33
Wrayan reed bijna zonder te stoppen door de Weduwmakerspas, zo graag wilde hij zo ver mogelijk van Fardohnya verwijderd zijn voordat de zon opkwam. Hij wilde ook voorbij Winternest zijn, voordat het Hythrische fort ontwaakte.
Kyler Kantell verliet hem al voordat ze over de grens waren. Zodra ze bij het eerste bandietenspoor in de pas kwamen, trok ze aan de teugels om Braks paard tot stilstand te brengen en steeg af. Wrayan keerde om te zien wat ze aan het doen was. Misschien moet ze zich ontlasten, dacht hij. Rust zou ze niet nodig hebben. Zo lang waren ze nog niet onderweg geweest.
‘Hier nemen wij afscheid, Wrayan Lichtvinger,’ verkondigde ze, en ze gaf hem de teugels van de ruin.
Wrayan wierp een blik op het pad dat over de steile helling omhoog het bos in kronkelde en knikte toen hij het begreep. Zij was een bandiet, een volleerd moordenares, en nog een Fardohnyaanse ook. Ze had geen enkele reden om naar Hythria te gaan. En pas toen drong het tot hem door. ‘De Kinderen van Kyler,’ had de douanebeambte de Fardohnyaanse bandieten genoemd.
‘Weer aan het werk, hè?’
Ze haalde haar schouders op. ‘Ik ben een volgeling van Dacendaran. Ik zie het eerder als een goddelijke roeping dan een carrière.’
Hij nam de teugels van het andere paard in ontvangst en vroeg zich af of hij het zou wagen het kind erop te zetten, maar de jongen was nog steeds bewusteloos. ‘Weet je dat ze in Hythria denken dat jullie worden betaald door de Fardohnyaanse koning?’
‘Hablet betaalt helemaal nergens voor,’ schimpte Kyler.
‘Dus het is gewoon toeval dat jullie de Hythrische karavanen eruit pikken en de Fardohnyaanse kooplieden met rust laten?’
Ze glimlachte. ‘Je kan best een dief én een Patriot zijn, hoor. Die twee sluiten elkaar niet uit.’
‘Wil je me nog op één vraag antwoord geven voordat je gaat?’
‘Wil je weten waarom ik Danyon Caron heb vermoord?’
‘Ja.’
Kyler wees op de slordige, slappe bundel die Wrayan in zijn armen hield. ‘Die jongen die je daar hebt? Die onderging vanavond bijna hetzelfde lot als mijn neefje een jaar geleden.’
Wrayan gaf kennelijk genoeg blijk van verwarring om haar zich nader te laten verklaren.
‘De meesten van ons hebben gezinnen in de omgeving, meester Lichtvinger. Die wonen in het fort of werken als pelsjagers en houthakkers hier in de bergen. Iets meer dan een jaar geleden kwam Danyon Caron op bezoek in het dorp waar mijn zus woont. Hij was slechts op doorreis. Maar één nacht was genoeg. Arme Odie... Sinds die nacht heeft hij geen woord meer gesproken. Hij staart alleen maar in de verte en kwijnt weg voor onze ogen.’ Kylers gezicht verhardde zich. Dit was geen vrouw om zomaar boos te maken. ‘Maar goed, een paar weken later kwam ik door het dorp en hoorde ik van mijn zus wat er was gebeurd en wie het had gedaan. Ik ben niet zo dom om achter een hooggeplaatst gildelid zoals Danyon Caron aan te gaan – niet in zijn territorium, tenminste – dus ik stuurde hem een bericht. Ik waarschuwde die vuile rotschoft dat als hij ooit nog eens in de buurt van Westbeek kwam – mijn territorium – ik hem zou laten boeten voor wat hij mijn neefje had geflikt.’
‘Hoe kwam je dan terecht in de kerkers?’
‘Hij had een afspraak met een of andere hotemetoot van de Hythrische gilden. De Waargeest heette die, heb ik gehoord. Blijkbaar stond die erop dat ze afspraken in Westbeek. Danyon wist dat ik hem bij de eerste gelegenheid zou vermoorden, dus hij lokte me het fort in met als smoes het verplaatsen van gestolen goederen. Aan de prijs die ze boden voor het spul had ik kunnen weten dat het een val was. Op de dag dat ik hier kwam, werd ik gearresteerd.’ Even keek Kyler in het licht van de sterren naar Wrayan, en toen vloekte ze zachtjes. ‘Verrek nou toch! Maar dan ben jij zeker die hotemetoot uit Hythria?’
