11
Ira
Het is nu zondagmiddag en als het straks donker wordt, zit ik hier al meer dan vierentwintig uur. De pijn is het ene moment erger dan het andere, maar mijn benen en voeten voel ik niet meer door de kou. De plek waar mijn gezicht op het stuur ligt doet nu pijn; ik voel dat er bloeduitstortingen ontstaan. Maar de grootste kwelling is mijn dorst. De gedachte aan water is tergend, mijn keel prikt elke keer als ik ademhaal. Mijn lippen zijn droog en gebarsten als een akker tijdens een droogte.
Water, denk ik weer. Zonder water ga ik dood. Ik heb het nodig en ik hoor het naar me roepen.
Water.
Water.
Water.
De gedachte laat me niet met rust, sluit al het andere buiten. Nog nooit heb ik gesmacht naar zoiets simpels; nog nooit heb ik uren nagedacht over hoe ik eraan moet komen. En ik heb niet veel nodig. Een klein beetje maar. Zelfs een dopje vol zou al alle verschil maken. Een druppel zou al verschil maken.
En toch blijf ik als verlamd zitten. Ik weet niet waar de fles water ligt en als ik hem vind weet ik niet of ik hem wel open krijg. Als ik mijn gordel losmaak, ben ik bang dat ik naar voren val, niet sterk genoeg ben om te voorkomen dat mijn sleutelbeen tegen het stuur aan klapt. Dan eindig ik als een hoopje op de vloer in een houding waaruit ik niet kan ontsnappen. Ik kan me al niet voorstellen hoe ik mijn hoofd van het stuur moet tillen, laat staan dat ik de auto ga doorzoeken.
En toch blijft mijn behoefte aan water me roepen. De roep is constant en indringend en ik word wanhopig. Ik ga dood van de dorst, denk ik. Ik ga hier op deze plek dood. Het gaat me niet lukken om op de achterbank te gaan liggen. Het ambulancepersoneel zal me niet als een visstick uit de auto kunnen schuiven.
‘Jij hebt een morbide gevoel voor humor,’ zegt Ruth, en ze onderbreekt mijn gedachten.
Ik hou mezelf voor dat ze maar een droom is. ‘Ik vind dat de situatie daarom vraagt, jij niet?’
‘Je leeft nog.’
‘Ja, maar hoe lang nog?’
‘Het record is vierenzestig dagen. Een man in Zweden. Dat heb ik op The Weather Channel gezien.’
‘Nee, dat heb ík op The Weather Channel gezien.’
Ze haalt haar schouders op. ‘Dat is toch hetzelfde?’
Ze heeft gelijk, denk ik. ‘Ik heb water nodig.’
‘Nee. We moeten praten. Dat leidt af.’
‘Een truc,’ zeg ik.
‘Ik ben geen truc. Ik ben je vrouw. En ik wil dat je naar me luistert.’
Ik doe wat ze zegt. Ik staar haar aan en laat mijn gedachten los. Mijn ogen vallen dicht en ik heb het gevoel dat ik in een rivier drijf. Beelden komen en gaan, het ene na het andere, terwijl ik door de stroom word meegevoerd.
Ik drijf.
Ik drijf.
En eindelijk verandert het beeld in iets wezenlijks.
In de auto doe ik mijn ogen open, ik knipper en zie hoe Ruth is veranderd sinds mijn laatste visioen van haar. Maar deze herinnering, in tegenstelling tot de andere, is scherp en helder. Ze is zoals ze was in juni 1946. Dat weet ik zeker, want het is de eerste keer dat ik haar ooit in een luchtige zomerjurk heb gezien. Net zoals iedereen na de oorlog, verandert ze. Kleding verandert. Later dat jaar zal de bikini worden uitgevonden door Louis Réard, een Franse monteur, en terwijl ik naar Ruth staar, zie ik een golvende schoonheid in de spieren van haar arm. Haar huid is glad en bruin als een walnoot van de weken die ze met haar ouders aan het strand is geweest. Haar vader had de familie meegenomen naar de Outer Banks om te vieren dat hij officieel was aangenomen aan Duke. Hij had op verschillende plaatsen gesolliciteerd, ook bij een kleine, experimentele kunstopleiding in de bergen, maar hij voelde zich het meeste thuis in de gotische gebouwen van Duke. Hij zou er in de herfst college gaan geven en dat was een lichtpuntje in een anderszins moeilijk jaar vol verdriet.
