21

Frank Frølich zat weer achter de doorkijkspiegel, deze keer in gezelschap van Gunnarstranda. In de verhoorkamer nam Lystad van de landelijke recherche een verhoor af. Tegenover de inspecteur zaten Inge Narvesen en zijn advocaat. De laatstgenoemde was een man van een jaar of vijftig die beslist meer ervaring had met zakelijk recht dan met strafzaken. Hij had een bol, maanvormig gezicht onder een haardos van verwilderde krullen. Noch de advocaat, noch Narvesen leek de situatie te bevallen.

“Ontkent u dat?” vroeg Lystad.

“Dat ik in dat hotel heb gedineerd? Absoluut niet.”

“Alleen?”

“Nee.”

“Met wie?”

“Ik weet niet hoe ze heet.”

“Doe eens een poging.”

“Het is waar, ik weet het niet. Ze noemde zich Tanja, maar ik betwijfel of dat haar doopnaam was.”

“Daar hebt u gelijk in. Wie was die ‘Tanja’?”

“Een hoer. Zij verkocht, ik kocht.”

“Kocht wat?”

“Wat koop je bij hoeren?”

“Geef gewoon antwoord op de vraag.”

“Ik kocht seks van haar.”

“U bent naar Fagernes gereden om seks te kopen van een vrouw die als serveerster in Oslo werkt?”

“Het begrip serveerster is niet bepaald dekkend voor de werkzaamheden van die vrouw.”

“Oké, laten we het over iets anders hebben. In 1998 hebt u een verhouding gehad met een jonge vrouw, klopt dat?”

“Dat zou kunnen. Wat bedoelt u met jong?”

“Elisabeth Faremo. Ze werkte als verkoopster bij Ferner Jakobsen, waar u klant was. U bent een verhouding begonnen.”

Inge Narvesen keek zijn advocaat even aan. Deze knikte. “Een verhouding is wel wat veel gezegd”, zei Narvesen langzaam.

“Wilt u beweren dat u van haar ook alleen seks kocht?”

“Nee. We hadden een relatie. Maar het was geen langdurige relatie.”

“Dat weet ik”, zei Lystad. “Er kwam een eind aan toen de man waar ze echt een relatie mee had, werd gearresteerd voor een inbraak in uw huis.”

Narvesen zweeg. Hij keek even naar de advocaat die langzaam het hoofd schudde.

Gunnarstranda en Frølich keken elkaar even aan. Wat voor choreografie dit ook is, dacht Frank Frølich, het is van tevoren ingestudeerd.

Lystad stond op en liep naar het raam aan de andere kant van de kamer. Hij bleef naar de straat staan kijken. “U zegt dat u seks hebt gekocht van die vrouw in Fagernes”, zei hij tegen het raam. “Waar bent u met haar naar bed geweest?”

“In het hotel.”

“U had geen kamer in het hotel.”

“Zij wel.”

“Dat had ze niet.”

“Dan heeft ze misschien een andere naam gebruikt. We waren op haar kamer, in bed.”

“Welk kamernummer?”

“Dat kan ik me echt niet herinneren.”

“Welke verdieping?”

Narvesen glimlachte gegeneerd. “Het spijt me.”

Lystad keek hem strak aan. “Het is misschien niet zo vreemd dat uw geheugen u in de steek laat, omdat noch de vrouw, noch haar alias ‘Tanja’ ooit in dat hotel heeft ingecheckt. Maar laten we voorlopig maar zeggen dat uw bewering niet direct overeenkomt met de werkelijkheid …” Lystad tilde een hand op toen de ander hem wilde onderbreken. Hij zei: “Waar was haar vriend toen jullie seks hadden?”

“Weet ik niet. Zij en ik waren alleen.’

“Maar ze was samen met haar vriend in Fagernes.”

“Dat is nieuw voor mij, ik wist niet dat ze een vriend had.”

“Had u seks met haar voor of na het diner in het restaurant?”

“Ervoor.”