‘Geen titel die ik zelf vaak gebruik.’
‘Wrayan de Waargeest, hè? Ik heb van jou gehoord.’
‘Is dat zo?’
‘Dat je een paar jaar geleden in je eentje de hele inhoud van het museum van het Tovenaarscollectief in Groenhaven hebt gelicht.’
‘Dat is sterk overdreven.’
Daar kon ze wel om lachen. ‘Naar mijn ervaring geldt dat voor de meeste aanspraken op roem. Maar toch bedankt.’
‘Waarvoor?’
‘Jouw bezoek aan Westbeek gaf mij de kans om de rekening te vereffenen met die lul van een Caron. En het mooiste is nog dat niemand ooit zal weten dat ik het heb gedaan.’
‘Nee,’ beaamde Wrayan. ‘Dat schrijven ze eerder toe aan die “hotemetoot” uit Hythria waarvoor Danyon Caron naar Westbeek kwam.’
Daar kon Kyler Kantell eerder om lachen dan dat het haar zorgen baarde. ‘Maar goed dan dat je naar huis gaat, hè? Niet van plan om binnenkort weer eens deze kant op te komen, hoop ik?’
‘Zeer onwaarschijnlijk nu ik vermoedelijk door het gilde van Qorinipor wordt gezocht wegens moord.’
‘Dergelijke misverstanden bij het gilde kun jij vast wel rechtzetten. Je bent niet voor niets een “hotemetoot”.’ Ze stak een hand uit en klopte ten afscheid op Rory’s schouder. ‘Wat gaat er nu met hem gebeuren?’
‘Hij is veilig bij mij.’
‘Ze dachten dat hij een tovenaar was, weet je dat? Zeiden dat hij in Talabar een man had vermoord. Het is een dappere knul – gaf zich aan, opdat hij niet zou doodvriezen in de bergen. Daar heb je echt moed voor nodig als je wordt gezocht wegens moord. Je kon wel zien dat hij bang was, maar hij was er ook van overtuigd dat er hulp onderweg was.’ Kyler glimlachte. ‘Dat de Halfbloed hem kwam halen, bewijst toch wel dat het nog waar is ook. Hoor jij ook bij hen?’
Wrayan haalde zijn schouders op, niet precies zeker wat horen bij moest betekenen. Ze bedoelde vast iemand met magisch talent. ‘Zo’n beetje.’
‘Breng hem dan in veiligheid. Ergens in Hythria? Waar ze hem niet vinden?’
‘Ja.’
Ze aarzelde nog even, draaide zich toen plots om en nam het steile pad het bos in, zonder om te kijken.
En dat was het laatste wat Wrayan zag van Kyler Kantell.
Enkele uren na zonsopgang hield hij halt tussen een groepje bomen langs de weg, zo’n twintig mijl ten zuiden van Winternest. De paarden waren uitgeput, en Wrayans armen leken wel van lood nadat hij de hele nacht Rory’s gewicht had gedragen terwijl hij Braks paard meevoerde. Hij liet de jongen op de grond zakken en kreunde toen zijn stijve spieren protesteerden na de plotselinge ontspanning. Wrayan liet de paarden drinken en ging bij de jongen kijken. Hij werd nu toch echt ongerust doordat het kind nog steeds geen enkel teken van leven gaf. En hij kon zich alleen maar zorgen maken. Hij had er geen idee van wat ze hem hadden gegeven en bovendien geen genezende vermogens om er iets aan te doen, als hij het wel had geweten. Het kind was mager, en verrassend genoeg zo blond als een Hythrisch kind. Zijn huid was bleek en zijn lippen waren blauw, maar of dat was van de kou of door een bijwerking van het middel waarmee ze hem hadden gedrogeerd, kon Wrayan onmogelijk zeggen. Maar het kind ademde regelmatig genoeg, en zijn hartslag klopte krachtig en vast in zijn hals.
Doodmoe ging Wrayan naast de jongen zitten op het vochtige gras en liet de gebeurtenissen van de afgelopen uren over zich heen komen. Hij was uitgeput van het verzinnen van een scenario waarin Brak het had overleefd. Het was een verlammend idee dat iemand die al zo lang leefde en zoveel had doorstaan, een legende die zoveel betekende voor de Harshini, zo gemakkelijk in de armen van de dood kon worden geworpen.
