15

Boston

‘Groene thee met honing,’ zei Flaherty, en hij zette als een echte ober een kartonnen bekertje voor Brooke Thompson neer.

      ‘Dank u wel. Dat doet u goed, bedienen.’

      ‘Daarmee heb ik mijn studie betaald.’ Hij zette nog een beker neer, gevuld met zwarte koffie, en ging toen zitten op de stoel aan de andere kant van het tafeltje. Een poosje keek hij door het enorme raam naar de sneeuw die door de harde wind hele heuveltjes vormde op Calderwood Courtyard. ‘Jezus, ik heb echt de pest aan die kou.’

      ‘Misschien moet u dan eens nadenken over verhuizen. Want de zomer duurt in Boston nooit langer dan twee weken.’

      Hij grinnikte. ‘Ik ben opgegroeid in Southie, als jongste van zeven kinderen. Verhuizen is geen optie. En u? U komt toch uit Florida? Was het wel verstandig om hiernaartoe te komen?’

      ‘Ik houd meer van zon en zand, maar ja... Werk.’

      Brooke vond dat deze man net zoals bijna alle bleke lui in Boston die Ierse voorouders hadden, wel een poosje op het strand kon gebruiken. Maar juist het gebrek aan uv-straling had er waarschijnlijk voor gezorgd dat zijn huid zo gaaf was. Als hij in 1995 was afgestudeerd, moest hij een jaar of zesendertig zijn. Maar met dat volle, kortgeknipte donkere haar zou hij gemakkelijk kunnen doorgaan voor iemand van dertig. Hij droeg een blauwe blazer, zoals bijna alle mannelijke inwoners van Boston, en ze kon aan hem zien dat hij veel aan sport deed. Brooke keek altijd vooral naar de neus en de oren, en die van hem waren oké, een mengeling van jongensachtig en echt mannelijk. Hij was van nature knap, zonder er veel aan te hoeven doen. Zijn ogen konden niet goed kiezen tussen blauw en groen. Ondanks de afgezaagde manier waarop hij zich had voorgesteld en haar had uitgenodigd, kwam hij met goede cijfers door haar korte toelatingsexamen.

      ‘Vindt u het goed als ik aantekeningen maak?’ vroeg hij.

      ‘Ik vind het best.’

      Nadat hij een slokje koffie had genomen, haalde hij een blocnote en een Bic-pen tevoorschijn. ‘Laten we beginnen met Irak... Wanneer was u daar, en waarom?’

      ‘Ho ho, meneer Flaherty...’

      ‘Tommy.’

      ‘Oké, Tommy. Eerst moet je me maar eens vertellen waarom ik met je zou willen praten.’

      ‘Goed punt.’ Hij deed zijn best het allemaal eenvoudig te houden. ‘Er is iets voorgevallen in de bergen van Irak. Onze jongens waren bezig met een geheime operatie. Dat liep uit op een schotenwisseling met vijandig gezinde inwoners. En toen is er een identiteitskaart op uw naam aangetroffen.’

      ‘Een identiteitskaart?’ Daar moest ze even over nadenken. ‘O ja, ik ben er eentje verloren. Maar het was geen officiële identiteitskaart, maar van een particulier bedrijf.’

      ‘Dat is een goed begin. Wilt u me vertellen hoe het komt dat u die bent kwijtgeraakt? Dan kan ik mijn baas uitleggen waarom er banden tussen u en de tegenstander lijken te bestaan.’

      Dit was geen grap, hij keek er serieus bij. ‘Nou... Ik was gevraagd te komen helpen bij een opgraving in het noordelijke gebergte. Ik nam het aanbod aan. Ik ben september 2003 aangekomen. Op de veertiende, om precies te zijn.’

      Dat klopte met de paspoortgegevens die hij had gekregen. Om haar eerlijk te laten blijven, noteerde hij de datum toch maar.

      ‘Al mijn kosten werden vergoed,’ ging ze verder. ‘En het stond goed op mijn cv. Het was een geweldige kans, vooral omdat westerse archeologen al tientallen jaren geen opgravingen meer hadden kunnen doen. Allemaal politiek. Omdat dit een paar maanden na de Amerikaanse inval plaatsvond, moest het heel stilletjes. Pas toen ik in Bagdad was aangekomen, kreeg ik meer over het project te horen.’

      ‘Wie bood u deze geweldige kans aan? Wie regelde alles?’

      ‘Iemand die Frank heette.’

      ‘Frank? Frank wie?’

      Ze haalde haar schouders op. ‘Alleen maar Frank. Hij was de tussenpersoon.’

      ‘Hij was de geldschieter?’

      In verwarring gebracht keek ze hem aan. ‘Ik weet niet wie de geldschieter van het project was. Maar dat is niet ongebruikelijk. Geldschieters willen soms niet dat hun bemoeienissen openbaar worden. Maar horen jullie dat dan niet te weten? Ik bedoel, waarom vraag je dit allemaal aan mij?’

      ‘Pardon?’

      Ze spreidde haar handen. ‘Ik dacht dat dat project van jullie was.’

      Met een lege blik keek hij haar aan.

      ‘Nou ja, dat het iets militairs was, iets van Homeland Security, de CIA, of hoe al die diensten ook heten. Ik bedoel, er waren Amerikaanse soldaten bij, in camouflage-uniform, met de Amerikaanse vlag op de mouw. Misschien moet je je baas er eens naar vragen. Dat zou je veel tijd kunnen besparen.’

