4
In de armere wijken van Talabar, in het bijzonder tussen de krotten van de vrije arbeiders van de stad, bood het leven nog genoeg ruimte voor verbetering. Voor Rory, zoon van Drendik, zoon van Warak, mocht het leven elk moment een gunstige wending nemen, wat hem betrof.
Nu zou best aardig zijn.
Gisteren nog beter.
Rory’s problemen waren allemaal begonnen toen hij telkens ondraaglijke hoofdpijn kreeg, wat zowel zijn vader als zijn grootvader had toegeschreven aan de honger. Onredelijk was dat niet. Het zag er grauw uit de laatste tijd, en werk was steeds moeilijker te vinden. Dat had iets te maken met een grote onderneming ver van Talabar, wist Rory, ergens in de Zonnegloorbergen, die onlangs was voltooid. Nu de bouw van de Weduwmakerspas klaar was, werd volgens opa Warak de markt overspoeld door de arbeiders die aan dat project hadden gewerkt. Het wemelde nu van de gezonde slaven die voor weinig geld werden verkocht. In heel Fardohnya maakten scheepseigenaars gebruik van de koopjes om hun schepen te bemannen, in sommige gevallen vrijwel helemaal, met slavenarbeid. Vrije zeelieden zoals zijn vader en ooms konden daardoor geen werk vinden, tenzij ze bereid waren aan te monsteren als lijfeigene, wat gewoon een vriendelijker woord voor slaaf was.
Iedereen had honger, nu Rory’s vader en ooms de grootste moeite hadden om voor hun grote familie genoeg te eten op tafel te zetten, en met de dag werd de hoofdpijn erger. Het was ook best logisch om die twee dingen met elkaar in verband te brengen. Na een tijdje klaagde hij er niet eens meer over. Vergeleken bij de wanhopige blik die zijn vader vrijwel voortdurend in zijn ogen had, leek zijn eigen pijn soms onbeduidend.
En toen was Rory’s nicht Patria op een ochtend thuisgekomen, na de hele nacht weg te zijn geweest, met genoeg geld om de familie een week lang te eten te geven.
Patria, de enige dochter van oom Gazil, was drie jaar ouder dan Rory en op haar vijftiende een bleek, blond, tenger meisje met een verlegen karakter waarachter een ijzeren wil schuilging. Ze had beweerd dat ze het geld had verdiend in een van de taveernen aan de Rusthuisstraat, met het afwassen van kroezen en schoonmaken van de troep van dronkenlappen. Rory snapte niet waarom alle volwassenen zich zo geschokt toonden. Voor Rory en zijn zes jongere broers en zussen was eten op tafel altijd welkom. Waar het vandaan kwam, maakte hun niet uit. Maar zijn vader, zijn ooms en zelfs opa Warak keken daarna allemaal nog dagenlang boos, en Patria huilde heel vaak. Maar ze hadden geen honger meer, dus Rory snapte niet waarom iedereen zo boos was.
Eerst dacht Rory nog dat het vanzelf wel over zou gaan, maar tot zijn schrik bleek de situatie alleen maar erger te worden. In het hele huis groeide de spanning, tot zelfs de kleinste kinderen voelden dat er iets mis was. Maar niemand zei er iets over. Iedereen stormde gewoon door het huis om het eten op te eten dat ze plotseling konden betalen, en niemand sprak over Patria’s onverwachte rijkdom of wat ze deed als ze elke avond uit huis ging in haar ene mooie jurk en waarom ze pas thuiskwam als het weer licht werd.
Vastbesloten om het mysterie tot op de bodem uit te zoeken – en in de hoop misschien het geluk in huis te kunnen herstellen – zou Rory dan zelf wel uitzoeken wat er aan de hand was. Op een avond was hij Patria gevolgd door de modderige straten van de sloppenwijken naar de rand van Talabar, tot ze aankwam in de Rusthuisstraat met de talloze taveernen, muzieklokalen en huizen met een slechte naam. Toen ze de straat insloeg, raakte hij haar bijna kwijt. Het was vijfdagavond, en morgen was het rustdag, dus de taveernen zaten vol met mannen die morgen niet hoefden te werken. Zich een weg banend door de drukte haastte Rory zich achter Patria aan. Toen ze de ene na de andere taveerne voorbijliep, begon hij ongerust te worden. Misschien werkte ze wel helemaal niet in een taveerne. Misschien had ze schoonmaakwerk gevonden in een van de bordelen, of nog erger, in een van de muzieklokalen. Dat kon verklaren waarom iedereen zo boos was. Het zou zeker verklaren waarom Patria loog over haar baan.