“Ik heb een getuige die het volgende verklaart: u kwam het restaurant binnen. Toen zat de vrouw er al. Die vrouw heette trouwens niet Tanja. Ze is geïdentificeerd als Merethe Sandmo uit Oslo. U ging bij Sandmo aan tafel zitten.”

“Ze noemde zich Tanja. Ik had geen idee wat haar echte naam was en ik wilde het ook niet weten. Het klopt dat we elkaar in het restaurant ontmoetten … nadat we met elkaar naar bed waren geweest. We gingen apart naar beneden. Zij ging eerst.”

“Deze vrouw is nog nooit eerder met dit soort werkzaamheden in verband gebracht.”

“Een keer moet de eerste keer zijn.”

“U denkt dat dit de eerste keer was dat ze seks verkocht?”

“Geen idee.”

“Hoe hebt u de afspraak gemaakt?”

“Via internet. De gewone gang van zaken.”

“Ik ben niet bekend met die gang van zaken, hoe hebt u de afspraak gemaakt?”

“Een internetsite die contacten bemiddelt tussen prostituees en klanten. Ik ken het adres niet uit mijn hoofd, maar u kunt het later van me krijgen.”

“Hebt u elkaar ontmoet voor u naar haar kamer bent gegaan?”

“Nee.”

Frølich en Gunnarstranda keken elkaar weer aan. De advocaat van Narvesen reageerde ook. Hij fluisterde Narvesen iets in het oor.

“U bent alleen naar haar kamer gegaan, maar u kunt zich niet herinneren welke kamer het was of op welke verdieping?”

“Het spijt me, maar ik heb me verkeerd uitgedrukt.”

“Geef antwoord op de vraag.”

“Ik was het even vergeten. Ze wachtte me op in de receptie en we gingen samen naar haar kamer. Ze was een mooie vrouw, ik was opgewonden en herinner me niet welke verdieping of …”

“Genoeg”, zei Lystad en hij draaide zich om. “Het is duidelijk dat u liegt”, ging hij verder. “U geeft alleen maar blijk van minachting voor mij en voor het Openbaar Ministerie als instituut. Ik raad u aan in de rechtszaal iets slimmer te zijn. Op die rechtszaak komen we trouwens later nog wel terug. Wat betreft uw ontmoeting met Merethe Sandmo denk ik dat u helemaal niet in een hotelkamer bent geweest. Ik geloof dat u haar hebt betaald. Maar ik denk dat ze u informatie heeft verkocht, geen seks. Ik geloof dat u daarna verder ben gegaan naar een vakantiehuisje in Vestre Slidre. Daar hebt u Elisabeth Faremo ontmoet en haar vermoord.”

De stilte bleef in de kamer hangen. Narvesen was bleek geworden. De advocaat keek hem onrustig aan, schraapte zijn keel en nam het woord. “Kunt u dat bewijzen?” vroeg hij.

“Ik werk eraan”, zei Lystad. “U bent van het wraakzuchtige soort, hè, Narvesen?”

“Lystad”, onderbrak de advocaat. “Ik moet u vragen iets concreter te worden en minder insinuerend.”

“Natuurlijk word ik concreet. Narvesen, kunt u iets meer vertellen over uw relatie met Halvor Bede?”

Narvesen bleef de politieman zwijgend aankijken. De advocaat boog zich naar hem toe. Ze fluisterden samen. Daarna nam de advocaat het woord. Hij zei: “U kunt niet zomaar nieuwe en onbekende informatie op tafel leggen zonder dat we ons daarop hebben kunnen …”

“Dit is geen rechtszaak”, onderbrak Lystad. “Dit is een verhoor. Maar u hebt recht op informatie. Narvesen, vertelt ú uw advocaat over Halvor Bede of doe ik dat?”

Narvesen gaf geen antwoord. Zijn gebalde vuisten lagen voor hem op het tafelblad.

“Halvor Bede was een Noorse scheepsofficier die ooit heeft geprobeerd uw cliënt te chanteren”, zei Lystad tegen de advocaat. Hij ging verder: “Hij werd veroordeeld en zat zijn straf uit. Op de dag dat hij vrij kwam, werd hij helaas door een onbekende met een mes doodgestoken.”

