4
Hij zat achter zijn bureau en was aan het werk. Frank schrok op. Hij was een paar tellen weg geweest, zijn gedachten ergens anders, bij haar, Elisabeth.
Hij schrok weer op toen Yttergjerde herhaalde: “Ga verder, Frank.”
Hij zat naar Yttergjerde te kijken. In deze lege seconden had hij geen idee waarover ze hadden gepraat.
Kijk mij nou, begin ik een gesprek en raak ik vervolgens helemaal de draad kwijt. Wat is er met mij aan de hand?
Zijn herinnering kwam terug. Hij ging verder met het verhaal dat hij aan het vertellen was: “Ik zei dat we zo’n cursus hadden over blindenhonden.”
“Blindengeleidehonden.”
“Ja, we moesten leren letten op speciale dingen waaruit je kunt opmaken dat bepaalde honden geschikt zijn voor zulk werk, zoals karakter en ...” Frank keek naar Yttergjerdes gezicht, bijna dwaalden zijn gedachten weer af naar elders. Maar hij bleef bij de les en vervolgde: “Je moet letten op hun blik, lichaamstaal, dat soort dingen. Het is net als met drugshonden, sommige dieren zijn geschikt, andere niet.”
Yttergjerde knikte enthousiast. Hij had het gevoel dat er iets leuks zou komen.
“Tja, en toen zat ik naar die honden te kijken en probeerde in praktijk te brengen wat ik had geleerd, en ik dacht dat de herder in het midden – want herders zijn tenslotte echte blindengeleidehonden, hè ...”
“Ja?” Yttergjerdes gezicht vertoonde al lachrimpels. Hij lachte al om een pointe die nog niet was geserveerd, een soort gespannen grijns die door aangespannen wangspieren op zijn plaats werd gehouden.
Allemachtig, dacht hij terwijl het puntje van Yttergjerdes kin ongeduldig op en neer wipte, hij wachtte op de pointe, op de climax, het verlossende woord dat ertoe leidde dat zijn lach kon losbarsten. Waar ben ik mee bezig?
“En toen zei die cursusleider dat we moesten laten zien wat we hadden geleerd, en ik had zojuist de allerbeste blindengeleidehond van heel Noorwegen ontdekt, dus ik steek mijn hand op ...”
“Ja?” Meer gelach, meer wippende kin.
“Ik sta op ...”
“Ja?”
“Ik loop naar de honden toe, die hond, die herder in het midden ...”
“Ja?”
“Ik steek mijn hand uit ...”
“Ja?” Yttergjerdes lach zat nu in zijn keel, borrelde al op in zijn mondholte.
“En toen greep die hond ineens mijn hand, en ik ging zo onderuit!”
Hij bleef naar Yttergjerde zitten kijken die zijn lach vrij baan liet.
Is dit nu wat ik wil? Wordt dit nu sociale vaardigheid genoemd, is dit nu wat van mij een geslaagd mens maakt? Is dit het moment dat ik door een misstap kan kwijtraken? Is dit het moment dat op het spel staat? Ik weet niet eens zeker of een dergelijk moment me wel bevalt.
Yttergjerde veegde de tranen uit zijn ooghoeken. “Allemachtig”, zuchtte hij. “Dit is zo typisch, godallemachtig ...”
“Het gerucht klopt”, zei Frank plotseling.
Yttergjerde begreep hem niet. “Wat voor gerucht?”
“Over mij en die vrouw, de zus van Jonny Faremo.”
Yttergjerdes gezicht veranderde volkomen. Het lachende masker verstijfde en kreeg een aarzelende, starende blik. Yttergjerde was groggy, zoals dat in bokstermen heet. Hij verkeerde in het stadium waarin de fysieke gevolgen al zichtbaar zijn, maar waarin nog niet echt is doorgedrongen dat je bent geraakt.
“Dus nu weet je het”, zei Frank grimmig. “Alles wat ze zeggen is waar. Ik ga met de zus van Jonny Faremo, dezelfde Jonny Faremo die drie jaar heeft gezeten voor een gewapende roofoverval.”
Hij greep zijn jas en vertrok.