31
Dinsdag 13 mei, 13.20 uur
Lindell kwam de kamer binnenzeilen, bleef midden in het vertrek staan en verontschuldigde zich dat ze laat was. Haver, Sammy Nilsson, Beatrice Andersson en Ottosson keken verbaasd op.
‘Ik heb eens nagedacht’, zei ze op een zo zelfverzekerde toon dat de afdelingschef zijn bril omhoogschoof en haar wat beter aankeek.
‘Aha,’ zei hij, ‘en wij zijn bevoorrecht genoeg om deelgenoot te worden van het resultaat?’
‘Nee’, zei ze, maar ze begon onmiddellijk te lachen.
Bea en Haver keken elkaar aan.
‘Binnenkort’, voegde ze eraan toe. ‘Ik moet eerst met Munke praten. En die is momenteel in de stad.’
‘Munke, waarom?’
‘Er is iets wat we moeten uitzoeken’, zei Ann Lindell. ‘Nog nieuws van de rassenstrijd?’
‘Wat is er?’ vroeg Sammy. ‘Heb je iets verkeerds gegeten?’
Lindell schudde haar hoofd.
‘Eerlijk gezegd, geloof ik niets van Marcus’ bekentenis’, zei ze en ze ging zitten.
‘Aha,’ zei Haver, ‘en waar baseert Juffrouw Pienter dat op?’
‘Of liever gezegd: ik denk dat de zaak gecompliceerder is. Er zijn vrijdag dingen in de stad gebeurd waar wij geen weet van hebben.’
‘Zeer ongebruikelijk’, zei Sammy.
‘Zo hebben we aan dat ingooien van die ruiten,’ vervolgde Lindell, ‘helemaal geen aandacht meer besteed.’
‘Er is moord en brandstichting tussen gekomen’, zei Haver.
‘Maar we moeten het geheel in het oog houden. Die vechtpartijen nu in de stad worden niet alleen veroorzaakt door die moord. Ik geloof dat de neonazi’s juist aan sympathie winnen door dat vandalisme, de mensen zijn razend dat de halve stad kort en klein is geslagen. Als we ergens willen komen, moeten we daar beginnen. Wat is er gebeurd en waarom?’
‘En?’ vroeg Haver met een zucht.
Lindell keek hem vluchtig aan voordat ze verderging.
‘Het is uiteraard gedaan door jongelui. Daar hebben we nu zo’n dertig getuigenverklaringen van.’
‘Ja, we hadden die theorie dat het een uitstapje van de Ouderenbond was inmiddels laten varen’, zei Haver.
Ottosson stak zijn hand op.
‘Ik denk, ik weet, dat een stel jongelui, voornamelijk allochtonen, de toegang is geweigerd bij Birger Jarl. Ze werden onheus bejegend door de portiers maar ook door collega’s van ons, daarop werden ze woedend, zijn verder getrokken en hebben hun woede botgevierd op Drottninggatan.’
‘Collega’s?’
‘Ik kom daar zo op’, zei Lindell, maar ze aarzelde of ze alles zou vertellen voordat ze had gehoord wat Munke te zeggen had. ‘In die chaos sterft Sebastian, maar hoe? We weten dat Marcus hem een lel heeft verkocht en hem heeft achtervolgd, maar daarna?’
‘Hij zit in hechtenis,’ zei Ottosson, ‘verdacht van moord respectievelijk doodslag.’
‘We hebben een motief, vermoedelijk zit Sebastians bloed op zijn kleren, maar we hebben vooral een geloofwaardige bekentenis’, zei Haver.
‘Hoe geloofwaardig is die?’
Ottosson zonk achterover in zijn stoel. Sammy Nilsson keek naar het plafond. Haver zuchtte nogmaals.
‘Waarom twijfel je?’
‘Die stoel’, zei Lindell. ‘Zou hij die stoel afvegen?’
Een plotselinge onrust maakte zich van haar meester. Het was die stoel die spookte, maar er was ook iets anders.