“En wat heb ik daarmee te maken?” snauwde Narvesen. “Bede werd vermoord tijdens een vechtpartij in een kroeg. Een ruzie om een vrouw of God mag weten wat. Ik ben nog nooit in de buurt van die bar geweest en de zaak is al jaren geleden geseponeerd.”

“Geseponeerd, ja, maar niet verjaard. U bent nogal wraakzuchtig van aard, hè?”

“Waar wilt u heen?”

“Daar komen we zo op. U houdt er toch ook van om vakantiehuisjes in brand te steken?”

“Geef geen antwoord op dat soort insinuaties”, onderbrak de advocaat bars. Hij wendde zich weer tot Lystad: “Als u geen getuigenverklaringen of concrete bewijzen hebt die mijn cliënt met de vermeende moord of andere denkbeeldige misdaden in verband brengen, verzoek ik u nu met het verhoor te stoppen.”

“We gaan door zo lang ik dat noodzakelijk vind”, zei Lystad en hij keek op zijn horloge.

“Is mijn cliënt in staat van beschuldiging gesteld?”

“Nee.”

“Is hij een verdachte?”

“Hoofdverdachte.”

“Dan moet u meer informatie geven. U moet bewijzen hebben voor de aanklachten.”

“Met alle plezier”, zei Lystad en hij opende zijn tas. “Het heeft te maken met een huiszoeking die de fiscale recherche op uw kantoor heeft gehouden, Narvesen. Een kleine bijzaak in dat verband is een geldopname van vijf miljoen kronen. Ik kan u vertellen dat de biljetten die u bij de bank hebt gekregen, geregistreerd zijn. Een aantal van deze biljetten is opgedoken in Fagernes, op de dag waarop u samen met Merethe Sandmo in Fagernes bent geweest. Mijn stelling luidt als volgt: u hebt vijf miljoen kronen aan Merethe Sandmo gegeven.”

Narvesen keek hem zwijgend aan.

Lystad ging verder: “Ik ben benieuwd wat zij u te bieden had dat vijf miljoen kronen waard was. Ik ben ervan overtuigd dat zelfs uw advocaat niet gelooft dat u haar zo veel hebt betaald voor een nummertje in een hotelkamer.”

Het werd stil in de verhoorkamer.

De advocaat schraapte zijn keel.

Lystad keek hem aan. “Uw cliënt heeft op dit moment maar één keuze: hij legt een verklaring af, of hij weigert een verklaring af te leggen. Dat laatste is niet verstandig. U krijgt een paar minuten om de zaak samen te bespreken. We nemen even pauze.”

Hij liep de kamer uit.

*

Frank Frølich en Gunnarstranda bleven een paar seconden naar de verhoorkamer zitten kijken.

“Lystad is goed”, zei Frank Frølich. “Maar het is nu het belangrijkste om met Merethe Sandmo te praten.”

Ze stonden op en liepen naar de gang.

“Zoals je weet, zit ze in Griekenland”, zei Gunnarstranda.

“Maar we moeten haar te pakken krijgen.”

“Waarom?”

“Omdat zij degene is die kan vertellen wat er eigenlijk gebeurd is toen ze Narvesen ontmoette. En nog iets: Merethe Sandmo zou de vierde overvaller geweest kunnen zijn.”

“O?”

“Ik heb wat met die gedachte zitten spelen”, zei Frank Frølich. “Het zou een logische verklaring kunnen zijn. Merethe had geen ervaring, ze raakte in paniek. Of misschien deed ze wel tegen haar zin mee. Dat verklaart waarom ze er niet vandoor ging toen de nachtwaker kwam. Toen er uiteindelijk een moord werd gepleegd, kreeg ze last van haar geweten en daarom tipte ze de politie. Dat is ook de reden dat ze maar drie namen doorgaf in plaats van vier. Wat weer verklaart waarom Elisabeth Faremo zich gedwongen voelde haar broer en de beide anderen een alibi te geven. Misschien liep daarom ook de onderlinge verhouding spaak. Het kan zelfs verklaren waarom het fout ging tussen Merethe Sandmo en Jonny Faremo en zij zich in Vidar Ballo’s armen stortte.”

