52
Bij zijn terugkeer uit Walsark was Mahkas Damaran, regent van Krakandar, goed te spreken over de staat van het landgoed en de verantwoordelijke manier waarop zijn neef het district beheerde. Travin Taranger werd volgend jaar dertig, oud genoeg om de titel van wijlen zijn vader, graaf van Walsark, te aanvaarden en het landgoed officieel over te nemen. De gewassen waren gezond, de koeien vet, de lammetjes mollig en talrijk en de porseleinfabriek in de stad kreeg er een nieuwe oven bij, die – zo pochte Travin vol trots – meer banen zou opleveren voor de stadsbewoners die het porselein maakten en in de groeven de unieke witte klei opdolven die het porselein uit deze stad zo waardevol maakte.
In een land waarin slaven de norm waren, was het uitzonderlijk dat de porseleinfabriek van Walsark vrijwel geheel werd gedreven door vrijgeboren arbeiders, en het stadje trok handwerkslieden vanuit het hele land aan. Daardoor was het porselein duur, maar het werd hoog geprezen en de welvaart van Walsark zou overvloeien naar de naburige districten, dacht Mahkas tevreden. De kwarts, veldspaat en mica die door de witte klei werden vermengd – de elementen waardoor porselein uit Walsark zich van gewoon aardewerk onderscheidde – werden allemaal geïmporteerd uit de omringende districten. De opbrengst van de ovens zou in een jaar of twee verdubbelen, schatte Travin, en het veelgevraagde Walsark porselein kon dan in voldoende hoeveelheden geproduceerd worden om export naar Fardohnya of Medalon in overweging te nemen. Misschien zelfs naar Kariën. Het leek hem onwaarschijnlijk dat ze zich om markten buiten het continent zouden bekommeren. Zeereizen en porselein lagen elkaar niet en de algemene opvatting was dat de naties aan de overkant van de uitgestrekte Dregiaanse Oceaan toch niet beschaafd genoeg waren om fijn porselein te waarderen.
Mahkas was heel blij met alles wat hij in Walsark had gezien. Hij hechtte er belang aan dat alles goed ging met Travin. Hij wilde dat iedereen – en vooral Marla – wist wat een goed werk hij met die jongen had verricht. Hij was als een vader voor Travin en diens jongere broer Xanda geweest, net als voor Damin. Het was belangrijk dat de mensen dat erkenden. Het was belangrijk dat de mensen naar zijn neefjes keken, glimlachten en opmerkten hoe gelukkig ze waren dat ze een oom als Mahkas Damaran hadden.
Dan voelde hij zich tenminste een beetje minder schuldig over zijn verantwoordelijkheid voor de dood van hun ouders.
Niet dat hij daar echt iets aan had kunnen doen. Darilyn was een vals, egocentrisch, oppervlakkig creatuur geweest dat nooit bereid was geweest offers te brengen om haar jongens op te voeden. En Laran? Ach, Damins vader was een stomme, ondankbare machtswellusteling geweest, daarvan had Mahkas zich lang geleden al overtuigd. Hij had zijn neefje eigenlijk een gunst bewezen door hem door een Medalonische Verdediger te laten doden. Nu had de opgroeiende Damin tenminste enige vastigheid en morele leiding in zijn leven gehad.
Wat voor rolmodel voor een toekomstige hoogprins was een man die een burgeroorlog riskeerde om de opvolging te manipuleren? vroeg Mahkas vaak aan zichzelf, waarbij hij vergat dat hij bereidwillig aan diezelfde onderneming had deelgenomen. Wat voor man zou er uit Damin zijn gegroeid als de jongen geen andere warmte had gekend dan Larans afstandelijke genegenheid?
Ik heb Damin een dienst bewezen, hield Mahkas zichzelf voor zodra hij zich daar schuldig over begon te voelen. Dan wreef hij over de zere plek op zijn arm en zei het telkens weer tegen zichzelf.
Ik heb hun een dienst bewezen. Ik heb hun een dienst bewezen. Ik heb hun een dienst bewezen.
‘Laat dat!’ zei Bylinda ongeduldig tegen hem.
Mahkas keek met een ruk op en besefte dat hij het weer deed – over het kleine litteken op zijn arm wrijven, terwijl het rijtuig over de weg naar de stad Krakandar rolde. Meteen haalde hij zijn hand weg en trok zijn mantel wat dichter om zich heen. ‘Het wordt warmer, vind je ook niet?’
