12
Hij zat apathisch in zijn leunstoel naar de rommel in zijn flat te staren, toen er aan de deur werd gebeld. Hij kwam moeizaam overeind en slofte naar de hal. Met verrassende energie trok hij de deur open.
Wie had hij verwacht? Elisabeth?
De persoon op de deurmat was zo ver van zijn droombeeld verwijderd als maar enigszins mogelijk was. Hoofdinspecteur Gunnarstranda stond met beide handen in zijn jaszakken naar hem te kijken, met een blik in zijn ogen die hij normaal gesproken alleen in de richting van verdachte personen wierp.
“Jij bent hier nog nooit eerder geweest”, zei Frank, en hij hoorde zelf hoe dom het klonk.
Gunnarstranda schudde het hoofd.
“En we werken al meer dan tien jaar samen.”
“Zullen we binnen verder praten, of zal ik je uitnodigen om in de stad een pilsje te gaan drinken?”
“Kom binnen.” Om de een of andere reden voelde hij zich verlegen. Hij schopte een paar oude schoenen aan de kant en begon de tafel af te ruimen.
“Maakt niet uit”, zei Gunnarstranda. “Echt niet, en je hoeft me ook niets aan te bieden.”
“Ik heb alleen maar bier.”
“Dan neem ik een biertje.”
Frank liep snel naar de keuken. Verdomme. Geen schone glazen. Hij pakte een paar waterglazen uit de gootsteen en waste ze af onder de kraan. “Wat kom je doen?” riep hij door de kamerdeur.
“De dag zit erop.”
Frank nam twee flesjes en glazen mee.
“En met de mensen met wie ik moet samenwerken kun je niet goed praten.” Gunnarstranda maakte de tafel leeg, pakte een kaart en vouwde hem uit. Het was een kaart op grote schaal. De rivier Glomma slingerde zich als een blauwe, wollen draad over het papier. “Ik heb onder andere een bespreking gehad met de landelijke recherche en heb besloten om wat informatie met jou te delen, off the record .”
Frank schonk de glazen vol en keek op.
“Dan hoef jij ook geen domme dingen te doen.”
“Dat is aardig ...”
De repliek, de toon – ze werden allebei genegeerd.
“Hier werd Faremo gevonden, in de Vammasjø.” De blauwe streep op de kaart verbreedde zich tot een vlek. Het water achter de dam werd de Vammasjø genoemd. Gunnarstranda liet zijn wijsvinger over de kaart glijden tot hij een klein vierkant naast de rivier aanwees. “Die boerderij heet Oraug.” De wijsvinger stopte bij het vierkantje ernaast. “En deze boerderij heet Skjolden. De landelijke recherche heeft een getuige gevonden die zegt dat een auto vlak bij die boerderij is gestopt. Die auto stopte op het pad. Twee personen, die waarschijnlijk uit de auto zijn gestapt, zijn langs het karrenspoor naar de rivier gelopen.” De wijsvinger van Gunnarstranda gleed verder naar een rode streep op de kaart. “Over dit karrenspoor. Het tweetal was rustig aan de wandel, niets wees erop dat ze ruzie hadden. Het was middag, de zon stond al laag, de getuige die dit vertelt was buiten om foto’s te maken. Het was een middag met mooie fotokleuren, herfst, weet je, rode esdoorns, geelbruine berken en dat soort dingen. De man beweert dat de lucht bijna oranjegekleurd was en perfect om te fotograferen, dus moet de zon al heel laag hebben gestaan, waarschijnlijk was het al een uur of drie ’s middags, misschien halfvier. Ik kan me de dag zelf goed herinneren. Het was een onrustige lucht, met sluierbewolking, gekleurd door de zonsondergang.”
“Twee personen, welk geslacht?”
Gunnarstranda haalde zijn schouders op. “Dat is niet duidelijk. We gaan ervan uit dat het mannen waren.”
“Hij heeft geen foto van hen gemaakt?”
“Nee. Maar hij zei dat ze niet op gewone wandelaars leken.”
“Wat bedoelt hij daarmee?”
“Weet ik niet precies. Hij zei dat ze te ‘stads’ waren.”
“En een van beiden was Jonny Faremo?”
“Het kan Faremo zijn geweest. Een van de personen droeg een zwarte cap. Faremo droeg een zwarte cap toen hij bij de rechter-commissaris verscheen.’
“Ook toen ik hem even later op de parkeerplaats trof.”