Wrayan haalde de hanger, die Brak hem had gegeven, uit zijn hemd en keek ernaar, zich afvragend hoe het ding werkte. Hij voelde de in de kleine kristallen kubus opgesloten magie maar wist niet wat hij daarmee aan moest. Misschien was het iets om je telepathische vermogens te versterken? Wrayan was een vrij goed telepaat, maar hij was niet sterk genoeg om Sanctuarion te bereiken. Het verste wat hij ooit had geprobeerd, was iets meer dan honderd mijl. De verborgen nederzetting van de Harshini in de Sanctuarionbergen moest meer dan duizend mijl ver weg zijn.
En al kwam hij zo ver en kon hij de gedachten van de Harshini bereiken, wie moest hij dan roepen? En wat moest hij dan zeggen?
Met een zucht van vermoeidheid liet Wrayan het kubusje terug in zijn hemd glijden, ging naast het bewusteloze kind op het gras liggen en deed zijn ogen dicht. Eerst maar even uitrusten, besloot hij, en als hij even was bijgekomen, zou hij verzinnen wat hij moest doen aan Rory, aan Brak, aan het probleem dat eraan lag te komen bij het dievengilde en aan allerlei andere dingen...
En verder dacht Wrayan nergens meer aan, tot hij wakker werd en ontdekte dat het weer donker was en hij werd gekust door Shananara té Ortyn.
‘Ben jij gék?’
Shananara zakte terug op haar hielen en keek Wrayan verbaasd aan. ‘Ik dacht dat je blij zou zijn me te zien, Wrayan. Heb ik me vergist?’
Wrayan krabbelde overeind, worstelend met het idee dat Shananara hier zowaar vlak voor hem zat, langs de kant van de weg, duizend mijl van het veilige Sanctuarion. Er brandde een vuurtje, waarop iets verrukkelijks stond te koken. Ze had dus in zijn rugzak gezocht en zijn spullen gevonden.
Begeerte vocht met gezond verstand terwijl hij haar aanstaarde. ‘Wat... wat doe je hier?’
‘Je hebt me geroepen.’
‘Nee, hoor.’
De Harshiniprinses stak een hand in zijn hemd en haalde het kristallen kubusje aan het kettinkje om zijn hals tevoorschijn. ‘Wel waar, mijn lief. Brak had hem van mij gekregen, trouwens. Is hij hier ergens?’
Dat was een vraag waarop Wrayan bij lange na niet was voorbereid. ‘Hoe kom je hier dan?’ vroeg hij daarom, rondkijkend naar een vorm van vervoer. Ze droeg de leren kleding van een drakenruiter, die haar statige lichaam verbijsterend goed deed uitkomen, maar er was geen spoor van een ander dier dan de twee paarden waarmee hij was gekomen.
‘Per draak, natuurlijk!’ lachte ze. ‘Ik heb de samensmelting losgelaten toen ik hier was. Ik wist niet wat de mensen hier ervan zouden denken als ze zomaar een draak langs de weg zagen zitten. Dranymire en de andere demonen zitten hier nog ergens. Ze komen wel weer terug als ik hen nodig heb.’
‘Hoogheid... Shananara... heb je er énig idee van hoe gevaarlijk het hier voor je is?’ hijgde hij. Gelukkig lag de weg er verlaten bij, maar je wist nooit of er iemand ergens was. Of dat er iemand een draak over de bergen had zien vliegen.
‘Dit is Hythria, Wrayan. Veiliger dan in Sanctuarion kan een Harshini hier niet zijn. Daarom wilde Brak ook dat jij dit kind mee zou nemen, toch?’
Wrayan knikte en schrok ervan dat het kind nog steeds niet bij kennis was. Rory lag vredig op zijn zij. Zijn huid en lippen hadden een veel betere kleur dan toen Wrayan in slaap was gesukkeld.
‘Hij slaapt nu,’ stelde Shananara hem gerust toen ze zijn blik volgde. ‘Er zit geen gif meer in zijn bloed.’
‘Heb jij dat gedaan?’
Ze knikte. ‘Je doet goed werk voor dit kind, Wrayan.’
‘Brak wilde dat ik hem naar het Tovenaarscollectief bracht.’ Het viel hem niet mee Braks naam uit te spreken.