“Het is natuurlijk een optie. Maar er is één ding dat haar eventuele medewerking aan de overval niet verklaart.”

“En dat is?”

“Vidar Ballo is dood.”

Frank Frølich schrok. “Hoe lang al?”

“Lang. Heel erg lang. Hij is gevonden omdat buren reageerden op de lijklucht. Misschien is hij na het gesprek met mij naar huis gegaan en gestorven.”

“Dus hij was dood toen het huisje is afgebrand?”

“Waarschijnlijk wel, ja.”

“Waaraan is hij doodgegaan?”

“Overdosis. Standaard uitvoering, heroïne, passende outillage, hoge dosis, enzovoorts, geen greintje twijfel aan de doodsoorzaak.”

Frølich zweeg weer, hij stond nog steeds op dezelfde plek.

Gunnarstranda schraapte zijn keel en maakte met zijn hoofd een beweging in de richting van Lystad die bij de tafel op hen stond te wachten: “Nemen we die kop koffie nog voor de pauze om is? We zijn gevraagd om aan de volgende ronde iets actiever deel te nemen en mee te gaan naar de verhoorkamer.”

Frølich schudde het hoofd. “Ik geloof niet dat het verstandig is dat ik deelneem aan dat verhoor.”

Gunnarstranda trok zijn wenkbrauwen op.

“Zo gauw ik me vertoon, gaan Narvesen en zijn advocaat met modder gooien.”

Gunnarstranda’s ogen schoten vuur. “Wat heb je gedaan?”

“Hij zal me waarschijnlijk beschuldigen van vernieling.”

“Wat heb je gedaan?”

Frank Frølich haalde de schouders op. “Ik heb het raam van zijn terrasdeur gebroken.”

“Idioot!”

“Rustig maar. Hij had nog wat van mij tegoed, omdat hij mijn huisje in brand heeft gestoken. Ik geloof niet dat hij de ballen heeft om iets anders te doen dan met modder te gooien. Wat hij ook zegt, het zijn alleen maar loze beschuldigingen. Hij komt met wat opmerkingen, en verder niets. Daarom ga ik nu. Dan hoeven jullie je niet op die kant van de zaak te concentreren, en kan ik in alle rust nadenken.”

Gunnarstranda ging naast Lystad zitten, die loom Frølichs gestalte nakeek.

Lystad zei: “Wat is er met hem?”

Gunnarstranda haalde de schouders op. “Zo is hij al een hele tijd. Het gaat wel weer over.”

*

Frank Frølich reed doelloos in de richting van het centrum. Toen hij de Hausmannsgate in reed, kreeg hij een ingeving en hij reed door naar de Mariboesgate. Hij vond een plaatsje tegenover de ingang van Rockefeller en slenterde naar de Torggata.

Hij liep weer in de richting van Badirs winkel. Hij kocht een broodje worst bij een kiosk in de Osterhausgate, eerder uit gewoonte dan omdat hij honger had. Hij liep verder naar de Torggata, en bleef staan voor de trappen van het gebouw dat vroeger het Torggata zwembad was geweest. Hij stond te denken aan Narvesen die op dit moment zijn opname van vijf miljoen moest verantwoorden. Misschien raakte hij zelf op dit moment zijn baan wel kwijt. Hij hief zijn hoofd op en voelde hoe de gedachte vanbinnen vorm kreeg. Het kan me niet schelen.

Hij glimlachte voor zich uit, nam een hap van zijn broodje, keek naar de wirwar van donkere gedaanten die in de richting van de Storgata liepen. Positief: het kan me niet schelen. Negatief: het kan me niet schelen. Wat kan je wel schelen? Uitvinden wie Elisabeth vermoordde en waarom.

Maar zal Narvesen eigenlijk wel iets over het schilderij vertellen?

Als hij dat doet, dan moet hij ook vertellen hoe hij het schilderij in eerste instantie in handen heeft gekregen. Dus zal hij wel niets vertellen, zolang hij dat tenminste niet móét doen om zichzelf vrij te pleiten van iets anders; van moord bijvoorbeeld. En als de waarheid mij mijn baan kost, dan is het dat waard.