“Dat is de enige observatie die we hebben. Het karrenspoor leidt naar de rivier, tussen Kykkelsrud en de waterkrachtcentrale Vamma. En het tijdstip klopt ongeveer. Waarschijnlijk is dat de laatste keer dat iemand, behalve de dader, Jonny Faremo in levenden lijve heeft gezien.”
“Wanneer was dit?”
“Dezelfde middag dat Faremo uit voorlopige hechtenis werd ontslagen.”
“Twee personen aan de wandel, geen ruzie of gevecht?”
“Klopt.”
“Heeft iemand gezien dat de auto weer startte en wegreed?”
“Niemand, tot nu toe.”
“En de auto?”
“Weg.”
“Waarom maken twee personen op een koude dag in november, op een godverlaten plek, een wandelingetje naar de Glomma?”
“Waarom gaan Noren überhaupt aan de wandel?”
“Voor wat beweging, calorieën verbranden ...”
“Er is ook nog een andere reden te verzinnen.”
“Welke?”
“Toen mijn vrouw nog leefde en wij wandelingen maakten, was dat altijd om dingen uit te praten.”
“Om de lucht te klaren, een gesprek onder vier ogen dat eindigt in een ruzie en ...”
“Dat zou een hypothese zijn.”
“Met wie had Faremo iets uit te praten, als het niet die vrouw was, Merethe Sandmo?”
“Met Vidar Ballo. Dat is de man die nu het bed met Merethe deelt. Maar er is één ding dat tegenspreekt dat het Ballo was.”
“Wat dan?”
“Die drie, Faremo, Rognstad en Ballo, zijn de beste vrienden en collega’s. Ze werken vaak samen en delen de buit zonder ruzie. Het is gewoon heel moeilijk voor te stellen dat Jim Rognstad of Vidar Ballo een motief zou hebben om Faremo te vermoorden. We weten alleen dat Merethe Sandmo misschien heeft geruild van bed en vrijer, van Jonny Faremo naar Vidar Ballo.”
“Misschien?”
“Zo lijkt het. Maar we weten het niet zeker. Aan de andere kant hebben die jongens al vaker van partner gewisseld, zonder problemen. Dus de poes van Merethe Sandmo hoeft niet per se een motief te zijn.”
“Weet je zeker dat Merethe Sandmo en Vidar Ballo bij elkaar zijn?”
“Als ze het niet zijn, dan proberen ze in elk geval te doen alsof.” Gunnarstranda nam een slok van zijn bier.
“Maar toch ... Merethe Sandmo heeft de tip gegeven over de moord op Loenga, hè? Als Jonny Faremo is vermoord, werd hij, statistisch gezien, vermoord door iemand uit zijn kennissenkring. En we hebben een dame die van bed heeft geruild. Vervolgens belt die vrouw de politie en uiteindelijk is de eerste minnaar dood.”
“Daar zit natuurlijk iets in”, zei Gunnarstranda en hij zette zijn glas weg.
“Het is in elk geval een stuk waarschijnlijker dan dat hij per ongeluk is gevallen.”
Gunnarstranda schudde het hoofd. “De hele groep staat onder druk. Er is een aantal aanwijzingen dat de zaken niet zo goed gingen. Toch blijft het grote raadsel waarom Merethe Sandmo ons die tip gaf.”
Ze bleven naar elkaar zitten kijken. Gunnarstranda pakte zijn pakje shag en sigarettenmachine. “Vidar Ballo en Merethe Sandmo zijn verdwenen.”
“Hoe weet je dat?”
Gunnarstranda kneep het teveel aan tabak van de sigaret die hij had gerold. “Ik heb mensen uitgestuurd om ze op te pakken, ik kwam namelijk gisteren Ballo en Merethe Sandmo tegen. Ik heb ze allebei opgedragen om vandaag voor een verhoor naar het bureau te komen. Ze kwamen niet opdagen.”
“Zou het echt zo simpel zijn? Faremo in zijn eentje tegen Ballo en zijn ex?”
“Misschien.”
“Zoiets is vaker gebeurd. De Fransen hebben er zelfs een soort spreekwoord voor: cherchez la femme ...”
Gunnarstranda grijnsde twijfelend. “Ik zou eerder voor een dergelijke hypothese gaan als er ook nog een ander conflict speelde tussen Ballo en Faremo. Ze zaten nu allebéí vast vanwege de tip van die juffrouw, dus ik zie niet hoe ze de een tegen de ander zou kunnen uitspelen.”
“Behalve als zíj degene is om wie ze vechten. Dat zou reden genoeg zijn.”
