18

Frank zocht naar het papiertje dat ze in zijn hand had gestopt. Uiteindelijk vond hij het in elkaar gefrommeld in de achterzak van een broek in de mand met vuil wasgoed in de badkamer. Het cijfer acht bestond uit twee keurig, boven elkaar getekende cirkels. Wat zegt een handschrift over iemand? Hij belde het nummer.

“Hallo, dit is het antwoordapparaat van Vibeke. Ik ben bezig, maar laat een telefoonnummer achter, dan bel ik straks terug.”

Nu weet ik in elk geval hoe je heet. Hij wachtte geduldig op de pieptoon. “Hallo Vibeke, je spreekt met Frank. Ik hoop dat je tijd hebt
om ...”

Verder kwam hij niet. Ze nam de hoorn van de haak. “Hallo Frank, wat leuk dat je belt.”

“Ik had zin om even met je te praten”, zei hij.

“Gaat het goed met je?”

“Waarom zou het niet goed met me gaan?”

Ze bleef het antwoord schuldig en hij verbrak de stilte niet.

“Ben je er nog?”

“Zullen we iets afspreken?”

“Op dit moment ben ik bezig, maar een andere keer graag. Ik sta meestal om een uur of twaalf op.”

Hij keek op zijn horloge. Het was laat in de middag. “Morgen om één uur?” stelde hij voor. “Wat dacht je van een lunch?”

“Als jij een lunch neemt, neem ik een ontbijt. Waar?”

Frank Frølich zocht in zijn hoofd naar namen van cafés en koos het eerste dat hem te binnen schoot: “Het Grand Café?”

“Cool. Ik ben niet meer in het Grand Café geweest sinds ik er met mijn oma tompoezen heb gegeten. En dat is minstens vijftien jaar geleden.”

*

Lena Stigersand kwam binnen met een enorme stapel papieren en vroeg: “Waar kan ik dit neerleggen?”

Gunnarstranda keek afwezig op.

“Waar?” herhaalde ze.

Hij knikte naar de tafel in de hoek. Ze wankelde erheen.

Op dat moment ging de telefoon. Gunnarstranda pakte hem op. Het was Yttergjerde.

“Er komt schot in de zaak, Gunnarstranda!”

“O, ja?”

“Geen schilderij te vinden.”

“Dat was toch ook niet te verwachten?”

“Nee. Ik kom nu rechtstreeks van de huiszoeking bij effectenmakelaardij Inar A/S. Die vijf miljoen cash. Hij beweerde toch dat die in een archiefkast lagen, hè?”

“Bedoel je dat er geen geld is gevonden?”

“Precies.”

“Tja ...” zei Gunnarstranda en hij keek op zijn horloge “... dan heeft hij een probleem.”

Hij hing op en bleef zitten wippen op zijn stoel.

Lena Stigersand, die met de rug naar hem toe stond en papieren aan het uitzoeken was, wierp een blik over haar schouder. “Je ziet er tevreden uit. Kun je hem in staat van beschuldiging stellen?”

Gunnarstranda trok aan zijn vingers tot zijn gewrichten knakten. “In boter gebakken investeerder, gemarineerd met moord en gekruid met witwas!” Hij grijnsde. “Allemachtig, af en toe hou ik van dit werk. Dat wordt nog moeilijk als ik met pensioen ga!”

*

Gunnarstranda bleef die avond een tijdje doorwerken. Een voor een gingen de anderen naar huis. Hij had een afspraak om bij Tove te gaan eten. Ze had gevraagd of hij om acht uur wilde komen, en hij had niets anders te doen om de tijd te verdrijven. Toen hij zich eindelijk uitrekte om op de klok te kijken hoe laat het was, ontdekte hij het jack van Frank Frølich over de rug van de stoel bij de deur. Hij stond op en keek om de deur.

“Frølich?”

Frank was bezig bij het kopieerapparaat, hij draaide zich om en zei: “Ik stop ermee. Het is al laat.”

Gunnarstranda trok zijn jas aan en zei: “Ik dacht dat je allang weg was.”

Hij keek naar de jongere man die zijn jas haalde en zijn sjaal om deed. Hij zei: “Hoe lang werken wij al samen, Frølich?”

De ander haalde zijn schouders op. “Tien jaar? Twaalf? Dertien? Ik weet het niet, hoezo?”