De relatie tussen Ruth en mij was veranderd sinds die avond in het park. Ruth had nauwelijks gereageerd op mijn onthulling, maar toen ik haar naar huis bracht, gaf ik haar geen zoen. Ik wist dat het haar duizelde, en zelfs zij zou later toegeven dat ze de weken daarna zichzelf niet was. Toen ik haar de keer daarna zag, droeg ze haar verlovingsring niet meer, maar dat nam ik haar niet kwalijk. Ze verkeerde in een shock, maar ze was ook terecht boos omdat ik het haar niet eerder had willen vertellen. Zo kort op het verlies van haar familie in Wenen was het ongetwijfeld een vreselijke klap. Je liefde aan iemand verklaren is één ding, maar accepteren dat je voor die liefde je dromen moet opgeven is iets heel anders. En kinderen krijgen, een gezin creëren, had na het verlies van haar familie een heel nieuwe betekenis gekregen.
Intuïtief begreep ik dat en de daaropvolgende maanden drongen we geen van beiden aan. We spraken niet over een verbintenis, maar we spraken zo nu en dan wel af, twee of drie keer per week. Soms nam ik haar mee naar een show of we gingen uit eten, andere keren slenterden we door het centrum. Er was een kunstgalerie waar ze erg graag kwam en daar gingen we regelmatig naartoe. De meeste kunstwerken waren niet erg bijzonder qua onderwerp en uitvoering, maar zo nu en dan zag Ruth iets bijzonders in een schilderij dat ik niet zag. Net als haar vader hield ze het meest van moderne kunst, een beweging die was ontstaan door schilders als Van Gogh, Cézanne en Gauguin, en ze herkende al snel de invloed van die schilders in de middelmatige werken die we bekeken.
De bezoekjes aan de galerie en haar grote kennis van kunst in het algemeen onthulden een heel nieuwe wereld voor mij. Maar soms vroeg ik me af of onze gesprekken over kunst een manier werden om een gesprek over de toekomst te vermijden. Deze gesprekken creëerden afstand tussen ons, maar ik had daar vrede mee, verlangde zelfs in die momenten naar zowel vergeving voor het verleden als aanvaarding van een toekomst voor ons, ongeacht wat die ons zou brengen.
Maar Ruth leek niet dichter bij een beslissing te zijn dan die noodlottige avond in het park. Ze deed niet kil tegen me, maar zocht ook geen toenadering meer, en dus verbaasde het me dat haar ouders me uitnodigden om een deel van hun vakantie aan het strand met hen door te brengen.
Een paar weken samen slenteren over het strand was misschien wel precies wat we nodig hadden, maar helaas kon ik niet zo lang weg. Omdat mijn vader aan de radio in het achterkamertje gekluisterd zat, was ik het gezicht van de winkel geworden, en het was drukker dan ooit. Veteranen die op zoek waren naar werk kwamen bij ons een betaalbaar pak kopen. Maar bedrijven namen niet veel nieuwe mensen aan, en als deze wanhopige mannen de winkel binnenkwamen, dacht ik aan Joe Torrey en Bud Ramsey en dan deed ik wat ik kon. Ik wist mijn vader ervan te overtuigen dat we goedkopere pakken met slechts een kleine winstmarge op voorraad moesten houden, en mijn moeder deed het maatwerk gratis. Het nieuws over onze redelijke prijzen deed de ronde, en hoewel we niet langer op zaterdag open waren, ging de verkoop elke maand omhoog.
Toch wist ik mijn ouders ervan te overtuigen mij de auto te lenen zodat ik aan het eind van de vakantie bij Ruths familie langs kon, en op een donderdagochtend ging ik op pad. Het was een lange rit en het laatste uur ging hij over het zand zelf. De jaren na de oorlog hadden de Outer Banks een wilde, ongetemde schoonheid. Grotendeels afgesneden van de rest van de staat werd het gebied bewoond door gezinnen die er al generaties lang woonden en op zee de kost verdienden. Hier en daar groeide galigaan op de verwaaide duinen en de bomen zagen eruit als de verwrongen kleicreaties van een kind. Op sommige plekken liepen wilde paarden die hun hoofd optilden toen ik langskwam en met hun zwiepende staarten de vliegen weghielden. De oceaan bulderde aan de ene kant en de door de wind geteisterde duinen lagen aan de andere kant. Ik deed het raampje omlaag, nam het allemaal in me op en vroeg me af wat ik zou aantreffen als ik er eenmaal was.