‘We hebben het daar uitentreuren over gehad’, zei Haver. ‘Marcus zegt dat hij hem misschien heeft afgeveegd. Hij herinnert het zich niet en we moeten wachten tot we het hele verloop te horen krijgen, misschien gebeurt dat nooit, maar we hebben minder duidelijke gevallen gehad dan dit. En het is wel goed dat een blanke het heeft gedaan. Stel dat het een allochtoon was geweest, dan zou de hel losbreken.’
‘Die is al losgebroken’, zei Sammy. ‘Drie overvallen gisteravond. Hebben jullie gehoord over die pizzakoerier?’
Lindell knikte.
‘Dat met die collega’s’, zei Ottosson.
‘Lund en Andersson waren bij Birger Jarl en misschien hebben ze daar iets ongepasts gezegd’, zei Lindell kalm.
‘Misschien’, zei Haver. ‘En als dat zo is?’
Lindell keek hem aan.
‘Ik weet het niet,’ zei ze ten slotte, ‘ik moet met Munke praten.’
Ze voelde het massale wantrouwen en dat had ze aan zichzelf te danken. Ze moest haar mond niet zo voorbijpraten. Ze begreep dat ze dachten dat ze dingen achter hun rug om deed, dat ze zat te roddelen met Orde en niet alle kaarten op tafel legde.
Lindell spreidde haar armen en probeerde een onverschillig gezicht te trekken, wat Haver nog meer irriteerde. Ze zag hoe hij een explosie nabij was, maar een blik van Ottosson maakte een einde aan verdere discussies.
‘De brand’, zei Ottosson kort.
‘Drie waarnemingen van belang’, zei Sammy Nilsson, onmiskenbaar voldaan met de wisseling van onderwerp. ‘Een nachtelijke boemelaar, een jonge jongen, heeft een fietser met een rugzak gezien op Timmermansgatan. Hij beschrijft hem als rond de veertig, met een mutsje op zijn hoofd en dan het interessante, een paardenstaart die onder dat mutsje uitkwam.’
‘Wie draagt er in deze tijd van het jaar nou een muts?’ vroeg Bea.
‘’s Nachts is het best koud’, zei Ottosson. ‘We hadden onlangs nog een paar graden vorst bij het huisje.’
‘Dezelfde paardenstaart duikt op in de volgende getuigenverklaring. Die komt van een benzinepomphouder die buiten aan het speuren is. Hij is vast bang voor nieuwe pyromanen. Hij was net vertrokken van zijn werk, dat was om halfvijf ’s ochtends, en hij maakte met zijn auto een rondje door de wijk achter het benzinestation. Op de hoek van Gamla Uppsalagatan en Auroragatan ziet hij een knul die in sneltreinvaart in de richting van Svartbäcksgatan fietst. Geen muts, maar wel een paardenstaart. Hij kan zich daarentegen geen rugzak herinneren.’
‘Hij had het warm gekregen’, zei Bea.
‘De derde’, zei Lindell.
‘Die is interessant’, zei Sammy. ‘Een krantenjongen op Ringgatan komt een man tegen die naast zijn fiets loopt. Hij heeft de fiets dus aan de hand. Die bezorger zegt iets over een lekke band maar die vent kijkt naar de grond en loopt gewoon door zonder antwoord te geven.’
‘Paardenstaart?’
‘Ja! Bovendien,’ vervolgde Sammy enthousiast, ‘het beste is dat hij naar benzine rook.’
Lindell kon niet anders dan glimlachen om de triomfantelijke blik van haar collega, alsof hij al zijn troeven op tafel had gelegd.
‘Ringgatan’, zei Ottosson nadenkend. ‘Waar ergens?’
‘Vlak voor die Konsum-winkel’, zei Sammy. ‘Dat betekent dat de paardenstaart van Svartbäcken naar Luthagen fietst.’
‘Eriksdal’, zei Ottosson.
‘Oké, Eriksdal. Hij krijgt een lekke band en moet lopen. Hij loopt in oostelijke richting. Waar kom je dan? Of in Eriksdal óf nog verder, in de richting van de Tiundaschool of Stabby. Ik denk dat hij daar ergens woont’, zei hij tot besluit.