‘Dat is ook wel de beste plek voor hem.’
Wrayan fronste zijn wenkbrauwen. ‘Dat zou je misschien niet zeggen als je de huidige hoge arrion kende, hoogheid.’
De prinses haalde haar schouders op. In haar onmenselijke, totaal zwarte ogen stond geen angst of zorg over het gevaar voor Rory. ‘Hoge arrions komen en gaan, Wrayan. Deze is niet beter of slechter dan vele andere die het ambt hebben bekleed.’
‘Maar als ze erachter komt dat het kind talent heeft...’
‘Dan zal ze het willen manipuleren,’ maakte Shanan zijn zin af. ‘En het kind ook.’
‘Dat is niet goed,’ verduidelijkte Wrayan. ‘Voor niemand.’
‘Dan zullen we jongeheer Rory maar leren hoe hij zichzelf kan beschermen, hè, voordat we hem loslaten tussen de wolven.’
‘Leuk idee, maar het duurt een heel leven om hem alles te leren wat hij moet weten om zich te weren tegen iemand als Alija Arendspiek,’ zei Wrayan. Hij sprak uit bittere ervaring.
‘Maar het duurt maar even om hem te leren wat hij moet weten,’ reageerde Shananara met een glimlach.
‘Dat begrijp ik niet.’
‘Hij is nog jong genoeg om hem op onze manier te laten leren,’ legde de prinses uit. ‘Pas wanneer je ouder wordt, wordt dat moeilijk. Wel vreemd dat hij zo jong al blijk geeft van zijn vermogens. Toch kan dat gunstig zijn. Jij was ongeveer net zo oud toen jij je vermogens ontdekte, toch?’
‘Een jaar of twee ouder, denk ik,’ antwoordde Wrayan, nog dieper in verwarring. ‘Waarom is het voor hem nu gemakkelijker om te leren dan wanneer hij ouder is?’
‘Nou, om te beginnen kan ik de informatie rechtstreeks doorgeven via geestcontact. Hij is nog jong genoeg om op die manier te leren zonder dat het kwaad voor hem kan. Hoe ouder een deelsmens wordt, hoe meer de geest zich er intuïtief tegen verzet. Daarom konden we jou zo niets leren toen jij bij ons in Sanctuarion was.’ Ze stak een hand uit en raakte Wrayans gezicht aan. Haar streling zette zijn huid in brand. ‘Natuurlijk had je wel een paar dingen kunnen oppikken toen we een mentale band hadden terwijl we de liefde bedreven.’
Wrayan duwde haar hand weg en zette die sterk afleidende herinnering van zich af. Shananara was begeerte boven op lust, en daar kon hij zich nauwelijks tegen verzetten. Hij had er nu geen behoefte aan om aan die gebeurtenis te worden herinnerd, en Braks vernietigende berisping op de ochtend na zijn ene ongelooflijke nacht met Shananara stak nog steeds als hij eraan dacht.
‘Leg mij eens uit waarom het maar goed is dat hij zijn talent zo jong heeft ontdekt,’ vroeg hij zo zakelijk mogelijk.
‘De geest is een vreemd verschijnsel, Wrayan,’ zei Shananara terwijl ze zich weer terug op haar hielen liet zakken, geen moment beetgenomen door het klaarblijkelijke feit dat hij haar had afgewezen. Gelukkig drong ze er verder niet op aan. In plaats daarvan begon ze het probleem uit te leggen alsof ze lesgaf aan een klas leerlingen. ‘Die zal zichzelf altijd beschermen, vooral de menselijke geest, die wat... laten we zeggen... fragíéler is dan de andere. Bij diegenen met het vermogen contact te leggen met de bron, is de geest zich intuïtief bewust van het gevaar. Dus hoe groter het vermogen, hoe later het kind zich ervan bewust wordt. En hoe pijnlijker het ontwaken is. Toen Brak al tegen de twintig liep, kon hij nog niet eens een kaars aansteken. Pure Harshini komen soms pas tot hun volledige potentieel als ze de twintig al zijn gepasseerd.’
‘Dus je bedoelt dat Rory niet erg machtig is?’
‘Waarschijnlijk niet zo sterk als jij,’ beaamde Shananara, ‘maar hij heeft het wel beter onder controle dan jij. Oefening kán het namelijk winnen van onbeheerst talent.’
