8
Hoofdinspecteur Gunnarstranda zat stil op zijn draaistoel afwezig naar de muur van zijn kantoor te staren. Voortdurend speelde de dood van zijn vis door zijn hoofd. Hij had op de bodem van de vissenkom gelegen, op de steentjes en het zand – dood. Dat beeld had zijn voorstelling over de dood van vissen veranderd. Hij had altijd gedacht dat vissen aan de oppervlakte bleven drijven, niet dat ze naar de bodem zouden zinken. Maar Kalfatrus was dood – geen twijfel mogelijk. Geen mondbewegingen en geen reactie toen hij hem met het netje oppakte. Het was ook een beetje macaber geweest: zijn goudvis, liggend in een netje, klaar om te worden geserveerd. Maar hij werd vooral geplaagd door het afscheid. Hij had de vis in de vuilnisemmer gegooid, iets wat hij nu, bij nader inzien, beschouwde als een onwaardig afscheid van een jarenlange huisgenoot. Die gedachte plaagde hem. Maar het zou toch ook bespottelijk zijn om een vis te begraven. Een ander alternatief was het toilet geweest. Twijfelend tussen twee mogelijkheden had hij gekozen voor de op dat moment meest logische oplossing en hij had de vis op weg naar zijn werk in een vuilnisbak gegooid. Toch zorgde de twijfelachtige moraal achter deze handeling ervoor dat hij zijn gedachten niet bij zijn werk kon houden, af en toe verzonk hij in gedachten en toen de telefoon ging, leek het alsof hij wakker schrok van een fel rinkelende wekker. Hij schrok op en greep de hoorn: “Hou het kort, alstublieft.”
Het was stil aan de andere kant.
“Hallo”, snauwde Gunnarstranda ongeduldig.
“U spreekt met Narvesen, Inge Narvesen.”
“Ja?”
“Ik wil graag mijn dankbaarheid overbrengen voor …”
Gunnarstranda viel hem in de rede: “Bel daarvoor maar naar de krant. Ik doe gewoon mijn werk.”
“Aan de andere kant …”
“Er is geen andere kant. Ik wens u het allerbeste.”
“Maar man, wacht toch even!”
“Narvesen, ik heb het druk.”
“Ik heb verdorie ook een druk bestaan. Denkt u dat ik u bel om de tijd te verdrijven?”
“Tja, zegt u het dan maar.”
“Ik ben dankbaar dat ik het geld terug heb, hoewel ik zes jaar lang geen rente heb gebeurd over een half miljoen kronen.”
Dat laatste werd met een lachje gezegd.
“Ik dacht dat we klaar waren met dat geld”, beet Gunnarstranda hem af.
“Ik wil er gewoon zeker van zijn dat de zaak nu uit de wereld is.”
Sesam open u. Gunnarstranda was voor het eerst geïnteresseerd in het gesprek. Zijn vingers zochten naar sigaretten, hoewel hij wist dat hij de sigaret die hij zou vinden, niet zou roken. Dit was vreemd. Zijn nerveuze vingers speelden met de sigaret terwijl hij nadacht en wachtte tot de ander verder ging. De man had een half miljoen retour gekregen en gebruikte kostbare tijd om de aarde aan te stampen van een gat dat allang was dichtgespit. Inge Narvesen had er zojuist voor gezorgd dat de alarmbellen in Gunnarstranda’s hoofd begonnen te rinkelen, de melding was duidelijk: pak een schep en begin te graven!
Dat had Narvesen zelf ook al begrepen. Zijn stem zei: “Tja, ik verdoe uw tijd. Ik heb het geld terug, de verantwoordelijken zijn gearresteerd.”
“Waarom belt u dan?”
“Zoals ik zei …”
“Dat heb ik gehoord. U wilt de zaak nu uit de wereld hebben. Waarom?”
Narvesens zwijgen duurde precies twee tellen te lang. Hij zei: “U begrijpt het niet, zoals ik gelijk al heb gezegd, bel ik om mijn oprechte dankbaarheid over te brengen …”
“Dat heb ik ook gehoord. Dus het maakt niet uit dat de zaak níét is afgesloten?”
Weer twee tellen te lang stilte. “Is dat dan niet het geval?”
“De zaak is nooit weer geopend. Het geld kwam terecht als gevolg van een onderzoek in een andere, een nieuwe zaak. Een moordzaak. En dat onderzoek is nog in volle gang.”
“O?”
Gunnarstranda zweeg.
Inge Narvesen zweeg.
Gunnarstranda begon ervan te genieten. “Het was prettig om met u te praten”, zei hij vrolijk en hij legde de hoorn neer.
Hij bleef een paar tellen zitten nadenken.
De deur ging open en Lena Stigersand kwam binnen.
