22
De warmte sloeg hem tegemoet toen hij uit het vliegtuig stapte.
De politieman die hem in de aankomsthal opwachtte, heette Manuel Komnenos.
“Ik ben vernoemd naar de keizer”, verklaarde hij glimlachend. Hij stond in de aankomsthal te wachten met een stuk wit karton in zijn handen. De man had zijn naam verkeerd gespeld: f ö r l i c h .
Frank gaf hem een hand, maar moest bekennen dat hij geen idee had over welke keizer het ging.
“Mooi”, zei Manuel glimlachend. Hij droeg een kreukelig grijs linnen pak en een wit T-shirt. Hij had een enorme spleet tussen zijn voortanden. Hij ging verder: “Elke keer dat je nu de naam Manuel hoort, zul je denken: welke keizer?”
Frank mocht hem onmiddellijk. Ze liepen samen de aankomsthal uit, naar de parkeerplaats. De wieltjes van Franks koffer rammelden over het asfalt. Manuel bleef staan bij een achteloos geparkeerde Toyota Corolla en opende de kofferbak. Frank legde zijn bagage erin en vertelde dat hij thuis dezelfde soort auto had. “Bijna, een Avensis.”
Ze bleven achter de auto staan. Een vliegtuig rolde in een crescendo van geluid naar de startbaan. Manuel stak een sigaret op en wachtte tot het geluid weer minder werd. Het vliegtuig steeg op en vloog als een hongerige haai op het licht af.
Manuel vertelde dat Merethe Sandmo op 1 december een auto had gehuurd bij Hertz. “Een Toyota.” Hij gooide de kofferbak dicht. “Ze heeft in elk geval verstand van auto’s.”
Ze grijnsden allebei.
Frank Frølich wierp een blik naar het noorden. Een vliegtuig was bezig te landen. Hoog in de lucht kon hij tegen de blauwe hemel vliegtuig nummer twee onderscheiden, ook onderweg naar beneden.
“Ze is naar het noorden gereden en heeft de auto weer ingeleverd bij het kantoor in Patras”, ging Manuel verder.
“Heeft ze geen nieuwe auto gehuurd?”
“Nee.”
“Ze is gewoon verdwenen?”
Manuel knikte. “Ze heeft niet ingecheckt in een hotel.”
“En die ander?”
Manuel grijnsde weer en inhaleerde diep. “Zíj is weer boven water gekomen.”
“Waar?”
“Op de veerbootkade. Ze kocht een kaartje naar Bari.”
“Bari? Dat is toch in Italië?”
Manuel zwaaide met de autosleutels. “Nog geïnteresseerd in de auto?”
Frank knikte en pakte de sleutels aan. “Rustig maar”, zei hij. “Ik weet waar ik heen moet.”
*
Als een geelwitte maansikkel omringde het strand de blauwgroene baai. Grote golven verzamelden zich vlak voor de kust, strekten zich daarna uit, spoelden verder, likten over het zand voor ze zich terugtrokken en in een rollende muur veranderden die de volgende golf stuk sloeg. Ritmisch, de likkende deining, elke golf die werd gebroken door de vorige, steeds weer opnieuw. Frank Frølich bekeek het schouwspel en bedacht dat als je er maar lang genoeg naar stond te kijken, je misschien op het laatst zou geloven dat het schouwspel nooit op zou houden.
Geen mens had zich in het water gewaagd, maar verspreid op het zand lagen lichamen uitgestrekt op ligstoelen. Een enkeling zat overeind en keek in het rond met een zonnebril voor zijn ogen. Mensen smeerden zonnebrandcrème over hun uitgestrekte armen. Dikke mannen in shorts, met een zonnepet op hun hoofd, slenterden langs de waterkant waar het zand wat harder was en koel aanvoelde door het zeewater. Een vrouw liep in zijn richting. Ze droeg een lange, mouwloze, hemelsblauwe jurk die fladderde in de wind. Ze droeg een bijpassende blauwe haarband. Hij bedacht dat hij dat nooit tegen haar had gezegd – dat blauw haar goed stond.
Hij bleef staan wachten tot ze hem ontdekte. Het beviel hem dat ze niet aarzelde, maar in hetzelfde rustige tempo doorliep terwijl de golven over haar voeten en enkels spoelden.
