22

Maandag 12 mei, 13.35 uur

Ann Lindell moest denken aan Ottossons woorden over overkoepelende verantwoordelijkheid. Ze glimlachte terwijl ze naar haar aantekeningen staarde, alsof ze in de verspreid staande hanenpoten een totaalbeeld zou kunnen ontdekken. Integendeel, de ingegooide ramen op Drottninggatan, de moord op Sebastian Holmberg en nu die brandstichting wezen alle kanten op, dreigden een te zware belasting voor de eenheid te worden. Zo voelde het. Ze gingen al gebukt onder grote hoeveelheden onderzoeken in rode mappen, en dan nu dit. Ze wist niet eens precies waarmee alle collega’s bezig waren, dus begon ze met hun namen op te schrijven en hun vermoedelijke bezigheden in te vullen.

Daarna sorteerde ze de rapporten, de uitgeprinte getuigenverhoren, de resultaten van de technische onderzoeken en de tips van het publiek groepsgewijs. Na een halfuur lagen de papieren en documenten geordend op het bureau.

‘Overzicht’, zei ze en ze stond op.

Ergens in die chaos lag het antwoord. Toch? Lindell maakte een rondje in de kleine kamer maar ontdekte algauw dat dat haar duizelig maakte, dus ze bleef staan en schoof het raam zo ver mogelijk open. Het rook naar regen maar de lucht was mild.

Ze had één gegeven gelezen dat spannend klonk. Het verwachte leverde zelden ideeën op, ook al wist ze dat het volhardend verzamelen van gegevens in veel gevallen tot resultaat leidde. Daar ging het bij overzicht om. Maar ze had al lang geleden ingezien dat zij niet het type was om zo consequent te werk te gaan. Diverse collega’s, vooral bij de technische recherche, beten zich als pitbulls vast in feiten en lieten niet los voordat ze een samenhang hadden geforceerd, uit alle papieren een conclusie hadden getrokken.

Lindell hield van onverwachte invallen. Dat was meestal een zwakte, maar soms leverde dat goede resultaten op, en wel met een snelheid die haarzelf en haar omgeving verbaasde.

Nu had ze iets gezien. Die taxichauffeur, Martin Nilsson, had voor de derde keer gebeld. Franzén, die onderschatte werkezel, had een rapport opgemaakt en dat las ze nu voor de tweede keer door. ‘Nilsson had die bepaalde nacht door Trädgårdsgatan in zuidelijke richting gereden en daar, op de hoogte van Fågelsångens konditori een waarneming gedaan’, begon Franzéns afschrift.

Lindell moest lachen om de verkeerde woordkeus. ‘Bepaald’ in plaats van ‘bewust’. De taxichauffeur had een jonge jongen gezien, ‘vermoedelijk van buitenlandse afkomst’, die bijzonder geschokt had geleken. Hij had met zijn vuisten op een brommer geslagen en net toen Nilsson was gepasseerd had hij heftig moeten overgeven. Nilsson had vaart geminderd en naar de jongen gekeken. ‘Hij had er niet aangeschoten uitgezien, alleen maar wanhopig en overstuur, en Nilsson had op het punt gestaan te stoppen, maar was doorgereden naar Svandammen, waar hij in oostelijke richting was gereden.’

‘Op het punt gestaan’, herhaalde Lindell zachtjes. Brommer, allochtone knul, wanhopig, overgegeven. Die ‘bepaalde’ nacht. Ze ging bij het raam weg en liep naar de kaart van Uppsala aan de muur. Ze wilde het ruitpatroon van de straten voor zich zien. ‘Overzicht’, mompelde ze en ze volgde met haar vinger Trädgårdsgatan van Drottninggatan naar Svandammen.

Volgens Martin Nilsson was het ongeveer halftwee geweest. Lindell probeerde zich voor te stellen hoe de vrijdagnacht er in het centrum uit had gezien, maar zag in dat dat zinloos was. Ze greep de telefoon en belde Munke van Orde. Terwijl de signalen overgingen viste ze het rapport op van wat er in de nacht van vrijdag op zaterdag was gebeurd, de bewegingen en acties van de politie, en wat het verdere speurwerk had opgeleverd nadat de melding om 01.21 uur was binnengekomen. Hetzelfde verhaal als waar de maandageditie van Upsala Nya Tidning mee had vol gestaan, maar dan gedetailleerder en waarheidsgetrouwer.

Ze hoorde hoe het gesprek werd doorgeschakeld naar een telefoonbeantwoorder die aanspoorde om een bericht in te spreken.

Een paar minuten later belde Munke terug.

