47
Woensdag 14 mei, 19.25 uur
Marie had besloten om nog een paar dagen te blijven. Ze was van plan geweest om naar Koh Samui te gaan, waar vrienden van haar hun tienjarige bruiloft vierden.
‘Laat ze toch met rust’, had Edvard haar aangespoord.
Ze liepen naar de bar aan het strand. Elke dag aan het eind van de middag kwam een stel jongelui naar het strand om een potje te voetballen. Soms sloten enkele toeristen zich aan, maar die brachten er niet veel van terecht tegen de snelle en technisch sterke Thai.
Edvard vond het spel zuiver op een manier die je in Zweden maar zelden zag. Er werd gelachen en gedold, de tegenstanders applaudisseerden zelfs als het andere team een mooi doelpunt maakte.
De kok kwam naar buiten en ging op het terras staan. Hij keek uit over de zee. Edvard had het idee dat hij tegen een soort zeewezen praatte en bedankte voor de vissen die nu, in afwachting van de dinergasten, keurig naast elkaar op een ijsbed lagen.
‘Wat een stuk’, zei Marie.
‘Hij heeft een onderbeet’, zei Edvard.
Ze lachte.
‘Ben je jaloers?’
Edvard nam een slok van zijn biertje.
Later die avond aten ze zwaardvis en ’s nachts gingen ze voor de eerste keer met elkaar naar bed. Bungalow nummer elf. Op het terras lag het zwart-witte keeshondje. Dat had daar elke nacht gelegen sinds Edvard en zij elkaar hadden leren kennen.
Marie droeg een wit slipje. Het glansde als zijde in het schijnsel van de badkamerverlichting. Ze schakelde de airconditioning uit en dronk het laatste beetje mineraalwater uit de fles. Alles met een natuurlijkheid alsof ze al jaren kamer en bed deelden. Ze trok haar slipje in een snelle beweging uit en kroop naast Edvard onder het laken.
‘Je bent fijntjes geschapen’, zei hij en Marie moest lachen.
‘Jij gelukkig niet’, zei ze.
Ze lag op haar rug en hij streelde haar haar, wangen en schouders, zenuwachtig bij de gedachte dat hij verliefd was, of dat kon worden. Hij was ook verbaasd dat zo’n fantastische en mooie vrouw er genoegen aan kon beleven om te vrijen met zo’n boer als hij. Hij zei dat ook en ze tilde haar hoofd op en keek hem aan.
‘Dat mag dan zo wezen’, zei ze glimlachend. ‘Voor mij ben je goed.’
‘We zijn goed voor elkaar.’
‘Nu moet je niets meer zeggen,’ zei ze terwijl ze haar ogen dichtdeed, ‘en onderschat jezelf vooral niet.’
Hij was bang geweest dat het niet zou lukken, maar alles was goed verlopen. Hij voelde zich gelukkig, met name omdat hij erin geslaagd was haar te bevredigen. Als ze tenminste niet had gedaan alsof. Hij wilde het niet vragen.
‘Het geeft echt geen pas’, had zijn vriend Fredrik eens gezegd, ‘om een vrouw naderhand te vragen of ze content is. Als je dat moet vragen, is het niet bepaald een toppertje geweest.’
‘Blijf bij me’, fluisterde Edvard zachtjes bij zichzelf. Hij had gezelschap gezocht, had zichzelf willen bevrijden met behulp van anderen, had de eerste dag de vriendschap veroverd van een hondje en nu van een vrouw.
Natuurlijk, de gedachten aan Ann waren aanwezig. Misschien niet voortdurend, maar wel vaak. Hij zette Marie af tegen Ann, maar hij beeldde zich in dat hij moest ophouden met vergelijken. Hij had Ann genoemd, maar meer ook niet.
Marie op haar beurt had des te meer gesproken over haar mislukte relaties. Hij vond dat niet prettig, maar hij liet haar praten, voldaan over zijn generositeit. Hij meende dat ze dat nodig had en zolang ze hem gezelschap hield, mocht ze over bijna alles praten. Hij had ontdekt dat hij doodsbenauwd was om alleen op dit eiland te zijn, om veertien dagen rond te lopen met de eenzaamheid op zijn voorhoofd geprent.
Nu wilde hij niets meer horen over haar eerdere verhoudingen. Nu wilde hij een beetje dromen. Hij wist dat ze allebei zouden terugkeren naar Zweden, hij naar Gräsö, zij naar Norrtälje, maar zolang ze zich op Lanta bevonden, wilde hij alleen maar leven in de roes van de stem en de geur van een vrouw.
Het was opmerkelijk hoe gemakkelijk hij zich aanpaste aan Marie. Met Ann had hij vaak niet precies geweten hoe hij moest handelen en wat hij moest zeggen. Zijn zwijgen deerde Marie niet. Hij bedacht dat hij op Lanta veel spraakzamer was dan anders. Op hun dagelijkse lange wandelingen had hij gesproken met een enthousiasme dat hij niet had meegemaakt sinds de tijd dat hij actief was geweest voor de bond.
Misschien maakte de omgeving hem ontspannener, of wellicht was hij gewoon wijzer geworden.