Toen ik uiteindelijk op de zanderige oprit stopte, ging de zon bijna onder. Het verraste me dat Ruth op de veranda op me zat te wachten. Ze had blote voeten en droeg dezelfde jurk als nu. Ik stapte de auto uit en terwijl ik naar haar staarde, kon ik alleen maar bedenken hoe stralend ze eruitzag. Haar haar viel losjes rond haar schouders en haar glimlach leek een geheim te verhullen dat alleen voor ons bedoeld was. Ze zwaaide naar me en ik hapte naar adem toen ik een klein diamantje in de stralen van de ondergaande zon zag glinsteren… Mijn verlovingsring, die al die maanden afwezig was geweest.
Ik stond even als aan de grond genageld, maar ze kwam het trapje af gerend, over het zand, volkomen onbekommerd. Ze viel in mijn armen, rook naar zout, zeewater en de wind zelf, een geur die ik daarna altijd met haar en dat weekend heb geassocieerd. Ik trok haar dicht tegen me aan, koesterde het gevoel van haar lichaam tegen het mijne en bedacht hoezeer ik dat de afgelopen drie jaar had gemist.
‘Ik ben blij dat je er bent,’ fluisterde ze in mijn oor, en na een lange en heerlijke omhelzing kuste ik haar, terwijl de golven van de oceaan bulderend hun goedkeuring lieten horen. Toen ze mij ook kuste, wist ik direct dat ze een beslissing over me had genomen en mijn wereld maakte een buiteling.
Het was niet de eerste kus die we ooit hadden gedeeld, maar in veel opzichten is het de mooiste, al was het alleen maar omdat het gebeurde toen ik hem het hardste nodig had, en hij markeerde het begin van een van de twee mooiste en ingrijpendste periodes in mijn leven.
Ruth glimlacht naar me in de auto, beeldschoon en sereen in die zomerjurk. Het puntje van haar neus is een beetje verbrand, haar haar is verwaaid en geurig van de oceaanbries.
‘Dat is een mooie herinnering,’ zegt ze tegen me.
‘Dat vind ik ook,’ zeg ik.
‘Ja, want toen was ik een jonge vrouw. Dik haar, geen rimpels, niets wat slap hing.’
‘Je bent geen spat veranderd.’
‘Unsinn,’ zegt ze, en ze wuift geringschattend. ‘Ik veranderde. Ik werd oud. En het is niet leuk om oud te zijn. Dingen die vroeger simpel waren werden moeilijk.’
‘Nu lijk je mij wel,’ merk ik op, en ze haalt haar schouders op. Het stoort haar niet dat ze niet meer is dan een hersenspinsel. In plaats daarvan keert ze terug naar de herinnering van mijn bezoek.
‘Ik was zo blij dat je met ons op vakantie kon.’
‘Ik vond het jammer dat het maar zo kort was.’
Het duurt even voor ze reageert. ‘Ik denk,’ zegt ze, ‘dat het goed voor me was om een paar weken alleen te zijn in een rustige omgeving. Het was alsof mijn ouders dat ook begrepen. Er viel niet veel meer te doen dan op de veranda zitten, over het strand wandelen en een glas wijn drinken als de zon onderging. Ik had veel tijd om na te denken. Over mezelf. Over ons.’
‘Daarom wierp je je in mijn armen toen ik kwam,’ zeg ik plagerig.
‘Ik wierp me niet in je armen,’ zegt ze verontwaardigd. ‘Jouw geheugen klopt niet. Ik liep het trapje af en omhelsde je. Ik ben een dame. Ik begroette je eenvoudigweg. Die verfraaiing is een verzinsel.’
Misschien. Misschien ook niet. Wie zal het zeggen na al die tijd? Maar ach, het doet er ook niet toe.
‘Weet je nog wat we daarna deden?’
Ik vraag me af of dit een test is. ‘Natuurlijk,’ is mijn antwoord. ‘We gingen naar binnen en ik begroette je ouders. Je moeder was tomaten aan het snijden in de keuken en je vader was tonijn aan het grillen op de veranda achter het huis. Hij vertelde dat hij de vis die middag van een visser had gekocht die net aan de pier was afgemeerd. Daar was hij erg trots op. Hij leek veranderd zoals hij die avond bij de barbecue stond… Ontspannen.’