‘Warmer?’ vroeg Bylinda, en ze glimlachte tegen hem alsof ze merkte dat hij alleen maar iets zei om de aandacht van zijn obsessieve gewrijf over dat ene plekje op zijn arm af te leiden. ‘Vergeleken waarmee?’
‘Vergeleken met de afgelopen paar dagen. Ik denk dat het wel eens lente zou kunnen worden.’
‘Dat is mij niet echt opgevallen.’
Mahkas keek uit het raampje van het rijtuig naar de voorbij rollende bruine velden, door hoge groene heggen van elkaar gescheiden. Langs de weg uit Walsark lagen zelfs wat hoopvolle wijngaarden die in aangenaam symmetrische rijen over de lagere hellingen trokken. Ze waren best mooi ook, met een inheemse rozenstruik uit Krakandar aan het eind van iedere rij gepoot. Het was niet alleen om esthetische redenen dat de rozen naast de wijnranken groeiden. Omdat ze lang niet zo robuust waren als hun buren, verwelkten de rozen altijd het eerst, zodat de wijnboeren wisten dat er een probleem met de wijnranken was.
‘Zouden Leila en Damin tijd hebben gehad om elkaar tijdens onze afwezigheid wat beter te leren kennen?’ vroeg hij zo nonchalant als hij kon.
‘Ik weet het niet.’ Zijn vrouw haalde haar schouders op. Het strekte Bylinda tot eer dat ze niet opmerkte dat hij de afgelopen vier dagen nergens anders aan had gedacht. Toen bedierf ze het door te vervolgen: ‘Je zult toch niet al te teleurgesteld zijn als je thuiskomt en we betrappen ze niet samen in bed?’
‘Ik had liever dat je hier geen grappen over maakte, Bylinda.’
‘Ik had liever dat je hen niet zo onder druk zette. Als het de bedoeling is dat Damin met Leila trouwt, dan gebeurt dat ook, of ze nu wel of niet van elkaar houden. Als Marla wil dat ze met elkaar trouwen, maakt het trouwens niet eens iets uit of ze een hekel aan elkaar hebben. Maar het heeft geen zin te hopen dat ze verliefd op elkaar worden, Mahkas. Daar laat Marla haar beslissing niet door beïnvloeden.’
‘Het zou haar beslissing niet eens moeten zijn. Ik ben Damins oom. Zijn regent.’
‘Maar de hoogprins is ook zijn oom, en bovendien zijn wettige adoptievader. Hij is degene die beslist met wie Damin trouwt.’
‘Dat houdt in dat Marla beslist,’ klaagde Mahkas.
‘Ja, dat houdt in dat Marla beslist.’
Mahkas schudde zijn hoofd in een poging de twijfel die zijn dromen als een schaduw bekroop, van zich af te houden. ‘De dag dat hij thuiskwam leek Damin nogal op Leila’s gezelschap gebrand te zijn. Hij zei dat hij met haar wilde praten. Onder vier ogen.’
‘Dat is dan een goed teken,’ beaamde Bylinda, meer om hem tevreden te stellen, vermoedde hij, dan omdat ze echt geloofde dat Damins idee om alleen met Leila te spreken op een veel diepere genegenheid wees.
‘Moet ik hem laten weten dat ik dat niet erg vind, denk je?’
Bylinda keek hem verbaasd aan. ‘Dat je wat niet erg vindt?’
‘Nou, dat zei je toch zelf. Damin is misschien bang voor mijn reactie als ik hen samen in bed betrap. En je weet hoe voorzichtig Marla is. Ze heeft hem waarschijnlijk allerlei dramatische verhalen voorgehouden over de gevolgen van een affaire met een vrouw van zijn eigen stand. Denk je dat ik hem misschien apart moet nemen om hem te laten weten – subtiel, natuurlijk – dat ik het, in het licht van hun aanstaande verloving, niet erg zou vinden als hij... hoe moet ik het zeggen... de vrucht wil proeven voor hij die koopt?’
Bylinda staarde haar man geschokt aan. ‘Je wilt uit ambitie een hoer van je dochter maken?’