Toen ze nog anderhalve meter van hem af was, bleef ze staan. Ze keken elkaar in de ogen.
“Ik wilde eigenlijk gaan zwemmen”, zei ze. “Ga je mee?”
Een beoordelende blik, maar rustig. Hij schudde het hoofd. “Ik heb iets voor je”, zei hij en hij gaf haar het opgevouwen papier – Reidun Vestli’s afscheidsbrief.
Ze nam het blad papier aan. Tijdens het lezen bleef haar blik strak op de woorden gericht. Ten slotte vouwde ze de brief weer op en scheurde hem in kleine stukjes terwijl ze naar een punt in de verte staarde. De wind nam de witte papiersnippers mee, ze verdwenen in het schuim van de golven.
“Ontroerend om te zien hoeveel indruk het maakt”, zei Frank Frølich.
“Ik kan me niet concentreren.”
Frank Frølich volgde haar blik, naar de beide geüniformeerde mannen die elk met een voet op het muurtje langs de weg stonden terwijl ze naar hen keken.
“Horen ze bij jou?” vroeg ze.
“Ja.”
Haar blik was onderzoekend. “Waarom?”
Hij gaf geen antwoord. De wind kreeg vat op haar haar. Ze moest het met haar hand weg strijken. “Ik heb haar gevonden”, zei hij ten slotte. “Ze had pillen ingenomen. De brief stuurde ze mij per post. Ze vraagt je om vergiffenis, maar waarvoor?”
“Geen idee. Reidun was af en toe heel moeilijk te begrijpen.”
“Je moet je concentreren om lief te hebben”, zei hij.
Ze keek hem van opzij aan. “Het spijt me”, zei ze.
“Wat?”
“Dat jij je zo rot voelt, zo hoeft het tussen ons niet te zijn.”
Hij keek haar een tijdje aan, voor hij antwoord gaf. “Dat wat er tussen ons was, is al lang geleden in rook opgegaan.”
“Dat geloof ik niet. Je bent naar me toe gekomen.”
“De Elisabeth die ik kende, is dood”, zei hij zacht. “Ze is verbrand in een vakantiehuisje, maar ik ben er wel overheen.”
“Praat niet zo.”
“Het spijt me”, zei hij. “Ik weet dat het lichaam van Merethe Sandmo in dat huisje is verbrand, en dát feit, plus nog een heleboel andere dingen, kan ik onmogelijk negeren als we het over ons gaan hebben.”
Bedachtzaam vervolgde hij: “Ik ben wat wijzer geworden sinds ik je de laatste keer heb gezien. Ik weet bijvoorbeeld dat je Inge Narvesen hebt leren kennen toen je zes jaar geleden bij Ferner Jakobsen werkte. Ik weet dat jullie een relatie zijn begonnen, dat jullie een liefdesvakantie naar Mauritius hebben gemaakt. Zover zijn wij twee niet gekomen, maar ik heb ook niet zo veel te makken.”
“Betrek Inge Narvesen niet bij onze relatie. Inge en ik … dat was gewoon dom. Het stelde niets voor.”
“Ilijaz was er waarschijnlijk ook niet gelukkig mee?”
Ze zweeg. Haar blauwe blik was ondoorgrondelijk.
“Ik ben bij Ilijaz op bezoek geweest, in Ullersmo.”
“Vroeger was hij niet zo.”
“Hoe was hij vroeger?”
“Sterk, leuk, een man die het leven nam zoals het was.” Ze zocht naar woorden. Hij wachtte. Ze draaide haar gezicht naar de wind en vervolgde: “Die mij nam zoals ik was”, ze dacht even na, “maar Ilijaz moest eraan herinnerd worden dat ook ik kwetsbaar was, dat ook ik gevoel had.”
Ze liepen verder over het strand. De golven stroomden over hun voeten. Frank Frølich bleef staan en rolde zijn broekspijpen op. Haar voeten en benen waren bruin van de zon. Haar nagels waren roodbruin gelakt. Een fractie van een seconde zag hij haar beeld voor ogen terwijl ze met gebogen knieën in de zon geconcentreerd haar teennagels zat te lakken.
De wapperende jurk kleefde aan haar lichaam. Met elke stap die ze deed, tekenden haar benen zich onder de stof af. Ze liep met opgeheven hoofd, zodat de wind ook met haar zwarte haar speelde.