‘Het was een goede zomer voor hem,’ beaamde Ruth. ‘Hij was inmiddels manager van de fabriek, dus het werk was niet meer zo zwaar voor hem, en voor het eerst in jaren hadden we genoeg geld om op vakantie te gaan. Maar boven alles was hij dolgelukkig bij de gedachte dat hij weer ging lesgeven.’
‘En je moeder was ook blij.’
‘Mijn vaders goede humeur werkte aanstekelijk.’ Ruth zwijgt even. ‘En net als ik… had ze het hier inmiddels naar haar zin. Greensboro zou nooit Wenen worden, maar ze had de taal geleerd en had een vriendenkring opgebouwd. Ze was ook de hartelijkheid en vrijgevigheid van de mensen hier gaan waarderen. Ik denk dat ze in zekere zin North Carolina eindelijk was gaan zien als haar thuis.’
Buiten blaast de wind brokken sneeuw van de takken. Ze raken de auto niet, maar op de een of andere manier weet ik weer precies waar ik ben. Toch doet het er nu even niet toe.
‘Weet je nog hoe helder de hemel was toen we zaten te eten?’ vraag ik. ‘Er waren zo veel sterren.’
‘Omdat het zo donker was. Geen stadslicht. Mijn vader viel het ook op.’
‘Ik ben altijd dol geweest op de Outer Banks. We hadden elk jaar moeten gaan,’ zeg ik.
‘Ik denk dat het zijn betovering zou hebben verloren als we elk jaar waren gegaan,’ antwoordt ze. ‘Om de paar jaar was perfect, zoals we deden. Want elke keer als we teruggingen, deed het weer nieuw en ruig en fris aan. En trouwens, wanneer hadden we dan moeten gaan? In de zomer waren we altijd op reis. New York, Boston, Philadelphia, Chicago, zelfs Californië. En altijd Black Mountain. Wij hadden de kans om het land te zien zoals de meeste mensen dat niet konden en wat is er nou mooier?’
Niets, denk ik, in de wetenschap dat ze gelijk heeft. Thuis staan allerlei aandenkens aan die reizen. Maar merkwaardig genoeg heb ik, op een schelp die we de volgende ochtend vonden na, niets om me aan die plek te herinneren, en toch is de herinnering nooit vervaagd.
‘Ik genoot altijd van de etentjes met je ouders. Je vader leek altijd over alles wel iets te weten.’
‘Dat was ook zo,’ zegt ze. ‘Zijn vader was docent geweest, zijn broer was docent. Zijn ooms waren docent. Mijn vader kwam uit een familie van geleerden. Maar mijn vader vond jou ook interessant. Jouw werk als navigator tijdens de oorlog fascineerde hem, ondanks het feit dat je er niet graag over praatte. Ik denk dat zijn respect voor jou daardoor toenam.’
‘Je moeder dacht er anders over.’
Ruth is even stil en ik weet dat ze haar best doet om haar woorden zorgvuldig te kiezen. Ze speelt met een verwaaide lok haar, kijkt ernaar voordat ze verder praat. ‘Ze maakte zich op dat moment zorgen om me. Ze wist alleen dat jij een paar maanden daarvoor mijn hart had gebroken en dat me nog steeds iets dwarszat, ook al hadden we weer contact met elkaar.’
Ruth had het over de gevolgen van de bof en wat het waarschijnlijk zou betekenen voor onze toekomst. Het was iets wat ze haar moeder pas jaren later zou vertellen, toen de verwarring van haar moeder overging in verdriet en zorgen om het feit dat ze geen grootmoeder was geworden. Dat was het moment waarop Ruth haar heel voorzichtig vertelde dat we geen kinderen konden krijgen, en hoewel ze mij heel gemakkelijk alle schuld had kunnen geven, deed ze dat niet. Ook weer een uiting van haar goedheid, waarvoor ik haar altijd dankbaar ben geweest.
‘Tijdens het eten zei ze niet veel, maar na afloop glimlachte ze naar me, en daar was ik blij om.’
‘Ze vond het fijn dat je aanbood om de afwas te doen.’
‘Dat was wel het minste wat ik kon doen. Tot op de dag van vandaag is dat het lekkerste eten dat ik ooit heb gehad.’
‘Ja, het was lekker, hè?’ zegt Ruth bij de herinnering. ‘Eerder op de dag had mijn moeder een kraampje met verse groenten langs de weg ontdekt en ze had brood gebakken. Mijn vader bleek een natuurtalent achter de barbecue te zijn.’