Gunnarstranda dacht even na voor hij zei: “En dan hebben we nog jouw rol in het geheel. Iemand zal met de vraag komen of jij degene was die met Faremo langs de Glomma wandelde.”
“Ik was het niet.”
Ze bleven elkaar in de ogen kijken.
“Iemand zal vragen wat jij in die uren hebt gedaan. Je hebt zelf toegegeven dat je hebt geprobeerd om Faremo te ‘schaduwen’ – een paar uur voor die observatie.”
“Maar ik reed met mijn eigen auto naar Blindern, ik was op zoek naar Reidun Vestli toen dat gebeurde.”
“Lystad van de landelijke recherche vertelde al dat je dat had gezegd. Maar hij zei ook dat het tijdstip vaag was. Het zou kunnen zijn dat je bij daglicht in Askim was, en dat je daarna als de gesmeerde bliksem naar Blindern bent gereden om een alibi te regelen.”
Frank Frølich zuchtte diep. “Dat is toch idioot.”
Gunnarstranda stak de sigaret aan. “Heb je een asbak?”
Frank Frølich knikte naar een leeg pindaschaaltje op de tafel. “Gebruik dat maar.” Hij ging rechtop zitten en keek weer op de kaart. Hij schraapte zijn keel en zei: “Wat voor auto stond langs de Skjoldenvei geparkeerd?”
“We weten het merk niet. Lystad zegt dat het een sedan was, zilvergrijs, het kan alles zijn, van een Saab tot een japanner. En Faremo had een zilvergrijze Saab.”
“En ik heb een zilvergrijze Toyota Avensis – sedan.”
“Ja”, zei Gunnarstranda laconiek. “Toen we bij de Kykkelsrud centrale stonden, had je het de hele tijd over die weg hier.” Hij tikte met zijn wijsvinger op de kaart.
“En dat heb je natuurlijk tegen Lystad gezegd?”
“Natuurlijk.”
Frank Frølich grijnsde scheef en zei: “Die Vrangfoss is heel bijzonder, er steekt een landtong uit in de rivier, zodat het water door een heel smalle geul om de landtong heen moet stromen.”
“Het lijkt wel alsof je er bekend bent.”
“Nadat we elkaar bij de dam hadden gesproken, ben ik erheen gegaan.”
“Juist.”
“Waarom ben je eigenlijk hierheen gekomen?” vroeg Frank Frølich ineens.
Gunnarstranda keek op, met een scheve glimlach om zijn lippen. Hij schraapte zijn keel. “Er is een getuige opgedoken in de zaak van de nachtwaker op Loenga.”
Frank Frølich trok vragend zijn wenkbrauwen op.
“Hij heeft zich niet vrijwillig gemeld. Het is een van die vrije vogels die bij Plata rondhangen, en hij is ondervraagd omdat twee undercoveragenten geruchten hadden opgevangen dat hij iets wist van de moord op Loenga”, vervolgde Gunnarstranda. “De man heet Steinar Astrup. Hij lag die nacht in een container, onder een paar kartonnen dozen te slapen. En zijn verhaal is heel interessant. Hij zegt dat hij wakker werd toen de container naast die van hem werd opengebroken. Het waren drie kerels.”
“Dat belooft wat. Een fotoconfrontatie?”
“Ze droegen allemaal bivakmutsen. Aan de buitenkant van het hek stond een auto, een bmw stationwagen. Het drietal was bezig de buit in zwarte plastic zakken te stoppen. Daarna waren ze naar het hek gelopen en hadden ze de zakken eroverheen gegooid. En nu moet je opletten: die getuige beweert dat er een vierde persoon achter het stuur van die auto zat. De persoon in kwestie stapte uit en tilde de zakken in de laadruimte van de auto. Dat is twee keer gebeurd. Dat wil zeggen dat die kerels twee keer met zakken naar het hek zijn gelopen. Maar opeens verstopte het drietal binnen de omheining zich achter een stapel pallets, omdat de nachtwaker, Arnfinn Haga, met zijn kleine Fordje aan kwam rijden. Hij minderde snelheid toen hij de stationwagen passeerde. De auto’s bevonden zich elk aan een kant van het hek. De nachtwaker stopte en reed een stukje terug. Hij stapte uit de auto en scheen met een sterke zaklamp door het hek naar de persoon die aan de andere kant in de bmw zat. En toen gebeurde er iets merkwaardigs.” Gunnarstranda pauzeerde even met opzet voor hij verder ging: “De persoon achter het stuur van de bmw stapte uit, met de handen omhoog.”