Hij zei: “Misschien ben je een relatie met Inge Narvesen begonnen om Ilijaz te straffen, maar ik geloof niet dat Narvesen dat begreep. Zeker niet toen jij Ilijaz over de safe met het schilderij vertelde.”
“Ilijaz is een van Gods zoekgeraakte knikkers”, zei ze. “Hij is verloren.”
“Ilijaz was destijds volledig toerekeningsvatbaar en verantwoordelijk voor zijn eigen handelen. Hij was degene die een man doodschoot, dat had hij niet hoeven doen.”
“Hij is kapot. Je hebt Ilijaz ontmoet en je weet dat hij gebroken is. Hoe voelt het om te werken in dienst van een systeem dat zoiets met mensen doet?”
“Er is maar één iemand verantwoordelijk voor het feit dat Ilijaz gevangen zit, dat is hij zelf. Hij hoefde de safe niet te stelen. Hij hoefde niet te schieten.”
“De gevangenis hoeft iemand alleen maar van zijn vrijheid te beroven, mensen hoeven niet van binnenuit te verrotten.”
“Ik begrijp dat je iemand de schuld wilt geven. Maar dat je jezelf verheft tot een soort engel der wrake om je geliefde te wreken, is ziek.”
“Waar heb je het over?”
“Ik heb het over jou.”
“Neem je mij kwalijk dat ik mijn gevoel in handelen heb omgezet?”
“Jouw handelingen zijn juist het probleem, Elisabeth, omdat er mensen aan doodgaan.”
“Ik ben aan niemand verantwoording schuldig, alleen aan mezelf.”
Hij bleef glimlachend staan.
“Waarom lach je?”
“Om die hoogdravende woorden van jou.” Hij deed haar na: “ Ik ben aan niemand verantwoording schuldig, alleen aan mezelf ... Jij hebt Ilijaz en je broer gevraagd om het schilderij te stelen, zodat jij het daarna aan Narvesen terug kon verkopen. En jij bent alleen verantwoording schuldig aan jezelf?”
Ze gaf geen antwoord, keek hem alleen even vanuit haar ooghoek aan. Ze liepen zwijgend verder. Frank Frølich verbrak de stilte: “Ik begrijp dat de verkoop werd uitgesteld toen Ilijaz gevangen werd genomen. Maar om de een of andere reden vatte jij het plan op om het schilderij aan Narvesen terug te verkopen zonder dat de anderen dat wisten. Waarom?”
Ze gaf weer geen antwoord.
“Ik heb begrepen dat je ging samenwerken met Merethe Sandmo, tegen de jongens, die nacht in november toen zij als chauffeur meeging, toen jouw broer en zij getuigen waren van een moord.”
Ze bleef staan.
“Ik werd wakker toen jij met Merethe telefoneerde. En ik heb begrepen dat zij geen uitweg meer wist toen ze vertelde over de nachtwaker die was neergeslagen, maar hoe kreeg je haar zover om de politie te tippen?”
“Je hebt het mis”, zei ze fel. “Wat denk je eigenlijk van mij?” Haar blauwe ogen schoten vuur. “Merethe was een stomme koe. Zou ik haar vragen om mijn broer te verraden? Waarom zou ik dat doen? Toen Merethe belde, had ze al met de politie gepraat. Ze belde om er met mij over te praten, om getroost te worden. Alleen daaruit blijkt al hoe stom dat mens was. Ze had de hele tijd gezeurd of ze mee mocht doen aan dat soort klussen, ze ging voor de kick. Toen ze eindelijk haar zin kreeg, ontdekte ze ook hoe het er echt aan toe ging. En dus besloot dat stomme mens de politie te bellen en te vertellen wat er was gebeurd!”
“Misschien wilde ze dat iemand die man zou helpen die daar lag dood te gaan”, bracht Frank Frølich er rustig tegenin. “Hij lag in een plas bloed op de grond.”
“Als dat de bedoeling was, had ze geen namen hoeven noemen. Maar ze vertelde aan de politie wie had meegedaan, ze gaf alle namen behalve die van zichzelf. Toen moest ik wel voor mijn broer getuigen. Dat begrijp je toch wel?”