‘En na de afwas maakten we een wandeling.’
‘Ja,’ zegt ze. ‘Je was heel voortvarend die avond.’
‘Het was niet mijn bedoeling om voortvarend te zijn. Ik vroeg gewoon om een fles wijn en een paar glazen.’
‘Ja, maar dat was nieuw. Mijn moeder had die kant van jou nog nooit gezien. Ze werd er zenuwachtig van.’
‘Maar we waren volwassen.’
‘Dat was juist het probleem. Jij was een man en ze wist dat mannen driften hebben.’
‘En vrouwen niet?’
‘Ja, natuurlijk wel. Maar in tegenstelling tot mannen worden vrouwen niet beheerst door hun driften. Vrouwen zijn beschaafd.’
‘Heeft je moeder je dat verteld?’ Mijn stem klinkt sceptisch.
‘Dat hoefde mijn moeder me niet te vertellen. Het was wel duidelijk wat je wilde. Je ogen stonden vol lust.’
‘Als ik het me goed herinner,’ zeg ik met afgemeten fatsoen, ‘heb ik me die avond als een gentleman gedragen.’
‘Ja, maar ik vond het wel spannend om te zien hoe jij je driften onder controle probeerde te houden. Vooral toen je je jas op het zand uitspreidde en we wijn dronken. De oceaan leek het maanlicht te absorberen en ik kon voelen dat je naar me verlangde, ook al deed je je best dat niet te laten merken. Je sloeg je arm om me heen en we praatten en kusten en praatten nog meer, en ik was een beetje aangeschoten…’
‘En het was volmaakt,’ zeg ik uiteindelijk.
‘Ja,’ beaamt ze. ‘Het was volmaakt.’ Haar blik is nostalgisch en een klein beetje triest. ‘Ik wist dat ik met je wilde trouwen en ik wist zeker dat we altijd gelukkig zouden zijn.’
Ik ben stil, me ten volle bewust van haar gedachten. ‘Je hoopte nog steeds dat de dokter het mis had.’
‘Volgens mij zei ik dat we het aan God zouden overlaten.’
‘Komt op hetzelfde neer, of niet?’
‘Misschien,’ antwoordt ze, maar dan schudt ze haar hoofd. ‘Wat ik wel weet is dat God me die nacht, toen ik naast je zat, liet weten dat ik de juiste beslissing had genomen.’
‘En toen zagen we de vallende ster.’
‘Langs de hele hemelboog,’ zegt ze. Haar stem klinkt zelfs nu nog vol verwondering. ‘Zoiets had ik nog nooit gezien.’
‘En ik zei dat je een wens moest doen,’ zei ik.
‘Dat deed ik ook,’ zegt ze, en ze kijkt me aan. ‘En een paar uur later kwam mijn wens uit.’
Hoewel het al laat was toen Ruth en ik thuiskwamen, was haar moeder nog wakker. Ze zat bij het raam te lezen en zodra we binnenkwamen, zag ik hoe ze ons bekeek, op zoek naar een niet ingestopte of verkeerd geknoopte blouse, zand in ons haar. Haar opluchting was zichtbaar toen ze opstond om ons te begroeten, ook al deed ze haar best het te verbergen.
Ze kwebbelde met Ruth terwijl ik mijn koffer uit de auto haalde. Zoals veel huisjes langs dat deel van het strand, had het huis twee verdiepingen. Ruth en haar ouders hadden kamers op de begane grond, terwijl de kamer die Ruths moeder voor mij aanwees direct naast de keuken op de eerste verdieping lag. We zaten nog een paar minuten in de keuken voordat Ruth begon te gapen. Haar moeder moest ook gapen, een teken dat de avond ten einde was. Ruth kuste me niet in het bijzijn van haar moeder – dat hadden we tot dan toe nog nooit gedaan – en nadat Ruth was vertrokken, volgde haar moeder al snel.
Ik deed de lichten uit en trok me terug op de veranda achter het huis, voelde me tot rust komen door het maanverlichte water en de bries door mijn haar. Ik zat lange tijd buiten terwijl het langzaam afkoelde, en mijn gedachten dwaalden van Ruth en mij naar Joe Torrey en mijn ouders.
