22

Irak

Hoewel de geestelijke op leeftijd was, liep hij nog kwiek door de paden van de ondergrondse bibliotheek. Hazo liep vlak achter hem aan en liet zijn blik dwalen over de ontzaglijke verzameling manuscripten in de afgesloten boekenkasten. Er waren hier geen ramen, en hij vroeg zich af hoe diep in de berg ze zich bevonden.

      ‘Ik heb gehoord dat hier bijzonder oude boeken en boekrollen worden bewaard,’ zei hij uit beleefdheid, en om het gesprek op gang te brengen.

      Hoofdschuddend wuifde de geestelijke die opmerking weg alsof het een lastige vlieg was.

      Hoewel Hazo niet begreep waarom de geestelijke zo humeurig was, besefte hij wel dat die een goede reden had om niet op het onderwerp in te gaan. In de veertiende eeuw was de hele collectie geschriften van het klooster in het geheim overgebracht naar een andere locatie om die veilig te stellen voor de horden van de Mongoolse aanvoerder Timoer. Het klooster zelf was gedeeltelijk verwoest en bleef tot 1795 verlaten. Nu er een dergelijke dreiging heerste, vermoedde Hazo dat de monniken gelijk hadden als ze vreesden dat opportunistische rovers de bibliotheek zouden leeghalen.

      ‘Hier.’ De geestelijke bleef staan voor een boekenkast. Hij schoof de glazen deur open en haalde er een in leer gebonden codex uit. Met zijn blik op het kruisje om Hazo’s hals gericht, zei hij: ‘Ik wil u eerst een vraag stellen. Bent u als christen bekend met de verhalen in de Bijbel? De verhalen in het boek Genesis?’

      ‘Jawel.’

      ‘Dan kent u ook het verhaal van de Schepping? Het begin van de wereld?’

      Hazo knikte.

      De geestelijke glimlachte zuur. ‘O ja? Vertel me dan maar eens wat u weet.’

      Onzeker over wat dit met zijn vraag te maken had, vertelde Hazo wat hij zich kon herinneren: dat God hemel en aarde in zes dagen had geschapen, met licht de dag en de nacht had gescheiden boven de vormeloze wateren, en vervolgens het land en de zee, de vegetatie, en de zon, de maan en de sterren, en daarna de wezens in het water en de vogels die boven land vlogen, en dat God toen had bevolen dat het land door levende wezens zou worden bevolkt. Uiteindelijk had God Adam en Eva geschapen.

      Toen hij was uitgesproken, leek de geestelijke onder de indruk te zijn. ‘Niet slecht,’ zei hij. ‘Maar zoals de meeste christenen hebt u toch een belangrijke fout gemaakt. Maar dat wil ik graag door de vingers zien. Het is slechts een onopvallend detail. Later zullen we het daar eens over hebben. Kom, hier staat een tafel.’ Hij gebaarde dat Hazo hem moest volgen.

      Ze gingen naar een nis waar een werktafel stond, en daar zette de geestelijke de codex op een standaard. Met een platte stilus sloeg hij voorzichtig de oeroude bladzijden om.

      Hazo bewonderde de prachtig geschreven tekst, en de illustraties met goudblad en schitterende kleuren. Rond de randen van de bladzijden zaten verkleuringen van de vele handen die ze hadden aangeraakt. Vet en andere dingen die in het velijn waren gedrongen.

      ‘Het probleem met boeken en boekrollen is dat ze zo fragiel zijn,’ merkte de geestelijke onder het bladeren op. ‘De tand des tijds is wreed. Ziet u de verkleuringen in de zwarte letters?’ Hij wees naar waar een hele passage was verkleurd van zwart tot een groenig bruin. ‘Vroeger werd inkt aangemaakt met metalen zoals koper en lood. Uiteraard oxideren metalen in de loop der tijd. Als niemand ervoor zou hebben gezorgd deze werken te behouden en steeds weer te kopiëren, zouden ze al lang geleden verloren zijn gegaan. Tegenwoordig digitaliseren we de collectie, om die voor eeuwig te kunnen behouden.’ Hij bleef maar bladzijden omslaan. ‘Wist u dat hier op de berg ooit zevenduizend monniken woonden?’

      ‘Nee, dat wist ik niet,’ antwoordde Hazo. Nu de geestelijke over het boek gebogen zat, drong het pas goed tot Hazo door dat de man een kromme rug had. Waarschijnlijk omdat hij al zo oud was, maar gedeeltelijk ook omdat hij al zo lang in deze houding had gezeten.

      ‘Toch is het waar. Zevenduizend monniken. En velen van hen besteedden hun leven aan het bewaren van onze geschiedenis. Zonder hen...’ Met een ernstige uitdrukking op zijn gezicht schudde hij zijn hoofd, zijn blik op de bladzijden gericht. ‘Sommigen stellen vragen bij de nauwkeurigheid waarmee de teksten zijn gekopieerd of vertaald. Maar er komt altijd een moment waarop de bron, de oorsprong van het verhaal, wordt ontdekt, en die staaft meestal de geschreven overlevering. Wat u in de grot hebt aangetroffen, is daar een uitstekend voorbeeld van. O ja. Kijk...’ Hij hield de bolvormige kop van de stilus bij een illustratie. Vervolgens kwam hij overeind en stapte opzij. ‘Komt dit u bekend voor?’

      Hazo boog zich over de bladzijde met de illustratie. Die kwam overeen met de beelden op de foto’s. ‘Ja!’ zei hij. Het was allemaal zo gedetailleerd dat hij zich niet anders kon voorstellen dan dat de illustrator in de grot was geweest. ‘Ze zijn hetzelfde.’

      ‘Precies.’

      ‘En de tekst?’ De tekst leek te zijn geschreven in dezelfde lettertekens en taal die hij in de kerk had gezien. Aramees. ‘Wat staat er?’

      Vreemd genoeg hoefde de geestelijke de tekst niet voor te lezen toen hij antwoordde op Hazo’s vraag.

      ‘De tekst gaat over het begin van de geschiedenis. Over de tijd dat God de aarde met water zuiverde om opnieuw te beginnen. Over de tijd dat de eerste vrouw die God had geschapen, was teruggekeerd naar het paradijs om wraak te nemen.’

      ‘Heeft het met Eva te maken?’ vroeg Hazo, die er niets meer van begreep.

      De bejaarde man schudde zijn hoofd en glimlachte veelbetekenend. ‘Die fout hebt u al eerder gemaakt. Eva was niet de eerste vrouw die God heeft geschapen.’ Samenzweerderig fluisterde hij: ‘Dat was Lilith.’