Postbode

 

 

 

 

 

 

Sinds enige tijd scharrelt een nieuwe postbode bij mij door de straat. Het is een Aziatische jongen met een grote koptelefoon op. Hij is volledig in zichzelf gekeerd.

Ook het post bestellen heeft hij niet onder de knie. Het is een groot raadsel voor hem. Regelmatig staat hij bij nummer 13 op de stoep met een envelop die voor nummer 146 is bedoeld. Dat het ene getal niet matcht met het andere getal gaat er niet in. Andersom komt ook voor. Het is een wonderlijk geval.

Ik heb wel eens geprobeerd hem aan te spreken. Met functionarissen moet je een goede verstandhouding hebben, dat is mijn standpunt. Je weet nooit wanneer je ze nodig hebt. Het kan zomaar oorlog zijn. Bovendien: die mensen kunnen wel een steuntje gebruiken, het geeft ze de moed door te gaan met hun werk – dat weliswaar nuttig is, maar slecht betaald.

Maar mijn postbode geeft absoluut geen sjoege. Hij kijkt naar de grond, hij luistert naar de geluiden in zijn koptelefoon, hij sjokt achter zijn kar. Alsof hij van een andere planeet komt, of uit een Koreaanse remake van een Tati-film.

De enige manier om hem tot stilstand te dwingen, is hem aan zijn jas te trekken, of de deur open te rukken als hij net aan de andere kant staat te klooien met zijn poststukken. Dat laatste heb ik een keer gedaan, om hem goedemorgen te wensen, maar hij schrok zo dat ik zelf ook schrok en de deur maar weer in het slot smeet. Wat er gebeurt als ik hem aan zijn jas trek, durf ik niet te bedenken. Het zou wel eens fataal kunnen aflopen. Of hij gaat huilen.

Sinds de nieuwe postbode krijg ik steeds minder post. Er passeren dagen dat er helemaal niets op de mat ligt, zelfs geen rekeningen, een unicum, nooit eerder meegemaakt. In het begin had het wel wat, zo’n lege kokosmat, maar inmiddels maak ik me zorgen.

Het kan natuurlijk zijn dat er even geen mensen en instanties zijn die contact met mij willen, maar dat lijkt me sterk. Misschien ben ik uit de gratie, dat denk ik ook wel eens, maar dat is helemaal de verkeerde weg. Alsof het mijn eigen schuld is dat ik geen post krijg. Dat lijkt me niet. Als de schuldvraag al opgeworpen moet worden, dan is het duidelijk dat het antwoord bij de verzenders ligt.

Of bij de postbode.

Aan die mogelijkheid durf ik eigenlijk niet te denken. Hij mag er wereldvreemd uitzien en zich opvallend gedragen, maar waarom zou hij mijn post achterhouden? En stel dat hij dat doet, wat gebeurt er dan verder mee? Neemt hij het mee naar huis om ’s avonds te lezen? Die vraag brengt me onvermijdelijk bij de volgende: waar woont hij, de postbode, en met wie – of is hij alleen?

Dat laatste natuurlijk.

Alles aan de postbode straalt eenzaamheid uit. Een man die ’s avonds met moeite een kant-en-klaarmaaltijd opwarmt. Nog steeds met die koptelefoon op. Wat zou er eigenlijk te horen zijn in die enorme witte plastic schelpen? Housemuziek? Cantates van Bach, een cursus management en leiding geven? In dat laatste geval droomt de postbode van een beter leven, iets waar ik een zwak voor heb. Maar al deze vragen brengen mijn post niet dichterbij.

Ook vanmiddag zweeg de brievenbus weer. Misschien is het maar beter om op vakantie te gaan en mezelf een kaart te sturen. Als die over een maand niet op de mat ligt, moet ik maatregelen nemen.