Binnentuin

 

 

 

 

 

 

Vanuit het niets is ineens een heimachine in de binnentuin gearriveerd. Dat klinkt dreigender dan het is: het betreft een heel klein, lief heimachientje dat echte palen de grond in drijft, maar zonder regelmatig een rookwolkje af te geven. Dat is jammer. Verder maakt het apparaat wel weer een onmiskenbaar heimachinegeluid (een ratelende ketting, een dof, regelmatig vallend gewicht), en daar kan ik eigenlijk alleen maar blij mee zijn.

Wat gaat er komen?

Dat is natuurlijk de tweede vraag. Er staan in de binnentuin diverse schuren en loodsen, maar geen daarvan ziet eruit alsof hij onderheid is. Dat doet het ergste vrezen voor wat er nu gaande is. Gaat iemand een enorm tuinhuis bouwen? Is het ontworpen door Rem Koolhaas? Dat zul je net zien; dat ik een tuinhuis van Rem Koolhaas in mijn achtertuin krijg, of iets van Piet Hein Eek waar per ommegaande duizenden VT Wonen-lezers op afkomen.

Maar goed.

Het heimachientje bevindt zich net buiten mijn gezichtsveld. Ik moet met gevaar voor eigen leven over het balkon hangen om het te kunnen zien. Er horen twee mannen bij met wie niet valt te communiceren omdat ze enorme, arbovoorgeschreven oorwarmers dragen. Het kunnen ook Bulgaren zijn. Wat ik ook roep, hun blikken blijven op het dreunen van hun machine gefixeerd. Dat zie je bij grote heimachines trouwens ook altijd; iedereen in de buurt is volkomen in de ban van wat de machine doet.

De binnentuin heeft het deze winter moeilijk. Om voor mijn eigen deel te spreken: we hebben overal vetbollen en pindakettingen opgehangen om de vogels bij te voeren, maar ik zie er nooit eentje voorbijkomen. De luciferplant die voor mijn raam hing, is doodgevroren, en op het dak van de schuur ligt een dikke laag ijs. De knoppen van de rododendron zitten dik ingekapt, het is nog lang geen tijd voor hen.

’s Ochtends als het nog donker is, probeer ik te horen of er vogels zijn die zich melden, maar het blijft angstvallig stil. Alleen de Philips-weklamp van de overburen produceert vogelgesnater.

Ik zou nieuwsgierig om het huizenblok heen moeten lopen om aan te bellen bij het pand waar het heimachientje doorheen is gekomen en te informeren wat nu precies de bedoeling is. Maar ik heb al lang geleden geleerd dat het in Amsterdam geen zin heeft je te verzetten tegen de vooruitgang. Al menige boom is uit de binnentuin gekapt omdat hij toevallig op het lapje grond van een buurman stond die er ineens genoeg van had. Wat nou, een tachtigjarige populier? Weg ermee! Dat zit maar vol koerende duiven die de boel onderschijten. Kappen die hap!

Wat je overhoudt, is je eigen lapje – pathetisch klein is het, maar we noemen het een tuin. Er staat een trompetboom in, precies in het midden. Hij is nu helemaal kaal gesnoeid, maar er komt een dag dat de takken gaan uitlopen en de bladeren ineens tevoorschijn komen; prachtige, grote bladeren zijn dat. Op het hoogtepunt van de zomer overkapt de boom zo’n beetje onze hele tuin.

Ik sta deze dagen soms minutenlang voor het raam naar buiten te kijken; overal dampende pijpen van verwarmingsketels, een prachtige reep staalblauwe hemel boven ons en voor mijn neus die kale, stompe takken van de trompetboom. Dan denk ik nergens aan, behalve aan mijn koude voeten en het moeilijk zichtbare heimachientje verderop. Wat een mooi, winters geluid is dat heien toch.