Haar blauwe blik was weer zacht geworden. Drie tonen blauw, dacht hij. De hemel, de jurk en haar ogen.
Ze stonden ineens dicht bij elkaar. “Ik ging die nacht bij je weg”, fluisterde ze, “omdat ik Jonny moest helpen. En daar wilde ik jou niet bij betrekken, dat snap je toch wel? Ik kon toch ook niet weten dat juist jij op die zaak zou worden gezet?”
Frank Frølich keek naar beneden, naar haar handen. De lange, slanke vingers streelden over zijn onderarm.
“Ik zie het iets anders”, fluisterde hij terug.
De vingers hielden op met strelen.
“Je had de sleutel van de bankkluis bij mij laten liggen.”
“Daar lag hij veilig.”
“Bovendien was dat erg praktisch. Toen de jongens vast zaten, heb jij de tweede sleutel ook ingepikt. Toen ze werden vrijgelaten, was jij al onderweg naar Askim met één sleutel in je zak en de andere veilig bij mij. Je ging direct na je getuigenis bij de rechtbank naar Askim. Bij de bank legitimeerde je jezelf als Ilijaz Zupac en je pakte het schilderij uit de kluis.”
Ze keek naar de horizon, zwijgend.
“Heeft Jonny begrepen wat je van plan was?” vroeg hij.
Ze gaf geen antwoord.
“Hij had het dus begrepen”, stelde hij vast.
“Heb jij er weleens over nagedacht”, zei ze, “dat een vliegtuig, dat eenmaal over de startbaan rijdt om op te stijgen, niet meer te stoppen is. De snelheid neemt toe, het gaat steeds harder. Maar de startbaan is zo kort dat als de snelheid hoog genoeg is, het niet meer mogelijk is om te stoppen. Afremmen leidt tot een catastrofe, er is maar een oplossing en dat is doorgaan, het vliegtuig moet de lucht in.”
“Jonny kwam ook naar de bank, hè?”
“Wat wil je eigenlijk?” vroeg ze, opeens geïrriteerd. “Ben je hier gekomen om mij te vertellen hoe goed je bent?”
“Voor mij persoonlijk is het belangrijk om de feiten boven tafel te krijgen ...”
“Waarom?”
“Omdat het uiteindelijk om jou gaat, om mij, om ons.”
Ze keken elkaar weer aan. “Weet je dat zeker?” vroeg ze lief.
“Ik weet dat Jonny naar Askim is gereden toen jij daar was. Ik weet dat hij samen met iemand anders is gezien op een karrenpad dat naar de Glomma leidt. Ik weet dat je broer is uitgegleden en in de rivier is gevallen of dat hij erin werd gegooid door de persoon met wie hij samen in Askim was. Wil jij me helpen om het plaatje verder in te kleuren?”
“Wat bedoel je als je zegt dat het om ons gaat?” herhaalde ze.
“Jonny was in Askim”, hield hij vol. “Jij was er ook.”
Ze draaide zich om. De blauwe ogen keken hem afwezig aan, dromerig. “Ik geloof je niet. Dit gaat niet om ons. Het gaat alleen om jou.”
“Was het een ongeluk dat hij verdronk?”
“Natuurlijk! Wat dacht je dan?”
“Wie stelde voor om een wandeling naar de rivier te maken?”
“Ik.”
“Waarom?”
“Om hem te kalmeren.”
“Ik weet niet of ik je geloof.”
“Je mag geloven wat je wil. Niemand is in staat om tussen mij en mijn broer te komen.”
“Maar je hebt geen alarm geslagen toen hij viel, hoewel de rivier snel stroomde en het water ijskoud was. Jonny zou onderkoeld zijn, maar had wel kunnen worden gered. De ambulancehelikopter was er binnen een paar minuten geweest.”
“Je weet niet waar je over praat. Jij focust je alleen maar op jezelf en je eigen zelfmedelijden.”
“Misschien weet ik niet wat daar aan de oever van de rivier is gebeurd, maar ik weet wel dat jij alleen terugging naar zijn auto, dat je wegreed, contact opnam met Reidun Vestli en haar om hulp vroeg. Je hebt haar ontmoet nadat je Jonny’s auto had verborgen, je mocht in haar huisje onderduiken. Ik weet dat je contact opnam met Narvesen, dat hij naar Fagernes is gereisd voor een ontmoeting met Merethe Sandmo. Ik weet dat hij haar vijf miljoen kronen in cash heeft betaald om het schilderij terug te krijgen. Ik vraag me alleen maar af wat het hele proces in gang heeft gebracht. Was ik dat?”