‘En daarom maak jij je niet druk om Alija,’ concludeerde Wrayan opgelucht. Hij had er al moeite mee gehad om haar dit kind in handen te geven vanaf het moment dat Brak het voorstelde. ‘Hoe lang gaat dat duren?’
‘Het is al gebeurd, mijn lief,’ vertelde ze hem zelfingenomen. ‘Waarom denk je dat hij zo diep slaapt?’
‘Dus als hij straks wakker wordt, is hij opeens een Harshinitovenaar?’
Shanan lachte zachtjes. ‘In het begin zal hij jouw raad nog een beetje nodig hebben, maar hij komt er zelf snel genoeg uit.’
Wrayan knikte en vond dat hij het niet langer kon uitstellen om haar te vertellen over Brak. Hij wist alleen niet hoe hij het onderwerp moest aansnijden. Toch moest hij het niet verder voor zich uit schuiven, hoe pijnlijk deze plicht ook was. Elk moment dat Shananara zich buiten Sanctuarion bevond, was niet alleen zij maar waren alle Harshini in gevaar.
‘Shanan, ik moet je iets vertellen... over Brak.’
Vreemd genoeg glimlachte Shananara niet, zoals ze anders wel altijd deed. ‘Wat heeft hij nu weer gedaan?’
‘Hij is...’ Wrayan kon het amper uit zijn mond krijgen. ‘Ik vind het zo erg, Shanan... maar hij is... hij is dood.’
De Harshini schudde haar hoofd. ‘Nee. Brak is niet dood, Wrayan.’
‘Maar...’
Ze pakte zijn hand en kneep er geruststellend in. ‘Brak is niet dood, mijn lief, hoe graag hij dat ook zou willen. De dood is nog niet klaar voor hem.’
‘Hoe bedoel je, “hoe graag hij dat ook zou willen”?’ vroeg hij, zijn hand terugtrekkend van haar verontrustende aanraking.
‘Brak heeft iets gedaan waar hij ontzettend veel moeite mee heeft, meer niet.’
‘Dood willen is iets anders dan “moeite mee hebben”, hoogheid. Wat voor verschrikkelijks heeft hij dan gedaan?’
‘Heeft hij je dat niet verteld?’
‘Dan zou ik het niet vragen.’
Shanan zuchtte, sloeg haar ogen neer en veegde een denkbeeldig vlekje van haar onberispelijke drakenleren kleding. Het vuurlicht weerkaatste op haar gouden huid, waardoor haar gezicht iets melancholisch kreeg. ‘Vlak voor het Feest van Kalianah dit voorjaar verdween Lorandranek. Hij bleef maanden weg. Korandellen maakte zich zorgen om onze oom. Hij is de laatste tijd nogal... rusteloos.’
‘De koning is altijd al rusteloos geweest, voor zover ik me kan herinneren,’ zei Wrayan. Lorandranek was er nooit gelukkig mee om opgesloten te zitten in Sanctuarion, maar als de sterkste van de sterken viel het hem toe om Sanctuarion uit de tijd te houden, zodat de nederzetting niet per toeval kon worden ontdekt door de krachten die zijn ras uitgeroeid wensten te zien.
‘Dit was anders. Hij droeg de last van de tijdsbezwering over aan mijn broer en verliet Sanctuarion nog voordat we terug in de tijd waren om te gaan zwerven door de bergen, iets wat hij nog nooit had gedaan. Hij was afgeleid, humeurig...’
‘Ik wist niet dat een Harshini humeurig kon zijn,’ onderbrak Wrayan.
‘Wij ook niet,’ beaamde ze met een nieuwe diepe zucht alvorens verder te vertellen. ‘Maar goed, we hadden hem al een tijd niet gezien en begonnen ongerust te worden, en daarom stuurde Korandellen Brak de bergen in om hem te gaan halen.’
Wrayan had ook niet gedacht dat de Harshini ongerust konden worden. ‘Wat gebeurde er toen?’ drong hij vriendelijk aan toen Shananara aarzelde om verder te gaan.
‘Brak vond hem. Uiteindelijk. Hij woonde in een grot met een jonge mensenvrouw. Hij probeerde...’ Met een hulpeloze glimlach stak ze haar handen omhoog. ‘Ik kan het niet eens zeggen.’
‘Wat niet?’