Ik probeerde me mijn ouders voor te stellen op een plek als deze, maar kon het niet. We waren nog nooit op vakantie geweest, de winkel had ons altijd verankerd, maar zelfs als het mogelijk was geweest, zou het nooit zo’n vakantie als deze zijn geworden. Ik kon me net zomin voorstellen dat mijn vader met een glas wijn in zijn hand achter de barbecue zou staan als dat hij de Mount Everest zou beklimmen, en op de een of andere manier vond ik dat een trieste gedachte. Mijn vader, besefte ik, had geen idee hoe hij zich moest ontspannen; zijn leven leek beheerst door werk en zorgen. Ruths ouders daarentegen leken van elk moment te genieten. Ik was getroffen door het feit dat Ruth en haar ouders zo anders reageerden op de oorlog. Mijn moeder en vader leken zich terug te trekken in het verleden, al was het ieder op een andere manier, terwijl haar ouders de toekomst omhelsden alsof ze hun kans op leven wilden grijpen. Zij kozen ervoor om het beste te maken van het lot dat hun gunstig gezind was geweest en waren altijd dankbaar voor wat ze hadden.
Het was stil in huis toen ik eindelijk naar binnen ging. In verleiding gebracht door de gedachte aan Ruth liep ik op mijn tenen de trap af. Er was aan beide kanten van de gang een kamer, maar omdat de deuren dicht waren, had ik geen idee welke van Ruth was. Ik stond een tijdje stil en keek van de ene naar de andere deur, totdat ik me uiteindelijk omdraaide en dezelfde weg terugliep.
Op mijn kamer kleedde ik me uit en kroop in bed. Het maanlicht filterde door de ramen en gaf de kamer een zilveren gloed. Ik hoorde de golven, rustgevend en monotoon, en na een paar minuten merkte ik dat ik indommelde.
Een tijd later hoorde ik de deur opengaan, ook al had ik in eerste instantie het idee dat ik het me verbeeldde. Ik was altijd een lichte slaper geweest, sinds de oorlog nog meer dan vroeger, en hoewel ik eerst alleen maar schaduwen zag, wist ik dat het Ruth was. Slaperig ging ik rechtop zitten terwijl zij de kamer binnenkwam en de deur zachtjes achter zich dichtdeed. Ze droeg een badjas en toen ze het bed naderde, maakte ze met een vloeiend gebaar het koord los en gleed de badjas op de grond.
Even later lag ze in bed. Toen ze naar me toe gleed, leek haar huid een knetterende energie uit te stralen. Onze monden kwamen samen en ik voelde haar tong tegen de mijne duwen, terwijl mijn vingers door haar haar en over haar rug gleden. We wisten dat we zachtjes moesten doen en de stilte maakte alles nog opwindender. Ik duwde haar op haar rug, kuste haar wang en trok een koortsachtig spoor langs haar hals en weer terug naar haar mond, volledig verloren in haar schoonheid en het moment.
We bedreven de liefde en een uur later nog een keer. Tussendoor lagen we als lepeltjes tegen elkaar en fluisterde ik in haar oor hoeveel ik van haar hield en dat er nooit een ander zou zijn. Ruth zei niet veel, maar in haar ogen en haar aanraking voelde ik de echo van mijn woorden. Even voor zonsopgang kuste ze me teder en trok ze haar badjas weer aan. Toen ze de deur opendeed, keek ze me nog even aan.
‘Ik hou ook van jou, Ira,’ fluisterde ze. En toen was ze verdwenen.
Ik lag wakker tot het licht werd en beleefde de uren die we samen waren geweest opnieuw. Ik vroeg me af of Ruth sliep of ook wakker was. Ik vroeg me af of ze aan me dacht. Door het raam zag ik de zon opkomen alsof hij uit de oceaan werd gehesen, en ik heb nog nooit van mijn leven zo’n spectaculaire zonsopgang gezien. Ik kwam pas uit mijn kamer tevoorschijn toen ik zachte stemmen in de keuken hoorde… Haar ouders die hun best deden mij niet wakker te maken. Ten slotte hoorde ik Ruth de keuken binnenkomen en toch wachtte ik nog even voordat ik mijn kleren aandeed en naar de deur liep.
Ruths moeder stond bij het aanrecht een kop koffie in te schenken en Ruth en haar vader zaten aan tafel. Ruths moeder keek me met een glimlach aan.
‘Lekker geslapen?’
Ik deed mijn best om niet naar Ruth te kijken, maar vanuit mijn ooghoek zag ik een zweem van een glimlach rond haar lippen.
‘Heerlijk,’ antwoordde ik.