Net toen Rory tot de conclusie kwam dat Patria het weinige fatsoen van de familie had geschaad door te gaan werken in een muzieklokaal, bleef zijn nicht staan op de hoek van de Rusthuisstraat en de ontoepasselijk genaamde Victoriepromenade. Er stonden nog meer meisjes in de buurt, die de nieuwkomer met argwanende blikken begroetten en zich afwendden, bezig met hun eigen zaken.
Aan de overkant van de straat bleef Rory nieuwsgierig staan wachten om te zien wat Patria ging doen. Als ze een baan had, dan had ze toch zeker geen tijd om bij deze meisjes op de hoek te blijven rondhangen? Geen van hen leek iets nuttigs te doen.
Rory verbaasde zich er nog steeds over toen er een man aankwam. Hij liep naar een meisje met bruin haar dat links van Patria stond en sprak haar aan. Het meisje zei iets terug, er gingen munten van hand tot hand, en samen liepen ze weg over de Victoriepromenade, arm in arm.
Toen ze weg was, schoof Patria een stukje op naar rechts, als om de ruimte op te eisen die het andere meisje zojuist had verlaten.
Even later bleef er weer een man staan, die begon te praten met Patria. Het was een grote man, en zijn blote armen zaten onder de tatoeages. In zijn baard glinsterden kleine glazen rijgkraaltjes. Rory fronste zijn wenkbrauwen toen de man verscheidene munten in Patria’s opgehouden hand legde en ze met hem meeliep in dezelfde richting die het andere meisje met haar metgezel had genomen.
Rory was oud genoeg om te beseffen wat deze betaling moest betekenen maar nog jong genoeg om te denken dat zijn nicht zich nooit kon verkopen voor een paar karige koperen pegels. Als ze court’esa wilde worden, had ze er eerder iets over moeten zeggen, meende hij. Het was niet ongewoon dat een meisje uit de sloppenwijken werd aangenomen op een van de court’esa-scholen, mits ze knap genoeg was en bereid haar vrijheid op te geven. Menige jongeman en vrouw meldde zich graag aan, want een court’esa-school betekende een opleiding en een verzorgd leventje als je het geluk had een goede meester te krijgen. In Rory’s ogen was het echter niet verkeerd om vrijwillig straat-court’esa te worden – zonder opleiding, toezicht of bescherming – maar wel dom.
Hij volgde hen, uiteraard. Hij kon nu onmogelijk omdraaien en naar huis gaan, zonder het zeker te weten. Patria had er geen idee van dat hij achter hen aan liep. Toen ze de hoek omging naar een steeg vol rommel naast een leerlooierij op de hoek van de Victoriepromenade, was haar klant de voorkant van zijn broek al aan het openrijgen. Patria draaide zich naar hem om. De man duwde haar tegen de muur en trok haar rokken omhoog.
Toen hij de bruut zo ruw zag omgaan met zijn zachtaardige nicht, werd Rory woedend, en daarmee kwam een hoofdpijn van monumentale proporties. Patria klaagde niet toen de man zich met een krachtige stoot in haar liet glijden. Zonder zich nog langer verborgen te houden, stapte Rory achter hen aan de steeg in, starend naar zijn nicht, met een ondraaglijk gedreun in zijn hoofd. Patria stond daar maar, met haar gezicht naar opzij gekeerd en een berustende blik in haar ogen. Grommend drong de man zich in haar en drukte haar tegen de ruwe houten wand van de leerlooierij terwijl hij met zijn andere hand in haar jurk graaide. Ze kromp ineen terwijl hij haar ritmisch tegen de muur sloeg, maar of het was vanwege de ruwe wijze waarop hij haar borsten kneedde of de achteloze manier waarop hij haar gebruikte, kon Rory niet zeggen. Hij voelde alleen maar de pijn in zijn hoofd, als een dam die op barsten stond van voorjaarssmeltwater. De blik in Patria’s ogen was erger dan wat ze deed. Het was die radeloosheid waarvan Rory’s hoofd wel kon ontploffen. Het leed, de hopeloosheid op haar gezicht...