‘Soms neem ik gewoon even niet op’, begon hij en Lindell hoorde aan zijn stem dat het door iedereen verwachte hartinfarct niet lang meer op zich zou laten wachten.

‘Ik heb overzicht nodig,’ zei Lindell, ‘of liever gezegd Ottosson vindt dat ik dat nodig heb. Jij bent daar de juiste man voor.’

Dat was de perfecte repliek. Kort en krachtig, geen onnodige verontschuldigingen of geslijm, maar wel een beetje vleiend. Munke hapte meteen.

‘Ik kom eraan’, zei hij, hij hing op en stapte een minuut later Lindells kamer binnen.

Hij nam de toestand van de kamer en het bureau in zich op, ging zonder wat te zeggen zitten en keek Lindell met zijn ver uiteenstaande, bloeddoorlopen ogen aan.

‘Overzicht’, zei hij snuivend. ‘Hoe is het met Otto?’

‘Zoals gebruikelijk’, zei Ann.

‘En met jou?’

‘Zoals gebruikelijk.’

‘Kritiek, met andere woorden.’

Lindell moest lachen. Zo iemand als Munke had ze nodig.

‘Ik heb gelezen wat er is gebeurd in de nacht van vrijdag op zaterdag. Wat is jouw mening?’

Munke gaf niet meteen antwoord, hij leunde achterover en er verscheen een peinzende uitdrukking op zijn gezicht.

‘Volgens mij het bekende liedje. Vechtpartijen van dronken figuren, gezeur met de jeugd en iets wat helemaal misging, meer mis dan normaal. Je hebt het rapport gelezen?’

Lindell knikte.

‘Dan weet je dat we knokpartijen hadden voor Fredmans, Flustret en Birger Jarl. Eigenlijk niks ernstigs. Het eindigt meestal met wat geschreeuw en gescheld, we moeten ze kalmeren en uit elkaar halen, naar de eerste hulp rijden of naar een van de studentenflats, soms pakken we iemand op of nemen we contact op met de socialen, nou ja, je kent dat wel.’

‘De socialen’ was Munkes benaming voor de sociale dienst.

‘Maar wat ging er dan zo fout?’ vervolgde hij. ‘We hebben het er al eerder over gehad, het was niet een of andere eenzame nachtwandelaar die uit zijn dak ging, maar een hele groep. Maar wie? Ik dacht eerst dat het de Bengaalse Tijger en zijn maten waren.’

‘Wie?’

‘De Tijger. Dat heeft Hjulström bedacht. Die kerel ziet er inderdaad uit als een tijger. Het is een jongen uit Sävja. Een handige duvel, ziet er goed uit maar kan totaal door het lint gaan als hij het in zijn bol krijgt.’

‘Aha’, zei Lindell, gefascineerd door de bezetenheid waarmee Munke van start ging. ‘Is hij het?’

‘Nop. Hij was thuis, had een beetje staan schreeuwen bij die opgeheven Konsum-winkel in Sävja, dat is zo klaar als een klontje. Hij heeft weliswaar een paar mobieltjes gejat en mensen op straat lastiggevallen, maar hij was niet in het centrum.’

‘O’, zei Lindell.

‘Het lijkt verdomme wel een oorlog en het is zaak de bewegingen van de vijand in kaart te brengen. We weten dat er een groep allochtonen in de stad was. Zoals gezegd, er was ruzie bij Birger Jarl.’

‘Jij denkt dat het eh… immigranten zijn?’

Lindell wilde bijna ‘buitenlanders’ zeggen, maar wist zich op het laatste moment te beheersen. Munke legde zijn rechterhand op een van de stapels op het bureau en zat onbewust aan de papieren te friemelen, frunnikte met zijn worstachtige wijsvinger aan de ene hoek van een document.

‘Zo eenvoudig is het niet’, zei hij onverwacht bedachtzaam. ‘Vaak zijn het gemengde groepen van Zweden en immigranten.’

‘Integratie’, zei Lindell.

Munke glimlachte kalm, tilde zijn hand op van het bureau en wreef over zijn aardappelneus. Die man heeft aardig wat reserves, dacht Lindell.

‘Het kan daarmee zijn begonnen’, zei hij. ‘Ik weet niet precies wat er is gebeurd, maar ik heb een vaag vermoeden dat het een grote groep was. Ik heb niets concreets, maar voorzover ik heb begrepen, was dat de enige samenscholing die kon ontaarden in een ruzie of vernielingen in deze orde van grootte, maar misschien hebben we wat over het hoofd gezien.’

‘Heb je hier met Sammy over gesproken?’

Munke schudde zijn hoofd.

‘Ik ben bezig een rapport samen te stellen’, zei hij. ‘Er zijn een aantal dingen waar ik geen wijs uit word.’