Hij wierp een blik op Badirs winkel en dacht aan Elisabeth en aan Narvesen. De winkel was nog steeds gesloten – op datzelfde moment moest hij uitwijken voor een opgewonden fietser die het er niet mee eens was dat hij als voetganger op het fietspad in de Torggata stond. Hij nam nog een hap en keek de vrouw op de fiets na – van schrik verslikte hij zich bijna. Hij had haar eerder gezien. Nee, niet haar, een ander. Het beeld kwam terug. De dag van de actie tegen Badir: hij kwam de trap van het voormalige zwembad af en wachtte op het signaal. Toen had hij haar gezien – niet deze vrouw – maar een vrouw op een fiets, die met haar bovenlichaam voorover gebogen door de Torggata trapte. Hij had met één voet op het fietspad gestaan, het gerinkel van een fietsbel gehoord en snel een stap achteruit gedaan, weg van het fietspad, voordat krakend het geluid uit de radio had geklonken en hij zijn plaats, verderop in de straat, tegenover de winkel van Badir, had ingenomen. Ze was van die kant gekomen. Ze was Badirs winkel voorbij gereden, verder gefietst, ze moest dus eigenlijk ergens anders heen. Toen was ze Frank Frølich gepasseerd die de trap afkwam. Was dat Elisabeth geweest?

Frank Frølich, objectief nu: ze zou het geweest kunnen zijn. Hij was op de actie gefocust geweest, had helemaal niet op haar gezicht gelet. Maar zij had misschien wel opgelet. Ze had hem misschien gezien: een gezicht uit de rechtszaak tegen Ilijaz Zupac. In dat geval was ze gestopt zonder dat hij het had gezien, ze moest haar hoofd hebben omgedraaid en hem een paar tellen hebben nagekeken. Toen had ze een beslissing genomen en was ze terug gefietst, ze had haar fiets langs de afzetting gereden die op dat moment werd opgezet. Daarna had ze de fiets verder geduwd en had ze zichzelf in zijn gezichtsveld geplaatst, bij de winkel van Badir. Alles kwam terug: het piepende geluid van de verroeste fietsstandaard. Ze liep naar binnen, hij stak de rijbaan over en rende haar achterna.

Maar wat had het te betekenen?

Hij wist wat het moest betekenen.

De woorden van Gunnarstranda klonken nog na in zijn oren: Frølich! Wees toch niet zo naïef! Er is iets met die juffrouw aan de hand. Hoe je de dingen in deze zaak ook wendt of keert, de enige conclusie is dat je in de luren bent gelegd.

De oude vos had zoals altijd gelijk gehad, en ineens had Frank Frølich weinig tijd.

*

Hij belde Gunnarstranda op zijn mobiel.

“Ik dacht dat je ging nadenken”, zei Gunnarstranda enigszins spottend.

Frølich zei: “Daarom bel ik ook. Heeft Narvesen bekend?”

“Nog niet, maar we zijn net in een interessante fase van het verhoor, om het zo maar te zeggen. Het gaat over Narvesens huis, een vernielde terrasdeur en een zekere politieman die eigenlijk vakantie heeft.”

“Heeft hij het ook over kunst gehad?”

“Kunst? Nee. Hoezo?”

De gedachten schoten door Frank Frølichs hoofd.

“Hoezo?” herhaalde Gunnarstranda ongeduldig.

“O … gewoon iets waar ik aan dacht. Maar waarover ik bel: de bankdirecteur in Askim vertelde toch dat Ilijaz Zupac iets uit de bankkluis had gehaald?”

“Dat weet je.”

“Ik bedacht dat Ilijaz een naam is die erg exotisch klinkt”, zei Frank Frølich langzaam.

“We werken niet aan die zaak, Frølich. Niet voordat we antwoord krijgen op het opsporingsbericht.”

“Ben je daar tevreden mee?”

“Het gaat er niet om waar ik tevreden mee ben.”