Ze glimlachte verachtelijk toen hij de laatste woorden uitsprak. De wind speelde met haar lange haar en de golven stroomden over haar voeten.
“Het lukt je maar niet om je niet één seconde op jezelf te focussen, hè?” zei ze. “Zo zit ik niet in elkaar. Ik deed wat ik deed omdat ik niet aan mezelf kon denken. En het is allemaal Merethes schuld. Zij is begonnen. Zij heeft met de politie gepraat. Ik moest wel voor Jonny getuigen ...”
“Kon jij niet aan jezelf denken? Merethe Sandmo deed wat jij haar had gevraagd. Ze gaf het schilderij aan Narvesen, kreeg het geld en ging naar Reidun Vestli’s huisje. Daar heb jij het geld gepakt, haar vermoord en het huisje in brand gestoken. Je nam haar identiteit over, gebruikte haar ticket naar Athene. Om zoiets te plannen en uit te voeren moet je verschrikkelijk kwaad op haar zijn geweest. Iemand die zó kwaad is op iemand anders, is alleen maar op zichzelf gefocust.”
“Ik heb niemand vermoord. En jij weet niet waar je het over hebt.”
“Integendeel. Ik weet donders goed waar ik het over heb. Ik heb het hele spoor gevolgd. Het begon die nacht dat ik weg moest in verband met die vermoorde nachtwaker, een jongen nog, een student met een bijbaantje. Doodgeslagen.”
“Jim Rognstad heeft de man doodgeslagen. Het is niet mijn schuld.”
“Maar jij hebt Rognstad een alibi gegeven, dan sta je toch aan zijn kant?”
Ze gaf geen antwoord, maar keek uit over zee. Aan de horizon voeren twee grote tankers achter elkaar.
“Je had de jongens geen alibi hoeven te geven voor die nacht”, zei Frank Frølich.
“Frank”, zei ze lief, “waarom geloof je me niet?”
“Ik zeg niet wat ik geloof, ik zeg wat ik weet. Bijvoorbeeld dat ik weet dat je mij herkende in de Torggata, vlak voor de actie tegen Badirs winkel. Je draaide je om, je plaatste jezelf in mijn blikveld, je wilde mijn aandacht op je vestigen.”
“Ik wist niet wat er zou gebeuren. Ik wilde alleen dat je mij zou zien. Maar jij was degene die zich op mij stortte.” Ze keek opzij en glimlachte even. “Kun je je dat nog herinneren?”
“Ik kan me vooral herinneren dat je die nacht naast mijn bed zat te wachten tot ik weer in slaap zou vallen, zodat jij weg kon sluipen en de hele nachtmerrie kon beginnen.”
Ze bleven een tijdje zwijgend staan. De wind kreeg vat op hun kleren. De golven sloegen op de kust.
Hij schrok op toen hij weer de aanraking van haar vingers op de rug van zijn hand voelde.
“Denk jij ook af en toe dat de wereld er blauw uitziet?” fluisterde ze. “Van buitenaf gezien?”
“Waarom zeg je dat?”
“Omdat alles, ook wat er tussen jou en mij is gebeurd, afhankelijk is van het standpunt, Frank. Ik begrijp dat je verbitterd bent dat ik die nacht niets tegen je heb gezegd. Maar ik had net gehoord dat iemand Jonny zou arresteren voor de moord op een man die hij niet eens had aangeraakt. Jij was politieman. Ik heb je erbuiten gehouden en ik heb gedaan wat ik dacht dat goed was.”