Rory kon zich niet herinneren wat hij vervolgens deed. Hij wist alleen nog dat zijn hoofd aanvoelde alsof het op ontploffen stond... Toen zakte de pijn, op hetzelfde moment dat er een aambeeld dwars door de muur van de looierij heen kwam en de man schampend raakte tegen de zijkant van zijn hoofd. Als een zak tarwe viel hij aan Patria’s voeten. Even staarde ze hem verschrikt aan. Toen zag ze het bloed op zijn hoofd en begon te gillen.
Rory was zo geschrokken dat hij niet wist en het hem ook niet kon schelen of de man dood was. Hij rende naar Patria, greep haar pols en sleurde haar de steeg uit voordat er iemand op haar gegil afkwam. Met zijn nicht achter zich aan rende hij door de Victoriepromenade, weg van de Rusthuisstraat, en bleef pas staan toen het kabaal uit de taveernen was verstomd en ze tussen de stille pakhuizen van de havenwijk stonden.
‘Alles goed?’ hijgde hij, toen hij meende dat ze nu wel even konden blijven staan.
Patria leunde tegen de muur van het pakhuis en staarde hem aan, haar gezicht bleek in het donker, haar borst zwoegend. ‘Rory... wat gebeurde er daar?’
‘Niets...’
‘Niets? Iemand heeft een aambeeld dwars door een muur naar mijn klant gegooid!’ Ze trok haar hand los en wreef over de pols die hij had vastgehouden. ‘Hij kan wel dood zijn. En dat is jouw schuld! Je hebt alles verpest, stomme kleine bemoeial! Ik kan nu niet meer terug naar de Victoriepromenade, en het heeft me weken gekost om dat hoekje te vinden.’
Rory keek haar geschokt aan. ‘Terug?’
‘Natuurlijk moet ik terug.’
‘Maar die man...’
‘Die man gaf jou te eten, Rory,’ liet ze hem kil weten. ‘De manier waarop vind je misschien niet leuk, maar in elk geval is er nog iemand in de familie in staat om geld te verdienen.’
Rory schudde zijn hoofd. Hij kon niet geloven dat Patria vrijwillig deelnam aan deze afschuwelijke handel. ‘Misschien... als je met opa ging praten...’
Ze vloekte zachtjes. ‘Opa! Wat heb ik nou aan hem?’
‘Hij kent mensen...’
‘Opa kent helemaal niemand, Rory,’ schimpte Patria. ‘Al die verhalen over zijn rijke familie, en dat we verwant zijn aan het koninklijk huis van Hythria, die verzint hij alleen maar om ons af te leiden van een lege maag. Toen ik klein was, vertelde hij me ook altijd dat mijn betovergrootmoeder een Harshini was. Denk je nou echt dat hij hier met ons allemaal zat te verhongeren in de sloppenwijken van Talabar als er ook maar één van zijn sterke verhalen waar was?’
Rory had daar geen antwoord op. Toen ze hem zag aarzelen, glimlachte Patria zuur. ‘Zie je, jij kunt hem ook niet verdedigen, wel? Nou, ik ben het zat om honger te lijden, Rory, en als ik alleen maar mijn benen hoef te spreiden voor een vreemde om mijn buik en de buiken van mijn familie te vullen, dan kan het mij niet schelen hoeveel dronkenlappen ik hun gang moet laten gaan. Zolang ze me maar vooraf betalen.’
Zonder te wachten op een reactie, beende Patria langs hem heen de steeg door. Aan het einde sloeg ze rechts af, terug in de richting van de Rusthuisstraat.
