5
Hij ging op kroegentocht. Hij begon met een paar pilsjes bij Lompa, de roos van Grønland, een bar die officieel geregistreerd staat als Olympen Restaurant. Het café zat halfvol. De meeste gasten waren vaste clientèle, buurtbewoners die naar Lompa kwamen om boven hun bierglas diepzinnige gesprekken te voeren. Frank Frølich zat alleen aan een tafeltje te kijken naar de mensen om hem heen. Schrale mannen, de meesten zó stijf van jarenlang drankgebruik dat ze op stelten leken te lopen als ze in de richting van het toilet verdwenen. Hij ging verder, op zoek naar een bar om aan te hangen. Hij kwam terecht op het Centraal Station van Oslo en liep naar Spor 2 , in de hal van het oude Østbanestation. Het was er stampvol. Allemaal reizigers. Forenzen op weg naar huis, wachtend op de volgende trein. Mannen en vrouwen met koffers, uit Moss en Ski, die alvast met een halve liter bier in de stemming kwamen, vóór ze verder reisden met de boot naar Denemarken. Uit de luidsprekers klonk He ain’t heavy he’s my brother van The Hollies. Een groep vrouwen in trainingspak zong mee. Frank keek naar zichzelf in de spiegel en voelde zich een marsbewoner op Pluto. Hij dronk zijn derde en vierde halve liter, en zag dat twee bekenden uit het criminele circuit dope verkochten aan een paar tienermeisjes. Frank tilde zijn glas op. Hij had verdomme vakantie. Het ging hem niet aan. Maar oude bekenden van de politie waren net wilde nertsen. Ze merkten onmiddellijk Franks passiviteit, om die vervolgens fout te interpreteren. Frank dronk zijn bier op en liep verder, over de Karl Johansgate. Hij bleef aarzelend op de kruising met de Dronningsgate staan en keek naar de rij obscure barretjes. Uit de schaduw van de Domkerk kwam een andere bekende aan hinken: “Frank, zin in een biertje?”
Frank schudde het hoofd en liep terug naar de Jernbanetorget. Kun je nog lager zinken, als je een pilsje krijgt aangeboden van iemand die je al talloze malen hebt gearresteerd? Hij kwam tot de conclusie dat de veiligste plek voor een kroegentocht aan de westkant van het centrum was. Hij nam de eerste tram en hing aan de lussen toen de tram door de Prinsens gate zwalkte. Hij stapte uit bij Kontraskjæret, liep door naar Fridtjof Nansens plass en besloot om op de hoek te beginnen en systematisch alle kroegen rond het raadhuis af te werken. Het werd een zware klus, maar hij voelde niet dat hij dronken werd, hij moest alleen pissen. Een paar uur later waggelde hij Dagligstuen in Hotel Continental binnen. Hier, in een bar met een originele Munch wandschildering, een clientèle van mannen die in het weekend in hun nieuwe golfbroek op de baan staan en een groep muurbloempjes bestaande uit keurige vrouwen met een blaas vol port, kon ook een ongeschoren smeris met verlof incognito zijn, dacht hij, en hij liet zich op een bank midden in het café vallen. Hij bestelde whisky. Nadat hij er nog een had gedronken, gooide hij een bierglas om. Toen hij de troep probeerde te drogen met het tafelkleedje van de buren, werd hij vriendelijk verzocht de ruimte te verlaten. Het gaat de goede kant op, dacht hij. Als ik zo doorga, word ik nog voor het eind van de nacht opgepakt voor openbare dronkenschap. “Ik ben niet dronken”, zei hij tegen het meisje dat de eervolle opdracht had gekregen. “Ik heb alleen last van een synchronisatieprobleem.” Hij stond op, onder de indruk van het feit dat hij zo’n lang en ingewikkeld woord in één keer had kunnen uitspreken.
Hij wankelde naar buiten en kwam bijna in botsing met Emil Yttergjerde. Yttergjerde was zelf ook halverwege een ronde, en zijn gezicht vertoonde een rode, bijna paarse gloed. Terwijl ze naar elkaar stonden te kijken, moest hij zich vasthouden aan een lantaarnpaal. Ze waggelden samen de hoek om naar de Universitetsgate. Daar waren nog meer kroegen. Hij was nog steeds niet blut.
Het was laat op de avond, misschien wel nacht, in elk geval uren later, toen hij en Yttergjerde aan een tafeltje in Café Fiasco belandden. Nee. Hij kwam tot de conclusie dat het al nacht moest zijn. Hij nam een slok van zijn halve liter bier en deed zijn best om niet van zijn kruk af te glijden terwijl hij zich concentreerde op Yttergjerdes mond. De muziek denderde door de ruimte en Yttergjerde schreeuwde om zich verstaanbaar te maken.
“Ze kwam uit Argentinië”, riep hij.
Frank Frølich zette zijn glas op tafel en wenste dat Yttergjerde zijn mond zou houden en niet zo hard zou schreeuwen.