Hij keek op haar hand neer. Haar handen waren hem het eerste opgevallen. De vingers in zwarte leren handschoenen die pakjes sigaretten in een rugzak stopten. Dezelfde vingers die nu over zijn hand streelden, die zich om zijn hand sloten. De warmte van haar aanraking schoot langs zijn onderarm omhoog. Hij sloot heel even zijn ogen en genoot van het gevoel, voor hij zijn hand in zijn zak stak en zei: “Deed je ook wat je dacht dat goed was toen je terugging naar jullie appartement en alles schoonmaakte? Toen je Merethes haarborstel op jouw bed legde zodat de politie die zou vinden en Merethes dna -profiel zou gebruiken om de botstukken in de as van Reidun Vestli’s huisje te identificeren? Toen je Merethe het gerucht liet verspreiden dat ze een baan in Griekenland had gekregen? Toen je haar aanzette om een vliegticket te kopen?”
Ze gaf geen antwoord.
“Was het ook goed om haar te vermoorden?”
“Als iemand Merethe heeft vermoord, dan is het Vidar Ballo geweest. Ik heb geen idee wat er met Merethe is gebeurd.”
“Jim Rognstad heeft dan misschien de nachtwaker op Loenga vermoord. Je broer is misschien per ongeluk uitgegleden. Reidun Vestli pleegde zelfmoord. Maar Vidar Ballo kan Merethe niet hebben vermoord. Hij lag, na een overdosis, dood in zijn eigen bed toen het huis afbrandde.”
Frank greep in zijn binnenzak en gaf haar een papier aan. “Een nieuwe kopie.”
Ze keek naar de kopie van Reidun Vestli’s afscheidsbrief. Ook die begon ze in stukjes te scheuren.
“Ik heb die brief eindeloos herlezen toen
ik in het vliegtuig zat”,
zei Frank, “en ik heb mezelf steeds weer afgevraagd: waarvoor
vraagt Reidun jou om vergiffenis? Moest je haar vergeven dat ze een
stel gewelddadige criminelen naar jouw schuilplaats heeft geleid?
Welke criminelen waren dat dan? Toen het huisje afbrandde was Jim
Rognstad bij een vrouw in Oslo, Vidar Ballo was dood. En – als zij
het huisje niet in brand hebben gestoken – wie heeft Reidun Vestli
dan in elkaar geslagen? En waarom werd ze pas in elkaar geslagen
nadat het huisje afbrandde? Dat antwoord was moeilijk te vinden
omdat helemaal niemand haar overvallen had. Ze heeft de overval op
zichzelf in scène gezet. Ze wilde de politie laten geloven dat
iemand haar in elkaar had geslagen, om van haar te horen waar jij
was. Als het nodig zou zijn, zou ze beweren dat de overval werd
uitgevoerd door Rognstad en Ballo. Ze wilde geloofd worden. Ze was
een universitair medewerker met aanzien. Maar, gezien het feit dat
ze de overval op zichzelf in scène zette, moet ze van een deel van
jouw plannen op de hoogte zijn geweest. Ze moet van de brand
geweten hebben. Ze moet haar huisje hebben opgeofferd. Maar als er
geen overvallers waren, dan is de hamvraag: waarvoor vraagt ze
vergiffenis?”
“Je zei zojuist dat dit om ons ging, Frank. Waarom zei je dat?”
“Als je geen antwoord wilt geven, laat mij dat dan doen. Reidun vraagt om vergiffenis omdat ze eruit stapt. Ze kon niet meegaan in jouw bloedige race. Ze had jouw motivatie niet. Ze hield van je, dat was alles. Die liefde leidde uiteindelijk tot de vraag om vergiffenis. Jíj was degene die de in scène gezette overval op Reidun plande. Je wilde namelijk dat de politie zou denken dat iemand haar in elkaar had geslagen, zodat zij zou verraden waar jouw schuilplaats was, zodat iemand jou zou vinden, en je zou vermoorden. Op die manier wilde je iemand de schuld in de schoenen schuiven voor de brand en de moord op jezelf. Maar Reidun Vestli wilde niet medeplichtig zijn aan moord. Daarom wilde ze uiteindelijk niet langer met jouw waanzinnige plan meedoen en vroeg ze of je haar wilt vergeven.”
Ze schudde het hoofd. “Dat is het meest waanzinnige verhaal dat ik ooit heb gehoord.”