      Daar stond Flaherty van te kijken. Als zijn baas hiervan op de hoogte was geweest, zou dit gesprek niet hebben plaatsgevonden. ‘Wat voor werk moest u doen?’

      ‘Waar ik het best in ben, natuurlijk: het noteren van oude teksten. Ik werd naar het noorden gebracht, naar een grot in de bergen, een grot met op de wanden reliëfs van duizenden jaren oud, en met teksten in spijkerschrift. Het was geen gemakkelijke klus. De taal was ouder dan de talen die ik kende. In sommige opzichten was die taal verder ontwikkeld dan talen van eeuwen later. Echt ongelooflijk.’ Ze keek om zich heen of ze niet konden worden afgeluisterd voordat ze zachtjes verderging: ‘Zoiets ondergraaft de gevestigde theorieën over het ontstaan van het schrift.’

      ‘Wat stond er dan?’

      Ze beet op haar lip. ‘Sorry, dat kan ik niet vertellen. Ik moest een contract tekenen, met een geheimhoudingsclausule.’

      ‘Ik moet het toch weten.’

      ‘Dan moet je met Frank gaan praten. Want zolang ik niet kan publiceren in de American Journal of Archeology of de National Geographic, moet jij maar wachten.’

      ‘Hebt u het nummer van die tussenpersoon, van die Frank?’

      Ze schudde haar hoofd. ‘Het is allemaal per e-mail afgehandeld. Hij heeft een paar keer gebeld, maar vanaf een geheim nummer.’

      ‘Uiteraard.’

      ‘Spionnengedoe. Precies zoals jullie het graag zien.’

      ‘Hebt u dan het e-mailadres voor me?’

      ‘Dat zal wel in mijn computer staan.’

      Hij haalde een visitekaartje uit zijn zak en overhandigde dat haar. ‘Ik zou het zeer op prijs stellen als u me dat adres wilt sturen. En raak dit kaartje alstublieft niet kwijt,’ voegde hij er plagerig aan toe.

      ‘Leuk, hoor.’ Ze stopte de kaart in haar tasje en klikte het dicht. ‘Ik weet nog dat ik die identiteitskaart kwijtraakte. Frank was laaiend toen ik die niet meer kon vinden. Er waren heel veel spullen in de grot, en ook veel puin. Geen idee waar die kaart is gebleven. Maar binnen de kortste keren kwam hij met een nieuwe op de proppen. De beveiliging was daar heel streng. Buiten stonden kerels met geweren. Ondertussen was er van alles aan de hand. Ik kon gevechtsvliegtuigen horen, bommen en geweervuur in de verte. Het was daar niet erg veilig.’

      ‘Waren er nog meer wetenschappers?’

      ‘Een paar, ze kwamen en ze gingen. Vooral archeologen. Maar we gingen niet echt met elkaar om, we wisselden geen informatie uit. Een frustrerende manier van werken. De anderen mochten meer dan ik. Ik mocht alleen in de voorste gang komen, en daarna kwam waarschijnlijk een heel doolhof aan gangen. Waar de gang zich splitste, stond een bewaker die de identiteitskaarten controleerde. Net zoiets als bij de grens.’

      Hij moest uit zien te vinden of er een verband bestond met de Arabieren die zich op dit moment in de grot hadden verschanst. ‘Was er misschien ook iets met islamitische militanten?’

      ‘Je maakt zeker een grapje.’

      Flaherty schudde heftig zijn hoofd.

      ‘Wat ik in de grot heb gezien, was daar al minstens vier eeuwen voordat Mohammed werd geboren. Angstaanjagend, ja, terrorisme, nee.’

      Flaherty zag aan een tafeltje een eindje verderop een man met een mager gezicht en flaporen van zijn koffie lurken. De man leek hen af te luisteren, maar richtte zijn aandacht gauw op de museumplattegrond die hij voor zich op tafel had liggen. Zacht vroeg Flaherty: ‘Hebt u nog meer te vertellen?’

      ‘Ik ben er slechts een paar dagen geweest. Ik heb foto’s genomen en door afwrijven een kopie van het reliëf gemaakt. Zodra ik eenmaal wist hoe het schrift werkte, werd me gevraagd al het materiaal af te geven, en vervolgens werd ik op het vliegtuig gezet. Ik mocht niets meenemen; geen foto’s, geen aantekeningen, geen kopietjes, helemaal niks. Ik had nog nooit zoiets ongelooflijks gezien, en ik kan er niets van laten zien. Alles zit alleen maar in mijn hoofd.’ Ze tikte op de zijkant van haar hoofd. ‘Maar het geheugen is geen goede bron,’ merkte ze spottend op. Ze keek naar de hanenpoten die hij zette, en de pen die hij veel te stevig vasthield. ‘Krijg ik er problemen mee?’

      Flaherty hield zijn blik op de blocnote gericht. ‘Ik moet verslag uitbrengen aan mijn baas. Wie weet wat zij erover te zeggen heeft... En alles moet uiteraard worden nagetrokken.’ Eindelijk keek hij op. ‘Ik houd u op de hoogte. Waarschijnlijk spreken we elkaar nog. Dus blijf in de stad,’ zei hij met een lach.

      ‘Mag ik niet de zon opzoeken?’

      ‘Alleen met mij.’ Hij flapte het eruit voordat hij het wist, en hij bloosde. ‘Nou ja, misschien zijn er nog vragen die we u willen stellen...’

      ‘Prima,’ reageerde ze met een grijns.