Hij wist alleen zeker dat hij bij haar wilde zijn en dat het niet snel genoeg tijd voor het avondeten kon zijn.