Hij glimlachte met droge lippen: “Het is nog niet afgelopen. Je was woedend op Merethe, dat begrijp ik. En misschien gaf je haar ook wel de schuld van Jonny’s dood. Misschien was het beredeneerd, misschien fantasie, het feit is dat je een paar dingen over het hoofd zag toen je je wraakplannen beraamde. Je vergat bijvoorbeeld dat je in mijn bed een haarnetje had moeten dragen. Toen je de laatste nacht bij mij wegging, bleef er een zwarte haar op het kussen achter. Dat dna -profiel kwam niet overeen met Merethe Sandmo’s haarborstel, en kwam ook niet overeen met de botresten in het verbrande huisje. Je hebt het op een haar na gered, Elisabeth, want mijn baas is een irritante terriër. Toen ik met jouw haar op de proppen kwam, en het laboratorium geen match kon aantonen, wilde hij per se naar het appartement van Merethe Sandmo om daar dna -materiaal te zoeken. En raad eens waarmee dat profiel overeenkwam?”
Ze stond nog steeds stil te kijken naar het hotel. De wind speelde met haar jurk.
“Merethe Sandmo zat in het vliegtuig naar Athene, terwijl bewezen was dat ze dood was”, zei hij. “Dezelfde vrouw die zich Merethe Sandmo noemde, stapte uit het vliegtuig en huurde een auto waarmee ze naar Patras reed, waar de auto en de sleutels werden ingeleverd bij het Herz-kantoor. Maar toen verdween Merethe Sandmo. Spoorloos. In de veerboothaven in dezelfde stad dook echter een andere vrouw op: Elisabeth Faremo. Ze kocht een ticket naar Bari, aan de andere kant van de Adriatische Zee, in Italië. Daar verdween Elisabeth Faremo, en twee dagen later dook een vrouw met de naam Merethe Sandmo weer op, kilometers verder naar het noorden, in de havenstad Ancona. Ze kocht een ticket naar Zadar in Kroatië. De vrouw die daar een hotel kocht, was helemaal onbekend. De omweg was lang. Maar jouw probleem is dat de vrouw die eigenares is van het hotel, rekeningen heeft betaald met Noorse valuta waarvan de nummers geregistreerd staan bij de fiscale recherche. Elisabeth, er is een heel team bij de politie dat weet dat jouw verblijf hier is gefinancierd met het geld van Narvesen.”
“Ben je helemaal hierheen gekomen, heb je mij opgespoord, om me dat te vertellen?”
Hij bleef haar staan aankijken. Opeens leek alles zinloos. Hij dacht aan de dichtbundel die hij had gevonden. Het gesprek in bed toen ze hem de naam van dit eiland had verteld.
“Ik heb op je gewacht”, ging ze verder. “Maar ik wilde dat je zou worden gedreven door verlangen, niet door negatieve gevoelens.” Ze legde haar hand op zijn arm, rekte zich uit op haar tenen en streelde met haar lippen over zijn wang, een beroering die hij eerder had gevoeld.
“Ik wist het”, fluisterde ze, “dat je me zou vinden en hierheen zou komen.”
Hij rukte zich los. “Het is te laat.”
“Nee”, zei ze. “Niets is te laat.”
“Waarom heb je het gedaan?” fluisterde hij terug, hij verfoeide zijn eigen geklaag. “Eén ding kun je toch wel uitleggen: wat was het nut van dit alles?”
“Zonder Jonny heb ik niets.”
Hij stond na te denken over wat ze had gezegd. “Bedoel je dat er niets was gebeurd, dat je leven nog gewoon zou zijn, als Jonny ...”
“Nu heb ik alleen jou nog”, viel ze hem in de rede.
“Dat is niet waar Elisabeth. Je bent ervandoor gegaan.”
“Ik heb op je gewacht”, herhaalde ze.
“Maar we zullen elkaar nooit krijgen.”
Er verliep een kleine eeuwigheid. Alleen het geruis van de golven was te horen. Ze stonden twee meter van elkaar. Toen ze elkaar eindelijk weer aankeken, las hij in haar ogen dat er iets was gebeurd. Ze bevond zich ergens anders.
“Je bent één ding vergeten”, zei ze luid.
“Help me eens.”
“Inge Narvesen zal zijn mond houden. Hij zal nooit openlijk toegeven dat hij een gestolen schilderij in zijn bezit heeft. Je kunt me niets maken. Zonder schilderij klopt jouw verhaal van geen kant. Zonder schilderij was er niets te halen in die bankkluis. Zonder schilderij was er niets te verkopen aan Inge. Ik heb inderdaad Merethes naam en ticket gebruikt om weg te komen, maar ik moest wel, ik vreesde voor mijn leven. Iemand had eerst mijn broer vermoord, en daarna Merethe.”