Shananara haalde diep adem. ‘Brak nam een leven om een leven te redden, Wrayan,’ wist ze met zichtbare moeite uit te brengen. ‘Beter kan ik het niet omschrijven.’
‘Bedoel je dat hij iemand heeft gedood om Lorandranek te redden?’
Ze schudde haar hoofd, niet in staat de woorden uit te spreken. Wrayan keek haar geschokt aan en bleek net als de Harshini niet in staat de andere mogelijkheid hardop uit te spreken.
‘Grote goden!’ mompelde hij, zijn hoofd schuddend om het te ontkennen terwijl de prinses geduldig wachtte tot hij er zelf achter was wat er in werkelijkheid was gebeurd. ‘Je bedoelt toch zeker niet dat hij Lorandranek...?’
Hulpeloos haalde de prinses haar schouders op. ‘Mijn oom was gek geworden van iets wat wij niet begrijpen, Wrayan. Zijn laatste woorden waren over iets wat de goden hem hadden gevraagd, dat de last te groot voor hem was. We hebben er geen idee van waar hij het over had. We weten alleen dat Lorandranek, de koning van de Harshini, werd gedreven tot gewelddadigheid waartoe ons ras niet in staat is en dat Brakandaran was gedwongen een einde aan zijn leven te maken om het leven van een onschuldige te redden. Meer weet ik er niet van. Al onze pogingen om Brak terug te laten komen, zijn mislukt. Hij heeft ons buitengesloten. Wij hebben het hem vergeven, maar hij zal het zichzelf nooit vergeven. Hij hoopt nu dat de dood hem dezelfde vergetelheid zal gunnen die mijn oom zocht, maar dat gaat zo niet. De dood is, net zo goed als Kalianah en Dacendaran, een oergod, en die trekt zijn eigen plan. Hij zal Brak niet toelaten in zijn rijk. Nu nog niet.’
Grote goden, wat moet er zijn gebeurd om Brak zoiets te laten doen? Wrayan legde zijn hoofd in zijn handen om te verwerken wat Shananara hem allemaal had verteld. Hij had er bijna spijt van dat hij het had gevraagd, maar het verklaarde zoveel van Braks vreemde gedrag onderweg naar Fardohnya. Hij had zijn koning vermoord. Niet alleen zijn koning; Lorandranek was ook zijn vriend. Hij moet er gek van zijn geworden.
‘Ik heb hem horen vallen, Shanan.’
‘Kan best,’ gaf ze toe, ‘maar hij is niet dood. Zoveel kan ik je wel beloven.’
Wrayan veroorloofde zich een flauw glimlachje.
‘Wat?’ vroeg Shanan nieuwsgierig. Ze beschikte niet over hetzelfde scala aan emoties als een mens. Daardoor waren de Harshini ook niet in staat tot geweld. Alle emoties die konden leiden tot extremen, zoals haat, jaloezie, wraak, verdriet of woede, waren hun ontzegd. Shananara wist dat Brak Lorandranek had gedood, maar ze kon hem er net zomin om haten of verachten als Wrayan kon begrijpen hoe ze zich voelde.
‘Ik dacht er net aan,’ zei hij, breder glimlachend omwille van Shananara. Zijn eigen verdriet om Lorandraneks dood of Braks aandeel daarin was voor haar toch onverklaarbaar. ‘Brak is de enige die de dood zo zou kunnen treiteren dat die hem helemaal nooit in zijn rijk zou toelaten.’
Shananara glimlachte. ‘Erg bekend om zijn respect voor de goden heeft hij nooit gestaan.’
‘Komt het wel weer goed met de Harshini?’
Ze knikte. ‘Als ik terug ben, verbergt Korandellen ons weer. Deze keer moeten we daar blijven, vrees ik. Er is iets op til, een of ander spel dat de goden spelen, en zolang we nog niet weten wat het is, vindt Koran het veiliger om uit de tijd te blijven.’
De opluchting die hij voelde in de wetenschap dat de Harshini geen gevaar zouden lopen, had een bitterzoet smaakje door het besef dat hij dan Shananara waarschijnlijk nooit meer zou zien.
‘We hebben vanavond nog,’ zei ze, alsof ze zojuist op hetzelfde was gekomen. ‘Voordat ik terug moet.’