Sammy haalde een map uit zijn tas.
‘En hij ruikt naar benzine’, zei Bea. ‘Dat is haast te mooi om waar te zijn.’
‘Ik heb namen uitgedraaid van gekken uit die omgeving die in aanmerking kunnen komen’, zei Sammy. ‘Een groot aantal heb ik van Friberg. Het gaat om bekende neonazi’s. Maar als ik eerlijk ben denk ik dat de AIVD niet zo’n goede kijk op de zaak heeft.’
Lindell leunde voorover.
‘Heb je hun rapport gelezen?’ vervolgde Sammy en hij richtte zich tot Lindell.
‘Ik heb er nog geen tijd voor gehad’, zei ze snel en ze voelde zich onnozel. Ze had daar de tijd voor moeten nemen, ze had het rapport moeten lezen, ook al waren Fribergs analyses zelden erg opzienbarend.
‘Na wat schiften zijn er dertien personen over’, hernam Sammy het woord. Hij noemde ze naam voor naam, met persoonsnummer en lijst van verdiensten. Lindell kende geen enkele naam echt, maar een enkele had ze wel eens gehoord.
‘Wat is je plan?’ vroeg Ottosson.
‘Buurtonderzoek’, zei Sammy direct. ‘Ik ben van plan de deuren langs te gaan als verkoper en iets idioots aan te bieden dat niemand wil hebben. Dan krijgen we een beeld van hoe ze zijn en hoe ze eruitzien.’
‘Wat wil je gaan verkopen?’ vroeg Bea geamuseerd. ‘“De Zweedse misdaadgeschiedenis” in vijf delen?’
‘Zoiets. Nee, ik wil mijn broer om hulp vragen. Hij is verkoper.’
‘Waarom dat theater?’ vroeg Ottosson glimlachend. ‘We kunnen ze toch ook ter plaatse verhoren, naar ze toe rijden? Dat is veel makkelijker en het gaat veel sneller.’
‘Ik vind het ook een beetje kinderachtig’, zei Lindell.
‘Oké,’ zei Sammy, ‘als we die paardenstaart vinden, wat gebeurt er dan? Misschien kan die krantenjongen hem identificeren, ik zeg misschien, en wellicht nog iemand. Dan kan de paardenstaart ontkennen, beweren dat hij zoet thuis in zijn bedje lag. Hij heeft alle kleren die hij aanhad weggegooid. We hebben niets wat hem kan koppelen aan die brandstichting. En ook al hebben we beet en heeft hij honderd liter benzine in huis, een kaart van het opvangcentrum en een dagboek waarin hij alles opschrijft, so what? Ik denk dat dit georganiseerd is, die brand en de pamfletten. Als we ons koest houden, die paardenstaart opsporen en hem laten bewaken, kunnen we er misschien meer pakken.’
Ottosson keek eerst naar Sammy en vervolgens naar Lindell.
‘Oké,’ zei hij, ‘doe die verkoperstruc maar. Misschien werkt dat vernieuwend.’
Het informele samenzijn ging verder en Bea gaf een samenvatting van de ongeregeldheden in de stad. Na het verspreiden van de pamfletten met de oproep, waaraan in Gränby en Löten gehoor was gegeven, was de stad geëxplodeerd in een reeks gebeurtenissen die allemaal te maken hadden met immigranten.
Een twintigtal immigranten was blootgesteld aan openlijke geweldpleging, bedreigingen en/of vernielingen. Van vijf winkels waren de ruiten ingegooid. Een school had de lessen ’s middags opgeschort en een themadag georganiseerd waarbij de politie was uitgenodigd. Bij Geweld hadden ze een van de hondenbrigades afgevaardigd. Een wat ongebruikelijke bijdrage, maar de reactie van de leerlingen was positief geweest.
Bea meende dat de situatie onder controle was, maar vreesde dat het komend weekend lastig zou worden.
