Magie
Een paar keer per week kom ik langs dezelfde kapperszaak. De rest van de week kom ik ook voortdurend kappers tegen. Als je erop gaat letten, zitten ze overal. Het kan niet anders of het moet een goudmijn zijn, al dat knippen en wassen en watergolven.
De kapperszaak waar ik zo vaak langskom, is gevestigd in een onaanzienlijk pand in een vrij stille straat. Op de ruit staat met stevige letters KAPSALON.
Duidelijke taal.
Er hangt hier geen vitrage voor het raam. Dat is jammer. Veel kapperszaken, vooral die voor dames, hebben vitrage, meestal zwierig opgehangen. Wat mijn kapsalon wel heeft, is een vingerplant in de etalage. Hij staat precies in het midden, en zo hoort het.
Iedere keer als ik langskom, zie ik ook de kapper zelf. Hij is een wat oudere man, mager van gestalte en met grauw, bruin-grijs haar dat plat op zijn schedel ligt, met een scheiding in het midden. Hij draagt geen speciale kapperskleding, maar een donkerbruine broek waarvan het zitvlak glimt, en een overhemd met opgerolde mouwen.
Het kapsel maakt dat zijn gezicht er spookachtig uitziet. Hij staat altijd op dezelfde plaats, recht achter de kappersstoel, die lichtgroen van kleur is en voorzien van een metalen hoofdsteun. Een enkele keer zit er een klant in de stoel, maar lang niet altijd. Voor de positie van de kapper maakt dit niet uit.
Hij staat daar.
Het knappe is dat hij de indruk wekt volledig in actie te zijn. De seconde voordat ik hem zie, is hij nog bezig een borstel uit een lade te pakken, anderhalve tel later borstelt hij er een paar haren mee van de stoelleuning. De indruk is zo sterk, dat het nauwelijks opvalt dat hij deze borstel helemaal niet in zijn hand heeft.
Hij heeft zelfs niets in zijn handen.
Als er iemand in zijn stoel zit, en nu komt het, is dat steeds dezelfde man: een robuuste kerel met een rood aangelopen gezicht en nauwelijks haar op zijn hoofd. Hij zit er comfortabel bij. Zijn armen steken uit de zwarte doek die de kapper om hem heen heeft geslagen. Hij kijkt minzaam voor zich uit. Hij heeft zojuist gezegd wat hij wil dat de kapper gaat doen. Wat een bijna kale man zo vaak bij de kapper doet, is trouwens een raadsel.
Eén keer heb ik de kapper aangetroffen in een andere scène. Hij was toen net bezig met een oranje plastic gietertje de vingerplant in zijn vensterbank van water te voorzien. Buiten regende het op dat moment en binnen brandde tl-licht. De zaak lag erbij als een filmlocatie. Stoel, spiegel, de deur met het bordje PRIVÉ achter in de zaak, de drie keukenstoelen voor wachtenden, het tafeltje met de leesmap, de kapstok, alles was haarscherp te zien.
Het is altijd tussen kwart over negen en halftien dat ik de kapperszaak passeer. De ochtendspits is dan tot bedaren gekomen. Wie naar zijn werk moest, staat nu bij de koffieautomaat. Wie de kinderen naar school bracht, is thuis. De meeste winkels gaan pas over een halfuur open, het bijbehorende personeel is nog niet op pad. Dit maakt het tijdstip rond kwart over negen tot iets magisch in de Amsterdamse binnenstad.