Wrayan kuste Shananara al voordat ze was uitgesproken. Hij had geleefd voor dit moment, daar meer dan twaalf jaar op gewacht. Maar nog terwijl ze haar armen om zijn hals sloeg en hij zich achterover liet zakken op de harde grond, kronkelde zich een verraderlijke gedachte in zijn bewustzijn om het moment te bederven. Was dit wat Lorandranek had gedreven tot zijn onvoorstelbare wandaad? Was de angst van de Harshinikoning om een demonenkind te maken, groot genoeg om sterker te zijn dan zijn diep ingeprente afkeer van geweld? Net op tijd werd hij herinnerd aan de gevolgen van het zwichten voor zijn begeerte.
Met meer morele kracht dan hij meende te bezitten, brak Wrayan de kus af en duwde de vrouw van zijn dromen weg, hoofdschuddend omdat een deel van hem niet kon geloven dat hij een gelegenheid als deze vrijwillig voorbij liet gaan. ‘Brak dreigde me te vermoorden als ik ooit nog eens met je naar bed ging.’
‘Dan gaan we niet naar bed,’ opperde ze verleidelijk.
‘Hij meende het, Shanan,’ waarschuwde Wrayan. ‘En daar had hij reden toe. Ik wil geen demonenkind op de wereld zetten. Jij wel?’
Met tegenzin schudde ze haar hoofd en stond sierlijk op. ‘Ik had je nooit moeten vertellen dat Brakandaran nog leeft. Dan was je ook niet bang geweest voor zijn terechtwijzing.’ Ze stak haar hand naar hem uit, hielp hem overeind en trok hem naar zich toe zodra hij stond. ‘Maar de korte tijd die we samen hadden, zal ik koesteren, mijn lief. Die helpt me door de lange nachten die nog komen.’
Zo dicht bij Shananara kon Wrayan amper ademhalen. Hij voelde haar hete adem op zijn gezicht en de contouren van haar onmenselijk volmaakte lichaam tegen het zijne. ‘Helpt het jou dan? Mij heeft het verpest.’
‘Het was niet mijn bedoeling jou voor andere vrouwen te verpesten,’ zei ze zacht, het haar uit zijn gezicht strijkend met een vinger die leek te zijn geladen met bliksem. ‘Het spijt me.’
‘Laat me nou los, Shanan. Alsjeblieft.’
Ze knikte en deed een stap bij hem vandaan. ‘Ik zie dat ik wreed ben door hier nog langer te blijven. En ik moet eigenlijk ook terug. Red je het nu, met het kind?’
Wrayan knikte om maar niet te hoeven praten, uit angst dat hij dan geen afscheid zou nemen maar haar zou smeken te blijven.
Alsof ze wist wat hij dacht, glimlachte ze naar hem en draaide zich toen om naar de weg. Nu al waren de demonen, op haar stille bevel, bezig te verschijnen uit het luchtledige. Het waren er honderden, klein en grijs, de oudste en talrijkste behorend tot de koninklijke familie. In stil ontzag keek hij toe terwijl ze zich lieten samensmelten. Even later stond er een schitterende gouden draak, hoog als een gebouw van twee verdiepingen. Toen de samensmelting was voltooid, deed Shananara een stap naar voren om de draak liefhebbend achter de knokige rand boven de ogen te krabben. Toen draaide ze zich om naar Wrayan.
‘Vaarwel, Wrayan.’
‘Vaarwel, Shananara.’
‘Wacht!’ Hij rende naar haar toe en liet het kettinkje van de kristallen kubus van Brak over zijn hoofd glijden. Vreemd genoeg was het nu gewoon een kubus van geslepen kristal – hij voelde niet meer magisch aan. Gewoon een klomp steen.
Shananara bleef staan en keek om. Hij hield hem haar voor. ‘Neem jij hem mee. Hij was van Brak.’
‘Is hij nog steeds,’ verzekerde ze hem met een glimlach.
‘Als hij nog leeft... zie jij hem eerder dan ik.’
De Harshiniprinses glimlachte weemoedig. ‘Ik weet niet wanneer Brak terugkomt naar Sanctuarion, Wrayan. Hou jij hem maar. Dat vindt hij vast niet erg. En je weet maar nooit. Misschien kun je hem nog teruggeven.’
Kijkend naar het kristallen kubusje met de geëtste draak in het midden schudde hij zijn hoofd. ‘De verleiding is te groot.’