Het was Gunnarstranda’s beurt om zijn schouders op te halen.

Frølich zei: “Ik ga er nu vandoor.”

“Ik ook.”

Ze bleven naar elkaar staan kijken. “Is er iets?” vroeg Frank Frølich zich af.

“Vind jij dat we het anders hadden moeten aanpakken?” vroeg Gunnarstranda.

“Hoe bedoel je?”

“Hebben we iets nagelaten, in deze zaak?”

“We hadden misschien iets alerter op Narvesen moeten reageren.”

“We houden Narvesen al dagen in de gaten”, zei Gunnarstranda. “Narvesen is nog niet naar de wc geweest, zonder dat daar notitie van is gemaakt. Volgens de verslagen doet Narvesen ’s avonds helemaal niets. Hij zit thuis. Af en toe gaat hij naar het souterrain. Dat is alles.”

“Knutselt hij?”

“Geen idee.”

“En Emilie?”

“Emilie?”

“Zijn vriendin. Vietnamees uiterlijk, mooi.”

“Met die Porsche? Ze is spinninginstructeur en zelden thuis.”

“Wat doet een spinninginstructeur?”

“Ze gaat vier avonden in de week naar de sportschool en gaat dan op een hometrainer zitten voor een groep anderen op een hometrainer, en dan fietsen ze terwijl er muziek wordt gedraaid en om iedereen aan te sporen roept zij uit volle borst allerlei kreten in een microfoon.”

“O.”

Ze verlieten samen het gebouw. Ze zeiden geen van beiden een woord. Buiten stonden ze elkaar weer even aan te kijken.

Gunnarstranda schraapte zijn keel. “Nou ja”, zei hij. “Goed weekend, dan maar.”

Frank knikte terug. “Goed weekend.”

*

Tove had een koolschotel gemaakt. Dat was een schot in de roos. Het gerecht smaakte naar zijn jeugd; het droeg de geur van zijn kindertijd. Tijdens zijn jonge jaren kon je op zondagmiddag in het hele huizenblok ruiken wat er op het menu stond. Het gevecht van hem en zijn broers om de lekkerste stukjes vlees als het gerecht voor de tweede keer rondging. Maar hij zei het niet tegen haar, hij had het al een keer verteld. Al een paar keer. Dat ze dit gerecht serveerde, was een hommage aan zijn jeugdherinneringen.

Ze hadden gegeten en het eten weggespoeld met een rode wijn die zij had uitgekozen, een stevige Italiaanse wijn van Barolo. Nu verdeelden ze het laatste restje. Louis Armstrong zong Makin’ Whoopee . Gunnarstranda keek naar Tove die zwijgend, in gedachten verzonken, in de leunstoel zat.

Hij vroeg: “Waar denk je aan?”

Zij zei: “Een patiënt. Vidar. Hij is gek, nou ja, misschien niet echt gek, maar hij woont bij ons in het verpleeghuis, de arme jongen, nog maar net dertig jaar. Hij heeft een mager, scheef gezicht, hij kijkt de hele tijd naar boven, met open mond, terwijl hij met een hand zijn oorlelletje vasthoudt. Zijn moeder vertelde dat hij naar Gods stem luistert.”

“Heftig”, zei Gunnarstranda en hij nam een slok.

“Als je je ogen sluit, wordt het dan helemaal zwart?” vroeg ze.

Hij sloot zijn ogen: “Nee, ik zie geel geflikker, sterren.”

“Niet iedereen ziet sterren, maar ik geloof wel dat veel mensen gele kleuren zien in de duisternis. En als je je concentreert en met gesloten ogen recht voor je uit kijkt, dan centreert het geflikker als een lichtend punt op een plek precies tussen je ogen, en als je dan nog beter kijkt, dan is dat punt een deel van een groot, zwart oog. Dat is je derde oog dat naar je kijkt.”

Gunnarstranda sloot zijn ogen en hief zijn glas. Hij slikte weer. “Een oog? En wie kijkt er dan naar mij, in mijn hoofd?”

“God.”

“Wie zegt dat het God is?”

“Vidar.”

“Die gekke jongen?”

“Hm.”

“Ik denk dat hij gelijk heeft. Wil je nog wat wijn?”

“Ja, als je mij vertelt waar jij aan denkt.”