“Maar daar kwam ik pas veel later achter”, schreeuwde Yttergjerde.
“Waar achter?” schreeuwde Frølich terug.
“Die vrouw uit Argentinië. Ze was blut, snap je, en ik verschafte haar sigaretten en eten. Ik was behoorlijk laveloos toen ik in de bus stapte, het was vier uur ’s nachts en ik zou naar Milaan. Ik stapte dus in de bus, en toen kwam zij binnen en ging naast me zitten. Ze had al haar geld uitgegeven aan huurauto’s en dure hotels in Parijs en Rome. Ze moest ergens overnachten, want het duurde nog veertien dagen voor haar retourvlucht vanuit Parijs naar de andere kant van de Atlantische Oceaan vertrok.”
Yttergjerde haalde diep adem en dronk uit zijn bierglas.
“Waar heb je het eigenlijk over?” vroeg Frank.
“Over mijn vakantie”, zei Yttergjerde. “Je moet er wel een beetje bij blijven.”
Frank tilde zijn hoofd op. Hij kon zichzelf niet horen denken. Nu was er even een pauze in de muziek. Maar niet lang. Iemand zette Springsteen op. Eén akkoord, één riff: Born in the USA .
Frank wilde iets zeggen. Alleen maar om zichzelf te bevestigen dat hij niet op instorten stond. Maar in plaats daarvan moest hij opnieuw strijd leveren om niet van de barkruk te vallen. Hij moest zich stevig vasthouden aan zijn glas en zei: “Ik geloof dat ik ervandoor moet.”
Yttergjerde hoorde hem niet. Hij zette zijn glas neer, veegde met zijn handpalm zijn mond af en brulde door de muziek heen: “Over Zweden kon ik tegen haar niets zeggen, want die vrouw had iets met een Zweed gehad en die had haar tijdenlang in elkaar geslagen. Maar ze zanikte en zeurde tegen mij, ik denk dat het daarom spaak liep, ze vroeg de hele tijd of ik het naar mijn zin had, en ze beweerde dat ik er ’s morgens verschrikkelijk agressief uitzag. Ik weet eigenlijk niet hoe ik er ’s morgens uitzie, maar ik werd zat van het gezeur, spuugzat, ik wil maar zeggen dat ik nog nooit eerder had gehoord dat ik er agressief uitzie. In elk geval werd ik kwaad en ik zei op mijn beste Oxford-Engels dat ik niet boos was, dat zei ik, maar als je nu niet snel ophoudt met vragen of ik boos ben, dan word ik pas echt kwaad. Ik was misschien wel een beetje grof, ik weet dat ik niet al te genuanceerd overkom, niet in Oxford-Engels, maar in elk geval stormde zij de deur uit en dat was het laatste wat ik van haar heb gezien. Ook goed, misschien, ik bedoel, het was toch een hopeloze zaak, ik was op vakantie en verschafte haar vier dagen lang een bed en sigaretten, en zij deed wat ze kon om iets terug te doen. Geen gezond uitgangspunt voor een langdurige relatie.”
Frank stond op. Het café danste voor zijn ogen. Hij was straalbezopen. Hij zei het hardop: “Ik ben straalbezopen.”
“Wat ik maar wil zeggen”, ging Yttergjerde onverdroten verder, “is dat de wereld vol vrouwen zit, Frank. Ik bedoel, mensen zoals ik, die gescheiden zijn, kunnen het rustig aan doen. Hoe zit dat met jou, jij bent nog nooit in die val getrapt? Ik heb een vriend, hij is in de dertig, hij zwemt in de vrouwen. Alleenstaande moeders, Frank, reisjes naar Denemarken, dansavonden, je hoeft toch niet depressief te worden vanwege die meid.”
“Ik snap dat je het goed bedoelt”, zei Frank Frølich. “Maar op dit moment heb ik alleen behoefte aan een taxi en een bed.”
“Ja, zie dat je thuis komt, Frank. Slaap uit, heel lang, vergeet die vervloekte meid. De laatste keer dat ik er zo aan toe was, ben ik naar die hoerentent aan de Munkedamsvei gegaan, om de druk wat van de ketel te halen. Maar het meisje dat ik kreeg, was zo eentje die op het laatst toch niet wilde, ze was vast verloofd of getrouwd, en wat heeft het dan voor zin om de hoer uit te hangen. Als je het toch niets vindt? Nou? Ze was wel heel mooi, maar ze weigerde om iets te doen, ze wilde me alleen maar aftrekken, dus werd ik woedend, ik wil niet moeilijk doen, zei ik tegen die madam van het bordeel, maar ik moet toch maar even duizend kronen betalen, zei ik, dus moeten die meiden hun klanten wel weten te behandelen, zei ik, en toen kreeg ik een tegoedbon, wat zeg je daarvan Frank?” Yttergjerde hikte van het lachen. “Zo zou het ook met een huwelijk moeten gaan, dat je gewoon een tegoedbon krijgt!”