‘Zoals?’

Munke aarzelde, hij keek Lindell aan en vertrok zijn gezicht tot een grimas.

‘Onze eigen bewegingen die nacht’, zei hij ten slotte.

‘Wat bedoel je?’

‘Er zijn een aantal onduidelijkheden’, zei Munke.

‘Oké,’ zei ze, ‘die vechtpartij bij Birger Jarl, waar ging dat om?’

‘We hebben de versie van de uitsmijters en volgens hen was er een groep die luid schreeuwend en lallend naar binnen wilde, maar die de toegang werd geweigerd. Ze waren te jong, zei de ene portier, maar ik geloof niet dat dat de belangrijkste oorzaak was.’

‘Wat was dat dan wel?’

‘Het waren voornamelijk allochtonen.’

‘En die worden niet binnengelaten?’

‘Zo gaat het wel een beetje,’ zei Munke, ‘maar ik maak er wel wat van.’

Ja, ja, dacht Lindell, dit wordt spannend. Ze keek hem aan, maar hij had blijkbaar zijn zegje gezegd.

‘Heeft dat met Orde te maken?’ bracht ze naar voren.

‘Ik weet het niet’, zei Munke en hij verifieerde op hetzelfde moment Lindells veronderstelling dat het ging om het optreden van de ordepolitie in de nacht van vrijdag op zaterdag.

Ze wilde dichterbij komen, maar wist niet hoe. Als ze onvoorzichtig was zou Munke zijn mond houden. Er bestond, als het geen animositeit was, dan toch wel een soort concurrentieverhouding russen de eenheden, en Lindell zag in dat Munke, die tot de oude garde behoorde, nooit met stront zou gooien naar collega’s in uniform. Daarom werd ze ongerust. Munkes summiere verhaal maakte duidelijk hoe bezorgd hij was.

‘Je hoeft op dit moment nog niets te zeggen, maar als het van invloed is op het onderzoek, dan wil ik dat uiteraard wel op de een of andere manier weten.’

Munke keek haar aan zonder te verraden wat hij dacht. Na een paar tellen sloeg hij met zijn kolenschoppen op zijn knieën, misschien in een poging het geheel te bagatelliseren of gewoon om de stemming te verlichten. Hij kwam snel overeind en zijn gezicht verwrong zich tot iets wat een glimlach moest voorstellen. Lindell stond ook op.

‘Is dat jouw ventje?’ vroeg hij en hij wees naar de foto aan de muur.

‘Ja, dat is Erik. Thuis in Ödeshög.’

‘Is dat thuis?’

‘Nou ja, dat kun je eigenlijk niet zeggen, maar daar wonen zijn oma en opa.’

‘Zelf heb ik acht kleinkinderen’, zei Munke en hij lachte een zeldzaam lachje.

Lindell lachte terug. Munke liep naar de deur.

‘Er zijn een heleboel draden’, zei hij enigszins cryptisch met zijn hand op de deurkruk. ‘Het is niet eenvoudig om te weten hoe we verder moeten.’

‘Dat is een waarheid als een koe’, zei Lindell en ze begon haast te blozen om haar clichématige opmerking.

Munke lachte nogmaals, deed een paar passen terug en stak zijn hand uit. Dat was een gebaar dat ze niet had verwacht. Wat probeert hij? dacht ze.

Hij greep haar hand en begon deze uitvoerig te schudden. Dit is niet wáár, dacht Lindell. Munke als goodwillambassadeur voor Orde. Óf hij is echt bezorgd en zint erop hoe hij het aan moet pakken óf hij wil de zaak in de doofpot stoppen.

‘Tot ziens,’ zei Munke, ‘het was interessant om even bij te kletsen.’

‘Zeker’, zei Lindell.

‘Dat vereenvoudigt de zaak’, zei Munke.

Lindell knikte en probeerde een lachje te forceren. Munke verliet de kamer en sloot de deur met de grootste omzichtigheid, alsof hij een ziekenzaal verliet.

Lindell zonk terug in haar stoel, overweldigd door de onvolledige informatie. ‘Onze eigen bewegingen die nacht’, had Munke gezegd. Wat bedoelde hij daarmee? Had de ordepolitie verzuimd iets te doen of hadden ze iets gedaan wat ze niet hadden moeten doen?

Ze pakte het rapport over de gebeurtenissen van de nacht van de moord, las het nogmaals, maar legde het even later, geen steek wijzer, weer terzijde. De verwoestingen van de pyromaan in Svartbäcken hadden de meeste middelen naar zich toe getrokken. In totaal waren er zes patrouillewagens betrokken geweest. Op Gamla Uppsalagatan en voor het kantoor van Länsförsäkringen op Svartbäcksgatan waren direct versperringen aangebracht. Er was ook een patrouille met een hond naar het gebied ten oosten van het spoor gestuurd, voor het geval de pyromaan via die weg de benen wilde nemen.