“Doe gewaagd, schone jonkvrouw, maar niet te gewaagd.”

“Komt dat niet uit een sprookje?”

“Zeker.”

“Kom op, probeer er niet onderuit te komen”, zei Tove. Ze stond op en liep naar het rek waar ze een nieuwe fles wijn pakte en opende.

“Waar onderuit komen?”

“Waar je aan denkt.”

“Ik zit eraan te denken dat ik twee personen zoek voor een moord.”

Tove schonk beide glazen in en zei: “Dat doe je toch de hele tijd?”

Gunnarstranda wees met zijn vinger naar de muziekinstallatie. Ella Fitzgerald zong de eerste regels van Autumn in New York .

Ze luisterden beiden.

“Nu heb jij mij onderbroken”, concludeerde hij na een tijdje.

“Ik, en Ella.”

“Die twee worden gezocht voor de moord op een nachtwaker, Arnfinn Haga, en voor brandstichting met een dodelijk slachtoffer.”

“Allemachtig, wat zijn dat voor mensen?”

“Een lingeriemodel van 29 en een arbeidsongeschikte crimineel die al meer dan de helft van zijn leven in de cel heeft doorgebracht.”

“Maar waarom zit je aan hen te denken?”

“Dat zit ik mezelf af te vragen.”

Ze zwegen weer. Ella liet de microfoon aan Louis Armstrong over.

Tove zat naast hem op de bank. Ze legde haar hoofd op zijn schouder. Zo bleven ze in het halfdonker zitten. De autolichten die ergens buiten een hoek om kwamen, tekenden gele driehoeken op de muren. In de luidsprekers speelde Louis Armstrong trompet.

De vierde overvaller
titlepage.xhtml
De_vierde_overvaller_split_0.xhtml
De_vierde_overvaller_split_1.xhtml
De_vierde_overvaller_split_2.xhtml
De_vierde_overvaller_split_3.xhtml
De_vierde_overvaller_split_4.xhtml
De_vierde_overvaller_split_5.xhtml
De_vierde_overvaller_split_6.xhtml
De_vierde_overvaller_split_7.xhtml
De_vierde_overvaller_split_8.xhtml
De_vierde_overvaller_split_9.xhtml
De_vierde_overvaller_split_10.xhtml
De_vierde_overvaller_split_11.xhtml
De_vierde_overvaller_split_12.xhtml
De_vierde_overvaller_split_13.xhtml
De_vierde_overvaller_split_14.xhtml
De_vierde_overvaller_split_15.xhtml
De_vierde_overvaller_split_16.xhtml
De_vierde_overvaller_split_17.xhtml
De_vierde_overvaller_split_18.xhtml
De_vierde_overvaller_split_19.xhtml
De_vierde_overvaller_split_20.xhtml
De_vierde_overvaller_split_21.xhtml
De_vierde_overvaller_split_22.xhtml
De_vierde_overvaller_split_23.xhtml
De_vierde_overvaller_split_24.xhtml
De_vierde_overvaller_split_25.xhtml
De_vierde_overvaller_split_26.xhtml
De_vierde_overvaller_split_27.xhtml
De_vierde_overvaller_split_28.xhtml
De_vierde_overvaller_split_29.xhtml
De_vierde_overvaller_split_30.xhtml
De_vierde_overvaller_split_31.xhtml
De_vierde_overvaller_split_32.xhtml
De_vierde_overvaller_split_33.xhtml
De_vierde_overvaller_split_34.xhtml
De_vierde_overvaller_split_35.xhtml
De_vierde_overvaller_split_36.xhtml
De_vierde_overvaller_split_37.xhtml
De_vierde_overvaller_split_38.xhtml
De_vierde_overvaller_split_39.xhtml
De_vierde_overvaller_split_40.xhtml
De_vierde_overvaller_split_41.xhtml
De_vierde_overvaller_split_42.xhtml
De_vierde_overvaller_split_43.xhtml
De_vierde_overvaller_split_44.xhtml
De_vierde_overvaller_split_45.xhtml
De_vierde_overvaller_split_46.xhtml
De_vierde_overvaller_split_47.xhtml
De_vierde_overvaller_split_48.xhtml
De_vierde_overvaller_split_49.xhtml
De_vierde_overvaller_split_50.xhtml
De_vierde_overvaller_split_51.xhtml