14
Ze zat in een stoel bij het raam. Ze zat naar buiten te staren. Haar rug in de witte ochtendjas leek smal en eenzaam. In het raam zag Gunnarstranda zijn eigen spiegelbeeld en de contouren van haar gezicht.
Hij bleef staan, zonder iets te zeggen.
“Ik weet wie u bent”, zei ze. Haar stem klonk laag en geconcentreerd.
Hij ontmoette haar blik in de transparante spiegel. “Kan ik u iets aanbieden?” vroeg hij en hij voegde eraan toe: “Als u zin hebt om met mij naar het restaurant te gaan?”
Toen draaide ze zich eindelijk om. “Denkt u dat zo’n gezicht in een restaurant thuishoort?”
Hij gaf geen antwoord.
“Wat wilt u?” Ze moest vanuit haar mondhoek praten. De huid rond haar ogen was rood en blauw van de bloeduitstortingen.
“Ik wilde horen hoe het met u ging, het zag er niet mooi uit – in uw appartement”, voegde hij er snel aan toe. “Kunt u zich herinneren wat er is gebeurd?”
“Ik kan me de ambulance herinneren. In een flits.”
“Hebt u enig idee hoeveel tijd er zat tussen de ambulance en …”
“Nee.”
Onwillekeurig schoot Gunnarstranda te hulp toen ze opstond. Hij wilde haar ondersteunen, maar ze wees de toenadering af en strompelde naar een van de lage tafeltjes die langs de wand stonden. Hij nam plaats aan de andere kant van het tafeltje.
“Het lijkt erger dan het is”, zei ze.
“Hebt u hem gezien?”
De vraag bracht haar even uit het evenwicht. Ze sloeg haar blik neer.
Hij wachtte.
“Wie?” vroeg ze ten slotte.
“Ik zal u niet dwingen te antwoorden. In plaats daarvan zal ik u uitleggen hoe ik uw zwijgen en uw houding interpreteer. Of u hebt de overvaller gezien en u bent bang voor represailles als u mij zijn beschrijving geeft, of u hebt hem gezien maar wilt niet dat hij gestraft wordt.”
Ze zweeg.
Een in het wit geklede verpleegster verscheen in de deuropening. Ze kwam de kamer binnen en vroeg of alles in orde was.
Gunnarstranda knikte naar Reidun Vestli. “Dat moet u aan haar vragen.”
Reidun Vestli keek de verpleegster afwezig aan. “Ja, ja, alles is in orde. Maar kan ik iets te drinken krijgen?”
Ze bleven zwijgend zitten kijken naar de verpleegster die naar het aanrecht in de hoek liep, een fles met een of andere frisdrank pakte, een glas met koud water omspoelde en met verende passen terug kwam lopen. Ze gaf Reidun Vestli het glas met een rietje. Ze bleven kijken naar de verpleegster die de kamer door liep en naar buiten ging.
“Hoe is hij binnen gekomen?”
“Door de deur, wat dacht u dan?”
“Heeft hij aangebeld?”
Ze zweeg.
“Of wachtte hij u op toen u terugkwam van het boodschappen doen?”
Ze zweeg nog steeds.
“Wilt u aangifte doen?”
Ze schudde langzaam het hoofd.
“Waarom niet?”
Geen reactie.
Gunnarstranda leunde naar voren: “Wie heeft u geslagen?” vroeg hij indringend.
Reidun Vestli gaf geen antwoord.
“Kunt u de man in kwestie beschrijven?”
Ze zette het glas op tafel. Met de bodem van het glas maakte ze kringen op het tafelblad. De stilte duurde voort. Een grote klok aan de wand maakte een klikkend geluid als de minutenwijzer bewoog.
“Ik denk”, zei Gunnarstranda ten slotte, “dat degene die u dit heeft aangedaan erg wanhopig moet zijn. Als u niet wilt vertellen wie het is, of hem niet wilt beschrijven, wil ik dat u zegt wat hij wilde – afgezien van u letsel toebrengen. Ik geloof dat het heel belangrijk is dat de man wordt opgepakt, belangrijk voor ons, voor u en niet in de laatste plaats voor Elisabeth Faremo.”
De naam van Frølichs vriendin leek een knopje in Reidun Vestli’s bewustzijn om te zetten. Langzaam tilde ze haar hoofd op, haar ogen staarden in de verte. “Ik wil dat u gaat”, zei ze.
Gunnarstranda pakte een foto van Vidar Ballo. “Is dit de man die u in elkaar heeft geslagen?”
Reidun Vestli bleef zonder iets te zeggen naar de foto zitten kijken.
Gunnarstranda pakte een nieuwe foto, deze keer van Jim Rognstad, een politiefoto, en face en en profil .
Reidun Vestli zweeg.
Gunnarstranda liet een foto van Frank Frølich zien.
Reidun Vestli’s gezicht vertrok geen spier.
De politieman pakte een krantenfoto van haar ex-man, investeerder Langås.
Ook nu gebeurde er niets.
“Is er iemand die u mist?” vroeg de politieman zacht.
Reidun Vestli keek op.
Gunnarstranda leunde achterover in zijn stoel en zei: “Is er iemand van wie u geen foto hebt gezien?”
Reidun riep met hese stem: “Zuster, zuster, hallo! Ik wil niet meer.”
Gunnarstranda stond op. “Nog één ding voor ik ga”, zei hij en hij stopte de foto’s in zijn binnenzak. “U en uw ex-man hadden allebei belang bij een vakantiehuisje in Valdres, maar wie is eigenlijk de eigenaar?”
De deur ging open. Een verpleegster kwam binnen. “Ik ga nu”, zei Gunnarstranda geruststellend.
“Wacht!” Reidun Vestli keek met een onrustige blik naar hem op.
De verpleegster ging weer en trok de deur achter zich dicht.
Reidun Vestli haalde diep adem. “Waarom wilt u dat weten?”
Gunnarstranda dacht na. Ten slotte zei hij: “Eigenlijk om verschillende redenen, maar laten we beginnen met de verzekeringspremie. Ik vraag me af wie van u die krijgt uitbetaald als er iets mocht gebeuren, iets onvoorziens.”
“Wat probeert u mij te vertellen?” fluisterde ze.
“U wordt hier vandaag ontslagen, hè?” vroeg Gunnarstranda. “Zal ik u naar huis brengen, dan kunnen we erover praten?”
Ze knikte langzaam.
“Dan kunt u nu de verpleegster weer roepen”, zei Gunnarstranda.