43

Woensdag 14 mei, 17.45 uur

Na zijn optreden in de bibliotheek had Munke zich teruggetrokken op zijn kamer. Een telefoongesprek van de hoofdofficier, die het gebeuren betreurde en Munke bekritiseerde omdat hij twee kundige collega’s open en bloot had uitgescholden, maakte dat hij zich nog somberder voelde.

‘Je hebt bovendien geen bevoegdheid om ze te schorsen,’ zei de hoogste baas, ‘en dat weet je verdomde goed, Holger. Je moet ze om excuus vragen.’

Nooit van mijn leven, dacht Munke, ik neem nog liever ontslag.

‘Het was een gespannen situatie die nacht. Het is mogelijk dat het beoordelingsvermogen van de collega’s niet helemaal juist was,’ vervolgde de hoofdcommissaris op wat verzoenlijker toon, ‘en daar zullen we uiteraard naar kijken, maar nu moeten we de collegialiteit hoog in het vaandel zetten. Het is een tijd van grote druk.’

Na het gesprek legde Munke de hoorn ernaast. Hij wilde nadenken. Wat hem de meeste zorgen baarde, was zijn onvermogen om met de situatie om te gaan. Hij wist dat schelden geen zin had, maar het gevoel van verwarring dat zich de laatste dagen van hem had meester gemaakt, verlamde zijn slagvaardigheid. Natuurlijk was het stom om te gaan schreeuwen terwijl zo veel collega’s het konden horen, maar daar in de bibliotheek was er iets bij hem geknapt. Munke begreep dat het niet alleen om Lund en Andersson en de gebeurtenissen van vrijdagnacht ging. Het was het totaalplaatje.

Hij keek naar zijn handen, spreidde de stevige vingers en balde vervolgens zijn vuisten. Ik verlies mijn greep op de zaken, dacht hij. Hij telde zwijgend zijn dienstjaren voor de staat, eerst als vrijwilliger bij het regiment, zijn aanstelling bij het kader en daarna alle jaren bij de politie in Uppsala. Ook als hij er vervroegd uitging, zou hij een aardig pensioen hebben. Wat erger zou zijn, was de passiviteit thuis. Iedereen wist, en Munke zelf in de eerste plaats, dat hij afhankelijk was van zijn werk. Vakanties en ziek thuiszitten maakten hem onrustig en nerveus.

Een voorzichtig klopje op de deur wekte hem uit zijn gedachten. Hij staarde naar de deur. Als het de hoofdcommissaris was om verder te praten, daar had hij mee gedreigd, dan was de kans groot dat Munke per direct ontslag nam. Hij kwam half overeind, aarzelde een paar seconden, maar brulde vervolgens een donderend ‘Binnen’, en zakte weer achterover op zijn stoel.

Ann Lindell kwam binnen, deed de deur achter zich dicht, knikte en nam plaats.

‘Ah, ben jij het,’ zei Munke goedmoedig maar krachteloos, ‘daar hebben we het meisje van de recherche.’

Lindell sloeg haar ogen neer.

‘Zullen we voor onszelf beginnen? Dat doen mensen toch als ze ontevreden zijn met hun werk?’

‘Hoe bedoel je?’ vroeg Lindell.

‘Nee, dat is geklets’, zei Munke.

Hij zag direct dat Lindell belangrijker zaken had om over te praten.

‘Jij hebt die serenade in de bibliotheek zeker ook gehoord?’

Lindell knikte.

‘Ik denk dat ik iets heb’, zei ze en ze legde een foto op het bureau. ‘Ken jij deze man?’

Munke schoof de bril van zijn voorhoofd op zijn neus en bestudeerde de foto van Lisbets afgewezen man.

‘Nee,’ zei Munke, ‘maar hij komt me wel bekend voor. Wie is het?’

‘Hij heet Jöns’, zei Lindell.

‘Achternaam?’

‘Weet ik niet, maar ik denk dat die op “nd” eindigt. Dat is in elk geval wat Ryde meent.’

‘Heeft Gunilla ernaar gekeken?’

Gunilla Landmark was werkzaam bij het forensisch lab, maar zat al jarenlang in hetzelfde pand als zij. Ze was expert op het gebied van handschriften en stond niet alleen de politie van Uppsala bij met de analyse van brieven en tekstfragmenten, maar kreeg zelfs opdrachten uit het hele land.

‘Nee, het is Rydes opvatting.’

‘In welke zin is hij belangrijk?’

‘Hij is Lisbet Holmbergs ex-lat-relatie, als je dat kunt zeggen.’

Lindell vertelde waar Haver de foto had gevonden en dat ze graag in contact wilde komen met de man, dat ze dacht dat hij een nieuw licht op de moord op Sebastian kon werpen.

‘Oké, en wat maakt dat je denkt dat ik je kan helpen?’

‘Jij herkent hem, zeg je, en ik had datzelfde gevoel. Maar waarom? Ik denk dat hij een familielid, misschien een broer is van iemand die wij allebei kennen.’

Munke zette zijn bril weer op. De stilte in de kamer maakte dat Lindell om zich heen keek. Munkes werkkamer was een van de meest onpersoonlijke die er bestond. Geen privé-spullen of bloemen als versiering of om hem eraan te herinneren dat er buiten het hoofdbureau ook nog een leven was.

‘Je zei dat zijn naam op “nd” eindigt?’

‘Ja, een korte naam met “nd” op het eind.’

Het leek wel een spelletje, vond Lindell. Ze werd erg onrustig en stond op het punt om te zeggen wat zij dacht, maar Munke was haar voor.

‘Lund’, zei hij terwijl hij opkeek.

Lindell knikte.

‘Ik denk dat het inspecteur Lunds broer is.’

‘Je bedoelt dat die scharrelde met Sebastians moeder?’

‘In elk geval tot voor kort. Ze had de foto in de vuilniszak gegooid. Dat wijst er wel op dat het afgelopen is. Is het toeval dat hij Sebastians stiefvader is en dat zijn broer langs de plaats van de moord komt?’

Munke zweeg. Lindell wist dat hij heel goed begreep waar ze heen wilde.

‘Ik roep Lund en Andersson op’, zei hij ten slotte.

‘Is dat verstandig? Zal ik het niet doen?’

‘Nee’, besloot Munke.

Lindell had kunnen protesteren. De onbekende man was van belang in een moordonderzoek en dat was haar zaak.

‘Ik wil erbij zijn’, zei ze en Munke glimlachte als antwoord.

Hij greep met zijn reusachtige hand de telefoon. Er was niets van de eerdere lusteloosheid merkbaar.

‘Weet Haver hiervan?’

Lindell schudde haar hoofd. Munke legde de hoorn terug, maar pakte hem onmiddellijk weer op toen hij Lindells gezicht zag.

Lund en Andersson hadden het hoofdbureau verlaten.