Mahkas vond het afschuwelijk dat ze hem zo opzettelijk verkeerd begreep. ‘Hoe durf je zoiets zelfs maar te suggereren? Ik zou nooit iets ten nadele van Leila doen. Of haar onteren. Ik zeg alleen maar dat ik begrijp wat het is om jong en verliefd te zijn en dat mijn neefje mag weten dat ik niet kwaad word als hij de noodzaak voelt om zijn genegenheid voor Leila op een wat... intiemere manier tot uiting te brengen voordat de verloving formeel is.’
‘Je wilt Marla tot actie dwingen, bedoel je,’ zei ze beschuldigend. Bylinda wendde haar hoofd af en keek even uit het raampje van het rijtuig, alsof ze te boos voor woorden was. Toen ze zich weer naar hem toekeerde, was haar blik koud en staarde ze hem aan alsof hij een volslagen vreemde was. ‘Hoor je wel wat je zegt, Mahkas? Weet je wel wat je je enige kind aandoet met die ambitie?’
‘Ik ben ambitieus voor ons allemaal.’
‘Je bent ambitieus voor jezelf, Mahkas Damaran, en voor niemand anders.’ Ze veegde een nijdige traan weg en vervolgde met een kilheid waartoe hij zijn vrouw niet in staat had geacht: ‘En zeg gerust alles tegen je neefje wat je wilt. Maar laat één ding hem duidelijk zijn. Als ik hem erop betrap dat hij mijn dochter met één vinger aanraakt zonder dat ze officieel verloofd zijn, laat ik hem castreren, want ik weet zeker dat ze niet van hem houdt en hem niet wil, dus iedere poging van Damin om op jouw walgelijke suggestie in te gaan, komt neer op verkrachting.’
Mahkas was meer dan geschokt door de opstandigheid van zijn vrouw. En geschrokken van haar woorden. ‘Hoe bedoel je, dat je zeker weet dat Leila niet van Damin houdt?’
Maar Bylinda schudde haar hoofd en weigerde hem antwoord te geven. Ze keek opzij naar het voorbij rollende platteland.
Zo bleef ze uren onder ijzig, vijandig stilzwijgen uit het raam zitten staren, totdat het rijtuig voor de muren van Krakandar tot stilstand kwam en Mahkas ontdekte dat zijn geliefde neefje – de jongeman aan wie hij zijn eigen dochter wilde geven zonder dat daar zelfs maar de belofte van een verloving tegenover stond – tijdens zijn afwezigheid zijn stad had verzegeld.
‘Bij de goden, waar denk je dat je mee bezig bent?’ vroeg Mahkas op hoge toon aan Damin, nadat hij eindelijk de stad binnen had weten te dringen door te dreigen iedereen bij de poort te laten ophangen wegens hoogverraad. Het had hem bijna drie uur gekost voordat ze ten slotte tot het paleis waren doorgedrongen. Zijn woede was een heel eigen leven gaan leiden.
Om zout in de wond te wrijven, bleek Damin een informele krijgsraad in Mahkas’ eigen studeerkamer te hebben belegd. Toen hij naar binnen stormde om een verklaring te eisen, trof hij daar Damin, Almodavar, Kalan en Rorin Marinier aan, gebogen over een plattegrond van de stad om de goden wisten wat voor onheil aan te richten.
Damin keek op en fronste zijn voorhoofd toen hij Mahkas zag, maar in plaats van zijn oom te begroeten of enigerlei verontschuldiging voor zijn handelwijze aan te bieden, wendde hij zich tot Almodavar. ‘We hebben een probleem met de discipline als uw Stropers zomaar iemand de poort binnenlaten zodra die het op een schreeuwen zet. Daar moet u iets aan doen.’
Tot Mahkas’ verbijstering nam Almodavar de kritiek serieus en knikte hij instemmend tegen de jonge prins. ‘Ik zal ervoor zorgen dat het niet meer gebeurt.’
‘Damin, ik wil weten wat er aan de hand is! De poortwachters weigerden me binnen te laten. Ze beweren dat je de stad hebt verzegeld!’
‘Niet erg effectief,’ merkte Damin op met een plotselinge grijns. ‘Gezien het feit dat u hier staat om me daarover van langs te geven.’
‘Dat is vanwege de pest, oom Mahkas,’ legde Kalan uit. De blik die ze haar broer toewierp sprak boekdelen. ‘Die heeft Natalandar al bereikt. En Grosbrand. Als we geen voorzorgsmaatregelen nemen, zijn wij de volgende.’