“Handen omhoog? Die nachtwakers zijn toch niet gewapend? De auto stond aan de andere kant van het hek, hij had toch weg kunnen rijden?”
“Ik ben nog niet klaar. Maar je hebt een punt. Volgens Astrup vroeg de nachtwaker waar de persoon mee bezig was. En toen was het pang.”
“Pang?”
“Ja, een van de kerels met de bivakmutsen rende naar voren en sloeg de nachtwaker met een honkbalknuppel neer.”
“En toen?”
“Dat hij het over een honkbalknuppel heeft, is belangrijk. Dat betekent dat die getuige de waarheid spreekt. Er is verder niemand die weet dat het moordwapen een honkbalknuppel is, behalve onze eigen mensen.”
“En hij heeft het dus over vier personen? Dat kan betekenen dat wij op het verkeerde spoor zitten.”
Gunnarstranda schudde het hoofd. “Die drie kerels klommen daarna over het hek, sprongen in de bmw en gingen er als een haas vandoor”, maakte hij zijn verhaal af.
“Vier personen?”
Stilte daalde in de kamer neer. Frank Frølich hoorde plotseling getik. Gunnarstranda’s Swatch horloge. Hij schraapte zijn keel. “Wat wil dat zeggen?”
“Ik weet het niet”, zei Gunnarstranda zacht. “Of het waren er vier: Faremo, Rognstad, Ballo plus een onbekende vierde, of het hele spoor naar het drietal, Faremo, Rognstad en Ballo, is een dwaalspoor.”
“Misschien hadden ze voor deze klus gewoon een chauffeur nodig?”
“Een container op de kade? Niets wijst erop dat ze juist voor deze klus een vierde man in moesten schakelen. Ze staan erom bekend dat ze altijd samenwerken, en niemand anders meenemen.”
“Wanneer werden ze gearresteerd?”
“Ballo en Faremo werden ’s morgens om vijf uur in Faremo’s appartement gearresteerd. Rognstad werd opgepikt bij het clubgebouw van de Hells Angels bij Alnabru. Alle drie hebben ze verklaard dat ze hebben zitten pokeren in het appartement van Jonny en Elisabeth Faremo – onder het toeziend oog van Elisabeth Faremo, van twee uur ’s nachts totdat ze werden gearresteerd. En de rechter-commissaris geloofde hen, omdat Elisabeth Faremo in het appartement aanwezig was toen de politie arriveerde.”
“En Rognstad?”
“Hij verklaarde dat hij het appartement tien minuten voor de arrestatie heeft verlaten. Hij reed op zijn motor naar Alnabru, en dat klopt met waarnemingen van getuigen bij Alnabru.”
“Niemand heeft gezien dat ze ’s nachts thuiskwamen?”
Gunnarstranda schudde het hoofd.
“En de auto, de bmw ?”
“Er is een gestolen bmw gevonden. Dat kan de auto van de dieven zijn. Hij werd de dag na de moord bij Sæther gevonden. Er was geprobeerd de auto in brand te steken.”
“En wat is je conclusie?”
“Het enige wat deze drie kerels in verband brengt met de moord op Arnfinn Haga is de tip van Merethe Sandmo. Als Sandmo en Ballo geliefden zijn, is de kans groot dat zij haar tip weer intrekt, en dan hebben we niets.”
“Maar wat denk je, hebben die drie de nachtwaker vermoord?”
Gunnarstranda stond op. “Op dit moment denk ik helemaal niets.” Hij liep naar de deur. “Ik word geplaagd door een ander mysterie”, mompelde hij.
“Welk?”
“Als er die nacht door vier mannen in die container is ingebroken, waarom gaf Merethe Sandmo ons dan maar drie namen?”
Frank Frølich haalde de schouders op.
“Je bent het toch met me eens dat dat vreemd is?”
“Ja.”
“We hebben drie mogelijkheden: óf ze wist niets van de vierde man, óf ze zwijgt over de vierde man, óf de tip is een puur verzinsel.”
“Kan het zijn dat Astrup liegt? Dat het er maar drie waren?”
“Dat betwijfel ik. Zijn verhaal verklaart hoe het gegaan is, geeft een motief voor de moord en komt bovendien overeen met de rubbersporen die zijn gevonden aan de buitenkant van het hek.”
“Dan waren het dus vier man.”
Gunnarstranda knikte. “Als het je lukt om Elisabeth Faremo te vinden, probeer dan een naam uit haar los te peuteren.”
“Van wie?”
“De vierde overvaller.”