“Ik wil dat jij iets voor me doet”, zei Gunnarstranda. “Check de passagierslijsten van alle luchtvaartmaatschappijen op de naam Merethe Sandmo. Volgens een getuige van haar werk is ze een paar dagen geleden met het vliegtuig naar Athene vertrokken, neem de lijsten van de afgelopen twee weken. En het hoeft niet per se Athene te zijn.”
Lena Stigersand stond moeizaam op. “En jij?”
“Ik ga met Kippenkop Sørli praten om te vertellen dat Inge Narvesen zijn kaartenhuis koortsachtig tegen windvlagen en vervelende manoeuvres van buitenaf zit te verdedigen”, zei Gunnarstranda grijnzend.
*
Er werd zachtjes op de deur geklopt. Yttergjerde stak zijn hoofd naar binnen. “Stoor ik?”
“Niet meer dan anders”, zei Gunnarstranda vrolijk.
“Ken jij een advocaat die Birgitte Bergum heet?”
“Als ik haar had gekend, had ik haar Bibbi moeten noemen, en ik zou nooit iemand Bibbi noemen, zeker geen blondine van vijftig die zich door de roddelbladen laat interviewen over haar ervaringen met liposuctie.”
Lena Stigersand keek op: “Ik wist niet dat jij de bladen las, Gunnarstranda.”
“Net zo ondoenlijk als het vinden van één onaangetast plekje op deze aarde, is het ook onmogelijk om niet op de hoogte te zijn van wat de zwijgende meerderheid van de bevolking volgens de journalisten van de roddelpers zou moeten weten.”
“Proef ik hier een vooroordeel tegen journalisten of tegen blondines die liposuctie laten doen?”
“Tegen algemene domheid. Wat is jouw oordeel over iemand die met een bepaalde autoriteit verkondigt dat het leven te kort is om je niet met mooie dingen te omgeven?”
Yttergjerde en Lena Stigersand keken elkaar even aan: “Wat een engagement!”
“Ter zake!”
“Birgitte Bergum verdedigt Rognstad”, zei Yttergjerde.
“Praat jij maar met haar. Ik kan het niet.”
“Dat heb ik gedaan. Ze zegt dat Rognstad wil onderhandelen over strafvermindering. Rognstad heeft een en ander te vertellen. Dat bibbimens treedt alleen op als bemiddelaar.”
Gunnarstranda was bezig zijn jas aan te trekken.
Lena Stigersand schraapte haar moed bij elkaar en vroeg Gunnarstranda op de man af: “Wat is er fout aan om je met mooie dingen te omgeven?”
“Vind je het echt belangrijk te weten waar andere mensen in geïnteresseerd zijn?”
“Ja.”
“Waar Birgitte Bergum in geïnteresseerd is?”
“Nee.”
“Wie dan wel?”
“Jij bijvoorbeeld”, zei Lena Stigersand.
“Ik?”
“Ja.”
Gunnarstranda keek haar een hele tijd aan. “Persoonlijk”, zei hij stijfjes, “gebruik ik al mijn tijd om mezelf fris en gezond te houden, door me verre te houden van lichaamsbeweging en matigheid, en een cursus Stoppen met roken , diëten en een goede nachtrust te vermijden.”
Yttergjerde zei: “Er schiet me iets te binnen.”
De beide anderen draaiden zich naar hem om.
“Als Rognstad iets weet … nee, vergeet het maar.”
“Waar dacht je aan”, drong Gunnarstranda aan.
“Vergeet het maar, het kan van alles zijn. Ik bedoel, we hebben Rognstad opgepakt en hij wil natuurlijk dat we hem loslaten. Hij kan overal mee komen.”
“Maar je dacht wel ergens aan.”
“Het enige wat tot nu toe is gebeurd, vanaf het moment dat hij Frank te pakken heeft genomen, is dat hij is gearresteerd – als enige. Ik bedoel, Ballo kwam niet opdagen bij de bank, misschien dat Ballo …”
“Ja?”
Yttergjerde haalde zijn schouders op. “Ik weet het niet. En we weten sowieso niet wat Rognstad ons te bieden heeft.”
Gunnarstranda bleef staan nadenken. “Er zit iets in”, zei hij. “Ballo is weg. Merethe Sandmo is weg.” Hij keek naar Lena Stigersand. “Kijk op de passagierslijsten ook uit naar Ballo.” Daarna liep Gunnarstranda met stijve passen terug naar zijn bureau. Hij ging zitten, pakte de telefoon en belde.
De beide anderen keken elkaar aan. Lena Stigersand haalde haar schouders op toen Gunnarstranda vroeg of hij de bankdirecteur kon spreken.
Ze keken elkaar nog een keer aan toen ze de vraag hoorden die hij stelde: “Kunt u bij uw werknemers informeren of er in de loop van de afgelopen drie maanden een bezoek aan deze kluis staat geregistreerd? Ja, belt u me terug.”