‘Welke verleiding?’
‘Deze verleiding,’ antwoordde hij, het kettinkje omhooghoudend. ‘Ik weet dat je je verborgen moet houden, Shananara, en ik weet dat je waarschijnlijk niet meer opduikt zolang ik nog leef... maar... alsjeblieft... laat me niet achter met een manier om je terug te roepen in de verwachting dat ik dat niet zal doen. Ik denk niet dat ik zo sterk ben.’
Ze deed een stapje dichterbij en raakte zijn gezicht weer aan, haar glimlach zo bitterzoet dat hij er wel in kon verdrinken. ‘Dat is denk ik het liefste wat een mensenjongen ooit tegen me heeft gezegd.’
Hij sloot zijn ogen om haar zachte hand op zijn gezicht beter te voelen, zich ervan bewust dat het de laatste keer zou zijn. Die gedachte maakte hem doodziek van verlangen. ‘Dat zeg ik niet om lief te doen, hoogheid. Dat zeg ik uit eerlijkheid.’
‘Een eerlijke dief,’ grinnikte ze. Ze liet haar hand zakken en deed een stap achteruit. ‘Maar je hoeft niet bang te zijn voor de verleiding om me uit mijn schuilplaats te roepen, mijn lief. Je kunt een couremor maar één keer aan iemand lenen. Daarna moet de maker er weer magie in stoppen.’
‘Een wat?’
‘Dit snuisterijtje dat je van Brak hebt gekregen, is een couremor,’ legde ze uit. ‘Ruw vertaald in het Hythrisch betekent dat een schakel tussen twee geliefden, een liefdesschakel. Die maakten we vroeger, lang geleden, toen het helemaal niet zo ongewoon was dat mensen en Harshini... intiem waren. Een Harshini kon er magie in stoppen en hem achterlaten bij de menselijke geliefde, zodat die hem of haar kon roepen in tijd van nood. Of verlangen. Maar hij doet het maar één keer, deels omdat het niet meevalt om magie op te slaan in een levenloos voorwerp, en deels omdat dat veiliger was. We maken ze niet meer. Dat heeft tegenwoordig weinig zin meer.’
Wrayan snapte er nog steeds maar weinig van. ‘Maar als Brak er magie in stopte, hoe komt het dan dat jij werd geroepen?’
‘Hij roept degene van wie je houdt, Wrayan.’
Hij wendde zijn blik af, haar ogen mijdend. De pijn was een kwelling. Ze wist dat hij van haar hield, maar diep vanbinnen kon ze niet goed begrijpen wat dat voor hem betekende. Daarom noemden ze het Kalianahs vloek. De Harshini hadden geen begrip van menselijke liefde.
‘En als Rorin hem had gebruikt?’ vroeg hij in de hoop dat een verandering van onderwerp het leed zou verzachten.
‘Dan zou hij Brak hebben geroepen.’
‘Ik ben blij dat jij bent gekomen,’ zei hij met een glimlach. ‘Ik weet niet wat ik zou hebben gedaan als ik door Brak wakker zou zijn gekust.’
Ze lachte, kuste hem nog één keer op de wang en draaide zich om naar de wachtende samensmelting van demonen. De prinses klom op de draak, en zodra ze zat, sloeg die met zijn enorme vleugels, Wrayan bijna verblindend met het stof dat daardoor opwoei. Hij liep een stukje achteruit en keek hoe Dranymire opsteeg in de lucht en verdween in de door sterren verlichte nacht.
Hij hoorde iets achter zich, keek om en zag dat Rory eindelijk wakker werd. Hij zat bij het vuur in zijn ogen te wrijven, verward rondkijkend.
‘Hallo.’
‘Wie ben jij?’
‘Ik heet Wrayan Lichtvinger.’
‘Waar ben ik?’
‘In Hythria.’
In het donker staarde Rory hem aan. ‘Ik heb van jou gedroomd.’
‘Wat droomde je dan?’
‘Van een knappe mevrouw. En een draak.’
Wrayan liep terug naar de kleine open plek langs de weg en kwam met een vriendelijke glimlach bij het kind zitten. ‘Wij moeten eens flink met elkaar praten over een paar dingen, mijn jongen.’
‘Zwaait er wat voor me?’
‘Alleen als er behalve jij en ik nog iemand anders die draak net heeft gezien,’ zei hij.