‘Welke voorzorgsmaatregelen?’ zei hij schamper. ‘Tegen de pest is niets te doen.’
‘Nou, dat is niet helemaal waar, heer,’ lichtte Rorin hem in. ‘De Harshini wisten wat de oorzaak ervan is. Om die reden was de pest nooit een probleem toen ze er nog waren. We hoeven alleen maar...’
‘De Harshini?’ viel Mahkas hem ongelovig in de rede, niet misleid door het zwarte tovenaarsgewaad van de jongeman. In Mahkas’ ogen was het nog altijd een boer, en daar brachten uiterlijke kenmerken van beschaving geen verandering in. ‘Wat weet jij nu van de Harshini, jongen?’
‘Meer dan u of ik,’ sprong Damin voor Rorin in de bres, net zoals hij Starros verdedigde zodra hij de kans kreeg. Marla had naar Mahkas’ mening een ernstige vergissing begaan door haar zoon zo gemakkelijk met het gewone volk te laten omgaan. De jonge prins verkeerde op ongepast vertrouwelijke voet met zijn laaggeboren metgezellen en hechtte veel meer gewicht aan hun mening dan ze verdienden. ‘En ik geloof hem. Rorin zegt dat het allemaal te maken heeft met het beperkt houden van de rattenpopulatie.’
‘Niet alleen ratten,’ corrigeerde Kalan hem. ‘Katten. Honden. Alles met een vacht. De pest wordt overgebracht door vlooien. Als we de stad schoon kunnen houden, als we alle rattenhaarden kunnen schoonvegen en een manier vinden om de gevallen die zich voordoen te isoleren, dan kunnen we misschien voorkomen dat de hele stad erdoor wordt verwoest.’
‘Maar dat moeten we nu doen,’ zei Damin met klem. ‘Voordat het echt warm wordt en de vlooien zich weer gaan vermenigvuldigen.’
‘Zelfs al zou ik het hiermee eens zijn, je vraagt het onmogelijke!’ wierp Mahkas tegen. ‘Je kunt niet alle ratten in de stad uitroeien. Alleen al in de graanopslag zullen er tienduizenden zitten.’
‘Weet ik,’ verklaarde Damin. ‘Daarom heb ik er een beloning voor uitgeloofd. Een koperen pegel voor elke dode rat. Raek Harlen is al met een troep Stropers in de stad aan het organiseren om van de lijkjes af te komen. We vonden de glasfabriek wel een goede plek. Daar hebben ze tenminste de grootste ovens van de stad.’
‘Dat kun je niet menen! Wie gaat dat betalen?’
‘We kunnen het ons heus wel veroorloven, oom Mahkas,’ zei Kalan, die wat gekwetst leek omdat hij hun vooruitziendheid niet toejuichte. ‘En ik zou Krakandar met liefde bankroet laten gaan als dat inhoudt dat we niet sterven aan de pest.’
‘Jij hebt makkelijk praten, jongedame,’ snauwde hij, ‘maar...’ Mahkas zweeg abrupt. De vier – Damin, Almodavar, Kalan en Rorin – staarden hem aan alsof hij volstrekt niets van het gevaar af wist en het benul en de capaciteit niet had met deze bedreiging van de stad om te gaan. Hoe durven ze dat te denken? Krakandar heeft nog nooit een betere heer gehad dan Mahkas Damaran. Maar het was duidelijk dat woede hier tot niets zou leiden. Hij slikte bewust zijn boosheid in en dwong zich om diep adem te halen.
‘Damin,’ zei hij zo kalm als hij kon, ‘jij bent niet bevoegd om de stad te laten verzegelen. Of al die andere acties te ondernemen die je in mijn afwezigheid op touw hebt gezet. Maar ik erken dat jij en Kalan hebben geprobeerd om juist te handelen, dus zal ik jullie gebrek aan respect door de vingers zien en doen alsof het niet meer was dan jeugdig enthousiasme.’
Damin keek hem vreemd aan, en een vreselijk ogenblik lang dacht Mahkas dat hij echt van plan was hem te trotseren.
‘Jeugdig enthousiásme?’ herhaalde de jongeman, alsof hij zijn oren nauwelijks kon geloven.