Na haar uiteenzetting werd het stil. Sammy verzamelde zijn papieren. Lindell probeerde zich een voorstelling te maken van een groep die, net als zij en haar collega’s, de situatie zat af te wegen. Het initiatief lag bij hen. De politie mocht actie ondernemen in het spoor van het opgelaaide geweld en de verwoestingen.
‘Door wie is dit georganiseerd?’ vroeg ze.
‘Tja, als we dat wisten’, zei Sammy. ‘De AIVD heeft een parallel onderzoek lopen, maar dat er een groep achter zit, dat is één ding wat zeker is.’
‘Amerikaanse toestanden’, zei Ottosson.
Lindell had die opmerking eerder gehoord, maar geloofde niet in de vergelijking. Zweden was een ander land. Minder wapens in omloop en, ondanks de bezuinigingen, een grotere paraatheid en een groter bewustzijn bij de sociale instanties en de scholen. In Atlanta of Detroit zouden er alleen maar beschietingen en nóg meer geweld plaatsvinden, daarvan was ze overtuigd.
Ze had spijt dat ze de term ‘rassenstrijd’ had gebruikt want nu was het net of ze enigszins wilde verhullen waar het om ging. Velen hadden erop gewezen dat het niet alleen om groepen allochtonen ging, dat Zweedse jongelui minstens zo vaak het voortouw namen in de gemengde groepen.
Lindell was ervan overtuigd dat het om de situatie op school en thuis ging, en dat de visie op drugs leek te zijn veranderd. Ze was Olsson van Narcotica tegengekomen, die had zich druk gemaakt over de steeds liberalere visie op softdrugs in Zweden, zoals bleek uit het voorstel om gratis spuiten te verstrekken.
‘Straks krijgen we nog een coffeeshop op Stora Torget’, had hij gezegd met een bitterheid die Lindell bij hem niet eerder had gehoord.
‘Geef de moed niet op’, had ze gezegd en Olsson had gelachen.
‘Ik ben gelouterd’, zei de drugsveteraan, ‘ik heb alles gezien, maar deze maffia is op dit moment schijnheiliger dan ooit.’
‘Ann! Hallo’, zei Ottosson.
‘Hè?’
‘Ik vroeg met af of je nog iets van de TR had gehoord?’
‘Nee, helemaal niets. Dat jack ligt nog bij het forensisch lab. Ryde wil niet bellen, want dan worden ze alleen nog maar chagrijniger en ik durf het Ryde niet te vragen want dan wordt híj alleen nog maar chagrijniger.’
‘De sectie.’
‘Niets merkwaardigs, zo gezond als een vis maar met een ingeslagen schedel, als jullie het ten minste over Sebastian hebben. De Bengalen, daar weet ik niets van.’
‘Dat is nog niet klaar’, zei Sammy.
De zitting werd opgeheven en ieder ging met gemengde gevoelens zijns weegs. Lindell voelde zich schuldig dat ze niet openlijk over het onvolledige rapport van Lund en Surahammar-Andersson had kunnen praten.
Haver en Bea waren kwaad omdat Sebastian van hen was en Lindells twijfel een schaduw over hun werk wierp.
Sammy was met zijn gedachten bij de drie verkoolde lichamen. Hij had het niet aangekund om bij de sectie aanwezig te zijn en had daar nu achteraf spijt van. Hij wilde alles weten over deze mensen en vond het zwak van zichzelf dat hij niet tot het eind was gebleven. Op de een of andere manier had hij het gevoel dat hij hen in de steek had gelaten, ze hadden al zoveel moeten doormaken.
Ottosson ging naar zijn kamer in de overtuiging dat het kleine greintje optimisme over de gek met de paardenstaart elk moment kon worden vervangen door een tegenslag. Hij was pessimistisch geworden het laatste jaar, vond hij zelf. Vroeger was hij degene geweest die de anderen had opgemonterd, maar nu verlangde hij voornamelijk naar zijn huisje in Jumkil. De vogelkers bloeide nu op zijn mooist, had zijn vrouw gemeld.