“Schilderij?” vroeg Frank Frølich verwonderd. “Over welk schilderij heb je het?”
“Je weet heel goed welk schilderij ik bedoel.”
“Als je het hebt over die studie van een moeder met kind die in 1993 is gestolen uit een Italiaanse kathedraal, dan is dat schilderij nu nog net zo spoorloos als toen. Niemand heeft het sindsdien gezien. Als iemand beweert dat het in Noorwegen is gesignaleerd, is dat niets anders dan een waanidee. Dat schilderij is namelijk niet te achterhalen. Het spijt me, Elisabeth, in deze zaak zijn alleen de menselijke resten die zijn gevonden in de ruïne van het vakantiehuisje van belang. De politie in Noorwegen kan bewijzen dat die vrouw vijf miljoen kronen heeft gekregen van Inge Narvesen. Daar heeft Narvesen een verklaring voor afgelegd. Eerst probeerde hij de landelijke recherche voor te spiegelen dat Merethe hem seks had verkocht. Maar vijf miljoen voor seks is wel heel erg duur. Dus hij werd niet geloofd. Ten slotte bekende hij dat Merethe Sandmo hem een verhaal had verteld over een waardevol renaissanceschilderij dat hij voor vijf miljoen zou kunnen kopen. Hij was zo dom om haar te geloven en betaalde. Maar er werd nooit een schilderij geleverd. Hij betaalde haar en kreeg niets. Hij werd opgelicht. En mooie meisjes die geld aftroggelen van sukkels met veel geld, hebben een slaapverwekkend effect op Noorse rechters. Zo lang er geen schilderij opduikt, is dat deel van het verhaal volkomen oninteressant. Maar voor de rechtbank is de gecalculeerde planning van jouw nieuwe leven hier wel van betekenis. Je gebruikte Reidun Vestli om het arrangement van je eigen dood te onderbouwen. Je gebruikte Merethe Sandmo als tussenpersoon om geld voor jou te ritselen. Het is bewezen dat jij het geld van Merethe afpakte en haar vermoordde – omdat je dagelijks gebruik maakt van het geld, nadat je Merethe Sandmo’s identiteit had overgenomen en onder haar naam was gevlucht.”
Toen hij zweeg, stond zij nog precies zo, met haar blik naar zee gewend.
Hij maakte met zijn hoofd een beweging in de richting van het hotel. “Zullen we gaan?”
“Heb je zo weinig tijd?” Weer een andere toon. Bijna vrolijk.
Ze keken elkaar weer aan. Hij probeerde in haar ogen te lezen wat zich in die zwarte bronnen omringd door blauwe glittertjes afspeelde, maar hij gaf het op.
“Je gaat me toch geen laatste wens weigeren?” ging ze met een spottende glimlach om haar lippen verder.
“Dan moet je wel bescheiden blijven.”
“Ik heb je gezegd dat ik ging zwemmen. Als je wilt, kun je meegaan.”
Hij staarde twijfelend naar het water.
Ze begon haar jurk uit te trekken. Al snel stond ze voor hem in een blauwe bikini. De wind speelde met haar zwarte haar. Nog een keer streken haar lippen over zijn wang. “Durf je zo aardig te zijn?”
Hij ging in het zand zitten toen zij naar de waterkant liep. Hij keek naar haar mooie gestalte die het water in liep, de zongebruinde benen die door het schuimende water ploegden, de draaiende heupen. Het water moest koud zijn, niemand waagde zich erin, toch liep ze door, zonder te aarzelen. Toen ze begon te zwemmen, stond hij op om haar beter te zien. Hij spiedde naar het hoofd met het donkere haar dat in de verte verdween tussen de golven, tot het opeens weer in zicht kwam. Verdween. Weer in zicht. Verdween.
Hij dacht na over haar woorden.
Hij keek zonder haar te zien.
Gevoelloosheid verspreidde zich over zijn hele lichaam.
Toen hij eindelijk in beweging kwam en naar het hotel rende, kwamen de beide politiemannen hem al over het strand tegemoet.