“Als Lystad Narvesen in hechtenis wil nemen voor de moord op Elisabeth, dan heeft hij een motief nodig. Dat motief heeft te maken met de inbraak in 1998 . En die zaak heeft te maken met de bankkluis. Dan kan het toch geen kwaad om even met de bank te bellen?”

“Afgezien van één ding, waar moet ik het met die mensen over hebben?”

“Vraag eens van welk geslacht de persoon was die zich uitgaf voor Ilijaz Zupac.”

Het werd stil aan de telefoon.

“Meneer Gunnarstranda”, zei Frølich hooghartig. “U bent traag van begrip.”

“Ik denk dat je een punt hebt, Frølich, wat dat geslacht betreft, hoe kwam je op dat idee?”

“Een paar dingen. Onder andere dat jij zei dat Ballo dood was. En hoe moeilijk is het voor jou om de bank te bellen en het signalement te achterhalen van de persoon die zich uitgaf voor Ilijaz Zupac?”

Gunnarstranda dacht na. “Ik zou je die dienst kunnen bewijzen”, ging hij eindelijk overstag. “De vraag is dan: wat zet jij daar tegenover?”

“Een bewijs.”

“Wat voor bewijs?”

“Een bewijs dat Narvesen vrijpleit. Dan hoef je je ook niet langer druk te maken over die vernielde terrasdeur.”

“Kom op, wat voor bewijs?”

“Een haar”, zei Frank Frølich.

De vierde overvaller
titlepage.xhtml
De_vierde_overvaller_split_0.xhtml
De_vierde_overvaller_split_1.xhtml
De_vierde_overvaller_split_2.xhtml
De_vierde_overvaller_split_3.xhtml
De_vierde_overvaller_split_4.xhtml
De_vierde_overvaller_split_5.xhtml
De_vierde_overvaller_split_6.xhtml
De_vierde_overvaller_split_7.xhtml
De_vierde_overvaller_split_8.xhtml
De_vierde_overvaller_split_9.xhtml
De_vierde_overvaller_split_10.xhtml
De_vierde_overvaller_split_11.xhtml
De_vierde_overvaller_split_12.xhtml
De_vierde_overvaller_split_13.xhtml
De_vierde_overvaller_split_14.xhtml
De_vierde_overvaller_split_15.xhtml
De_vierde_overvaller_split_16.xhtml
De_vierde_overvaller_split_17.xhtml
De_vierde_overvaller_split_18.xhtml
De_vierde_overvaller_split_19.xhtml
De_vierde_overvaller_split_20.xhtml
De_vierde_overvaller_split_21.xhtml
De_vierde_overvaller_split_22.xhtml
De_vierde_overvaller_split_23.xhtml
De_vierde_overvaller_split_24.xhtml
De_vierde_overvaller_split_25.xhtml
De_vierde_overvaller_split_26.xhtml
De_vierde_overvaller_split_27.xhtml
De_vierde_overvaller_split_28.xhtml
De_vierde_overvaller_split_29.xhtml
De_vierde_overvaller_split_30.xhtml
De_vierde_overvaller_split_31.xhtml
De_vierde_overvaller_split_32.xhtml
De_vierde_overvaller_split_33.xhtml
De_vierde_overvaller_split_34.xhtml
De_vierde_overvaller_split_35.xhtml
De_vierde_overvaller_split_36.xhtml
De_vierde_overvaller_split_37.xhtml
De_vierde_overvaller_split_38.xhtml
De_vierde_overvaller_split_39.xhtml
De_vierde_overvaller_split_40.xhtml
De_vierde_overvaller_split_41.xhtml
De_vierde_overvaller_split_42.xhtml
De_vierde_overvaller_split_43.xhtml
De_vierde_overvaller_split_44.xhtml
De_vierde_overvaller_split_45.xhtml
De_vierde_overvaller_split_46.xhtml
De_vierde_overvaller_split_47.xhtml
De_vierde_overvaller_split_48.xhtml
De_vierde_overvaller_split_49.xhtml
De_vierde_overvaller_split_50.xhtml
De_vierde_overvaller_split_51.xhtml