Pas veel later kwam Rory thuis, en zoals gewoonlijk was zijn grootvader nog de enige die wakker was. Zoals elke avond zat de oude man bij het venster de duisternis in te staren. Toen hij klein was, had Rory zich vaak afgevraagd of hij soms wachtte tot er iemand de straat in kwam.
‘Beetje laat om te gaan wandelen, hè?’
Rory draaide zich om naar zijn grootvader. Hopelijk was er verder niemand wakker. ‘Ik moest iets doen,’ antwoordde hij zachtjes in het Hythrisch en hij deed de deur dicht. Ook al woonde hij al bijna zijn hele leven in Fardohnya, Warak Marinier sprak de taal als een pas aangekomen toerist. Het was altijd beter en gemakkelijker om Hythrisch met hem te praten.
‘Hoe is het met je hoofdpijn?’ Alleen zijn grootvader leek aandacht te hebben voor de pijn waarvan Rory de laatste tijd steeds last had.
‘Die is weg.’
‘Is dat zo?’ vroeg zijn grootvader, plots nieuwsgierig. ‘Hoe komt dat?’
‘Weet ik niet.’ Het kleine huis galmde van het gesnurk van de slapende bewoners. Rory’s jongere broertjes sliepen in deze kamer. Zijn vader en ooms sliepen in het slaapkamertje achter. Als Patria thuis was, lag ze in de kleine uitbouw aan de achterkant. Rory ging op de rand van zijn grootvaders stromatras bij het venster zitten. Het was nog niet echt tot hem doorgedrongen wat het betekende dat zijn hoofdpijn weg was. ‘Ik ben Patria gevolgd.’
Droevig schudde Warak Marinier zijn hoofd. ‘Dat had je misschien maar beter niet kunnen doen.’
Rory staarde zijn opa verbaasd aan. ‘Wist je het dan?’
Het gezicht van de oude man was doorgroefd van verdriet. ‘Een meisje van vijftien komt niet thuis met zoveel geld na het vegen van taveernevloeren, jongen. Waarom denk je dat je ooms en je vader zo boos zijn? Ze weten wat ze doet, en het vreet aan hen dat ze het toestaan.’
‘Ze kunnen haar ook tegenhouden.’
‘En jullie allemaal zien doodgaan van de honger?’
Rory schudde zijn hoofd. Waarom zat het leven toch zo vol van onverteerbare keuzes? ‘Er moet een andere manier zijn, opa.’
‘Dan zou je vader die allang hebben gevonden, Rory. Of haar vader. Wilde je me vertellen wat er is gebeurd?’
Rory knikte, blij met de gelegenheid om zijn hart te luchten. Zijn hoofdpijn was dan wel weg, maar hij leed nog steeds. ‘Ik ben haar gevolgd. Ze tippelde op de hoek van de Rusthuisstraat en de Victorie. Er kwam een man naar haar toe. Hij gaf haar geld, en ze gingen naar een steeg... en...’
‘En toen?’
Hij schokschouderde, nog steeds niet zeker of hij wel geloofde wat hij had gezien. ‘En toen kwam er een aambeeld door de muur en werd de man erdoor neergeslagen.’
Warak Marinier kwam een stukje verder overeind op de stromatras en staarde zijn kleinzoon aan. ‘Wát kwam er door de muur?’
‘Een aambeeld.’
‘Aha.’
Rory fronste zijn wenkbrauwen. ‘Waarom kijk je me zo aan?’
Warak gaf geen antwoord op zijn vraag. In plaats daarvan vroeg hij, om een of andere reden, weer naar zijn hoofdpijn. ‘En je hoofdpijn is nu weg, zei je? Was dat voor of nadat er zomaar een aambeeld door de muur kwam vliegen?’
‘Weet ik niet,’ schokschouderde hij, zich afvragend waar de oude man naartoe wilde. ‘Ik denk zo ongeveer rond die tijd. Hoezo?’