Mahkas negeerde de vraag. ‘Neem je plannen maar met me door, dan kijk ik of er iets voor te zeggen is en stel ik ze in werking als ze deugdelijk blijken. Je hebt vast wel een paar uitstekende suggesties voor de aanpak van deze verschrikkelijke situatie en ik laat me graag door je helpen bij de beheersing daarvan, als het je daarom gaat.’
Hij wachtte, in het onzekere over Damins reactie. Dit was de eerste keer dat Damin ooit had getracht in Krakandar gezag uit te oefenen en Mahkas wist niet precies wat er zou gebeuren als hij de kwestie forceerde. Of hij volgens de wet nu wel of niet oud genoeg was om te regeren, Damin was de prins van Krakandar. Ze zijn verdomme massaal komen opdagen om hem de stad weer binnen te halen. Als Damin zijn hakken in het zand wilde zetten, zat Mahkas met een veel grotere crisis opgescheept dan alleen de verzegeling van een stad in zijn afwezigheid.
Maar de jonge prins glimlachte en deed een stap bij de tafel vandaan. ‘We wilden alleen maar helpen, oom.’
Mahkas’ knieën knikten van opluchting. ‘Dat weet ik. En ik waardeer jullie moeite. Maar jullie hadden de poort moeten waarschuwen dat ze mij binnen moesten laten als ik kwam. Dan was de schok iets minder groot geweest.’
Damin grijnsde, en ineens was hij weer de ondeugende jongeman die Mahkas zich herinnerde. ‘Als ik de stad nog eens verzegel met u aan de buitenkant, oom Mahkas, dan zal ik dat veel effectiever doen.’
Mahkas lachte beleefd, niet zeker of Damins formulering hem wel beviel, maar toen zette hij zijn eigen dwaasheid van zich af en keek de kamer rond. ‘Is Leila er niet om jullie te helpen bij de overname van mijn stad?’
‘Ze is met Tejay Leeuwenklauw in de kinderkamer, geloof ik,’ vertelde Kalan hem.
‘Is vrouwe Leeuwenklauw hier?’
‘Ze arriveerde met haar kinderen op de dag dat u naar Walsark was vertrokken, heer,’ antwoordde Almodavar. ‘Vrouwe Leeuwenklauw was degene die het nieuws bracht dat de pest zich uitbreidde.’
‘Dan kan ik het beste zelf met haar spreken. Wil je zo goed zijn haar voor me te halen, Kalan?’
Dat was een weinig subtiel congé, en zijn nicht besefte het. Ze stootte Rorin aan, en samen verlieten ze de kamer. Almodavar pikte de hint ook op, voerde aan dat hij andere verplichtingen had en vertrok met een strak saluut, eerst aan Damin en vervolgens – haast als een nadere overweging – aan Mahkas.
Zodra ze alleen waren, voelde Mahkas zich wat meer op zijn gemak. ‘Je moet voorzichtiger zijn, Damin. Acties zoals jij in mijn afwezigheid hebt ondernomen, kunnen gemakkelijk verkeerd worden opgevat.’
‘Het spijt me. Ik stond er niet bij stil.’
Mahkas knikte opgelucht. ‘Dat besef ik wel. Denk er de volgende keer alleen wat zorgvuldiger over na, ja? Overigens begrijp ik niet waar je de tijd vandaan hebt gehaald om dit allemaal te regelen. Je had bij Leila moeten zijn, voegde hij er stilzwijgend aan toe. De moed zonk hem in de schoenen als hij eraan dacht dat Damin de tijd had genomen om de verdediging van de stad tegen de pest op touw te zetten, terwijl hij zijn toekomstige bruid het hof had moeten maken.
‘Wat is er verder dan nog te doen?’ vroeg de jongeman fronsend. ‘Volgens Almodavar mag ik van u niet mee op strooptocht naar Medalon.’
‘Je vader is omgekomen tijdens een strooptocht naar Medalon.’
‘Dat wil nog niet zeggen dat mij dat ook zal overkomen.’
‘Nee,’ beaamde hij, ‘maar het betekent wel dat je moeder op dat punt nogal gevoelig is. Het leek me beter om ons er gewoon maar niet aan te wagen.’