Er waren negen mensen afgevoerd, nachtbrakers die in het gebied hadden rondgelopen. Bij nader onderzoek waren het allemaal brave burgers gebleken. Meer dan honderddertig auto’s waren aangehouden. Zelfs een nachtbus was doorzocht.

Lindell controleerde de tijden. Het eerste brandalarm kwam om twee minuten na middernacht. Dertien minuten later kwam het volgende alarm en toen begrepen brandweer en politie dat er een pyromaan aan de gang was en werd al het beschikbare personeel naar het gebied gedirigeerd.

Eén patrouillewagen bevond zich in Eriksberg om een ruzie in ren woning te beslechten en moest daar dus blijven. Die patrouille was om 00.38 bij Granitvägen weggereden in de richting van het centrum en Svartbäcken. Dat waren Lund en Andersson. Lindell bladerde in de papieren en constateerde dat dit de twee collega’s waren die het eerst op Drottninggatan ter plaatse waren geweest na het alarm van 01.21 uur over de ingeslagen ruiten. Ze kwamen daar om 01.28 uur aan.

Lindell staarde naar de cijfers, trok haar blok naar zich toe en noteerde alle tijden. Ze vermoedde dat Munke met eenzelfde schema zat te worstelen. Lindell had de RID, de Recherche Inlichtingen Dienst, gevraagd om een tijdschaal te maken van de gebeurtenissen van die nacht. Nu zat ze met haar eigen overzicht.

Munke had het gehad over ‘bewegingen in de stad’. Er waren niet veel bewegingen geweest. Bijna al het personeel was actief geweest in Svartbäcken. De enige bewegingen die Lindell kon aflezen, waren die van Lund en Andersson.

Het was verleidelijk om Munke weer te bellen, maar ze zag in dat dit contraproductief zou zijn. Zou ze verder kunnen gaan zonder dat het opviel? Dat was nog maar de vraag. Er was altijd iemand die het spannend vond dat Lindell-van-de-recherche zo’n diepgaande interesse toonde voor de activiteiten van de ordepolitie, en daarom het geruchtencircuit in werking stelde.

Ze moest wachten op Munke. De ‘onduidelijkheden’ waar hij over had gesproken mocht hij zelf presenteren. Maar waarom hield Munke zich überhaupt met zulke dingen bezig? Welke invloed hadden deze ‘bewegingen’ op het onderzoek van Drottninggatan?

Lindell stond op, besluiteloos en niet op haar gemak. Ze begreep het verband niet. Weer kreeg ze de aanvechting Munke te bellen maar wees die gedachte opnieuw af.

Had Munke aan Lund en Andersson zitten denken? Wat was er gebeurd toen ze Eriksberg om 00.38 uur hadden verlaten, veertig minuten vóór het alarm in het centrum? Waren ze direct naar Svartbäcken gereden? Redelijkerwijs zouden dat hun instructies wel zijn geweest.

Het was duidelijk dat de antwoorden op de vragen niet in de stapels papieren op haar bureau te vinden waren. Lund en Andersson wisten het natuurlijk en Munke had misschien een vermoeden. Normaliter zou hij woest zijn geworden als hij een auto naar Svartbäcken had verordonneerd en het ongemotiveerd lang had geduurd voordat die kwam. Zou ze naar Ottosson gaan? Nee, dan zou ze het vertrouwen van Munke schenden. En Ottosson zou niets kunnen toevoegen, hij zou alleen maar bezorgd worden.

Lindell liep naar de kaart aan de wand. Ze kon nog steeds straten vinden die ze niet kende. Granitvägen in Eriksberg kon ze plaatsen, evenals Stiernhielmsgatan. Tussen deze twee punten lag het centrum. Welke weg hadden Lund en Andersson genomen? Eén variant was Norbyvägen tot aan de universiteitsbibliotheek Carolina Rediviva. Van daar waren er twee alternatieven: Slottsbacken omlaag, dwars door het centrum naar Svartbäcken, of langs Martin Luther Kings Plan, St. Olofsgatan naar beneden, misschien Sysslomansgatan in noordelijke richting, tot aan Råbyleden. Lindell zou voor die laatste optie hebben gekozen.

‘Of’, mompelde ze terwijl ze de straten met haar vinger volgde: ‘Norrbyvägen, langs het oude kerkhof tot aan Råbyleden. Ja, dat was de snelste weg.’

De collega’s Lund en Andersson hadden geen van deze alternatieven gekozen.