Warak legde een verweerde oude hand op de schouder van zijn kleinzoon en fronste zijn wenkbrauwen. ‘Als er achter die muur geen wedstrijdje aambeeldgooien werd gehouden, heb je volgens mij iets van het talent uit de familie geërfd, Rorin, mijn jongen.’
Rory glimlachte ongelovig toen hij dacht aan wat Patria had gezegd over de vergezochte verhalen van hun grootvader. ‘Het enige waar ik talent voor heb, opa, is in moeilijkheden raken. Vraag maar aan mijn pa.’
‘Dat kon wel eens meer waar zijn dan je denkt, jongen. Heeft iemand anders behalve Patria je in die steeg gezien?’
Rory haalde zijn schouders op. ‘Weet ik niet.’
‘Dan mag je nooit toegeven dat je er was. Ik praat wel met je nicht als ze thuiskomt. Hopelijk krijgen we hier niet meer last mee.’
Rory trok onzeker zijn schouders op. ‘Zo klinkt het net alsof het mijn schuld was.’
‘Als dat zo was, Rorin jongen, dan zijn we er erger aan toe dan met de verdiensten van je nichtje.’
‘Dat begrijp ik niet.’
Warak glimlachte medelevend naar hem. ‘Dat weet ik, Rorin, maar dat geeft niet. Zet jij dat hele gedoe over vliegende aambeelden en wat je nichtje allemaal doet nou maar uit je hoofd, ja? Dan schrijf ik ondertussen een brief aan je nicht in Hythria.’
‘Die rijke?’ vroeg Rory om met de oude man mee te praten. Patria mocht die sterke verhalen van hem dan niet geloven, maar die waren vaak het enige waarmee Rory aan de sleur van zijn bestaan kon ontsnappen, en hij stond er lang niet zo om te springen om ze af te doen als verzinsels.
‘Juist,’ beaamde de oude zeeman.
‘Waarom?’
‘Als het klopt wat er volgens mij vanavond is gebeurd,’ antwoordde de oude man, ‘dan kon het wel eens zo zijn dat je weg moet uit Fardohnya.’
Die nacht, enkele weken geleden, brandde nog altijd na in Rory’s hoofd alsof het gisteren was gebeurd. Een paar uur later was Patria thuisgekomen met verhalen over de onverklaarbare dood van een zeeman in een steeg die uitkwam op de Victoriepromenade alsof ze vertelde wat ze had gehoord in plaats van er nauw bij betrokken te zijn geweest. Bovendien praatte iedereen over de manier waarop hij was overleden. Hij was geraakt door een aambeeld, zeiden ze, en dat hadden ze met drie man terug op zijn plaats moeten zetten. Nu al ging het als een lopend vuurtje door de sloppenwijken dat het aambeeld alleen kon zijn verplaatst door middel van magie. Angstvallig meed Patria Rory’s blik wanneer het onderwerp maar ter sprake kwam, en ze weigerde erover te praten.
Rory had haar verhaal aangehoord en toen vragend zijn grootvader aangekeken, maar de oude man had zijn hoofd geschud en de knul gewaarschuwd te zwijgen. Het was hun geheimpje. Ze moesten wachten, wist Rory, tot ze antwoord kregen van zijn nicht in Hythria, want als de geruchten klopten en hij echt dat aambeeld had verplaatst door middel van magie, dan moest hij weg uit Talabar, uit Fardohnya, voordat iemand erachter kwam wat hij kon, en dat kon alleen maar als een of ander meisje in Hythria dat hij nog nooit had gezien, bereid was geld te sturen voor zijn reis.
Rory twijfelde niet meer zo aan zijn grootvaders verhalen. Als hij per ongeluk een aambeeld dwars door een muur heen kon gooien, dan hoefde het helemaal niet zo raar te zijn dat een van zijn voorouders een Harshini was. En als dat waar was, waarom zouden al die andere verhalen die ze van Warak Marinier hadden gehoord, dan niet ook echt waar zijn?
En als ze echt waar waren, als Rory echt een soort magisch vermogen had geërfd, dan was hij niet zomaar een voorwerp van argwaan.
Dan was hij schuldig aan moord.