Damins ogen fonkelden ondeugend. ‘Maar als ik op strooptocht naar Medalon ga, ben ik hier niet om een poging te doen de stad van u over te nemen. En daar in de wildernis ben ik veel veiliger voor de pest. Het zou een goede oefening voor me zijn. En als Almodavar of Raek Harlen meekwam om me in het oog te houden, zou ik wat hoognodige ervaring als bevelhebber opdoen. En het zou...’
‘Goed, goed!’ riep Mahkas, terwijl hij zijn handen ophief om een eind te maken aan Damins ongetwijfeld eindeloze reeks argumenten. ‘Ik zal erover nadenken!’
Hij grijnsde tevreden. ‘Meer vraag ik niet, oom Mahkas.’
‘En terwijl ik erover nadenk, moet jij mij een plezier doen.’
‘Zeg het maar.’
‘Breng wat tijd door met je nicht, wil je? Ze heeft je verschrikkelijk gemist toen je weg was.’ Hij aarzelde en voelde zich heel even schuldig toen hij aan Bylinda’s harde woorden die ochtend in het rijtuig dacht, over het prostitueren van zijn dochter omwille van zijn ambitie – en toen zette hij de dwaze angsten van zijn vrouw van zich af en vervolgde: ‘Het verkeer in de slavengangen is niet meer wat het geweest is toen jullie nog kinderen waren.’
Damin staarde hem niet-begrijpend aan. ‘De slavengangen?’
‘Je bent maar één keer jong, Damin. Doe er je voordeel mee.’
Het was een intelligente jongen. Damin had heel weinig tijd nodig om te doorgronden wat Mahkas precies bedoelde.
‘Zou u dat dan niet erg vinden?’ vroeg hij, als om zich er volledig van te verzekeren dat hij het begreep.
‘Ik beschouw je nu al als de zoon die ik nooit heb gehad, Damin.’
Hij hoopte natuurlijk dat Damin in diezelfde trant zou reageren en Mahkas zou verzekeren dat hij de vader was die hij nooit had gehad, maar de jonge prins knikte alleen maar dat hij het begreep, keek Mahkas even vreemd aan en zei toen zo snel hij kon gedag, alsof hij plotseling nodig elders moest zijn.
Mahkas glimlachte toen de deur achter Damin dichtviel. Bylinda zat er volledig naast. Damin was duidelijk zo opgewonden bij de suggestie dat hij niet kon wachten om Leila op te zoeken en tegen haar te zeggen dat niets hen tegenhield om in elkaars armen gelukkig te worden, en dat ze niet op de verloving hoefden te wachten om hun verbintenis te voltrekken.
Vervuld van een diepe tevredenheid liep hij om het bureau heen en bekeek de plattegrond van de stedelijke riolen die Damin en de anderen hadden bestudeerd zonder die te zien. Het enige waar Mahkas aan kon denken was de stralende toekomst die zijn familie wachtte. Zodra Damin meerderjarig wordt en Lernen dood is, is onze dochter met de hoogprins getrouwd en is onze eigen kleinzoon troonopvolger... dan zal Bylinda er wel anders tegenaan kijken. Leila zou waarschijnlijk ook wat dankbaarder zijn voor alle moeite die hij voor haar had gedaan.
Hij hoopte alleen dat Leila zo verstandig zou zijn de lessen in het voorkomen van ongewenste zwangerschappen, die ze zowel van haar moeder als van haar court’esa gekregen moest hebben, te negeren. Mahkas fronste zijn voorhoofd toen hij zich op die gedachte betrapte. Hij was niet beter dan alle anderen, besefte hij, toen hij zich herinnerde hoe bang hij zelf was geweest, toen Damin naar zijn pleegezin was vertrokken, dat een of andere lage-edelmansdochter bij zijn neefje in bed zou geraken om zich te laten bezwangeren, zodat Marla zou moeten instemmen met een volstrekt ongeschikte verbintenis. Er was niets ongeschikts aan Leila, stak hij zichzelf een hart onder de riem. Alleen werkte de tijd in zijn nadeel. Leila werd er niet jonger op. Dat werden ze geen van allen. Hij deed dit voor Hythria, hield hij zichzelf nog eens voor.
En als hij daarvoor moest regelen dat zijn eigen dochter een bastaard verwachtte van de volgende hoogprins van Hythria, zodat Marla de juiste beslissing inzake de toekomst van haar zoon wel móést nemen, dan was Mahkas alleszins bereid dat offer te brengen.