68

Zodra Kalan aan haar oom kon ontsnappen, vluchtte ze uit Leila’s kamer, vol afschuw over hetgeen ze had gedaan. Leila vertellen dat Starros dood was, was de gemeenste klap die ze haar nicht had kunnen geven, afgezien van een fysiek pak slaag.

      Maar wat moest ik dan?

      Hoe had ze Leila anders moeten uitleggen, met Mahkas die stond toe te kijken en elk woord kon horen, dat er nog hoop was? Hoe had ze haar nicht kunnen zeggen dat Damin juist haar enige kans was om nog iets te herstellen in dit gekkenhuis waarin het paleis was veranderd in zijn afwezigheid? Niet dat Kalan echt geloofde dat Damin veel kon doen. Maar er was altijd nog hoop dat Tejay en Rorin gelijk hadden.

      Er was alleen geen tijd geweest om iets uit te leggen, en geen kans om door de slavengangen te sluipen. Kalan kon alleen maar hopen dat Leila had begrepen wat ze haar had willen zeggen. Dat ze haar nicht toch nog iets had kunnen geven om zich aan vast te klampen.

      Gekweld door de mogelijkheden ijsbeerde Kalan over het balkon bij de trap, wachtend op een teken dat Damin door de binnenring van de stad was, in de hoop dat Tejay gelijk had en hij inderdaad een einde aan deze nachtmerrie kon maken. Kalan had lang niet zoveel geloof in haar broer als de vrouw van de krijgsheer van Zonnegloor. Ze had hem in Groenhaven niet veel gezien. Rorin en zij hadden het druk gehad met hun studie en Damin had eerst nog in Natalandar in de provincie Izcomdar gezeten, tot er zes jaar geleden een einde aan het pleegouderschap was gekomen en Marla hem eindelijk had laten overkomen. Wanneer ze haar broer wel zag, gedroeg Damin zich nooit erg verantwoordelijk, of nobel, of zelfs maar belangrijk. Meestal leek hij alleen maar plezier te maken.

      Er werd over haar broer geschamperd, wist ze, en soms werd hij zelfs weggezet als oppervlakkig en niet erg helder. In heel Groenhaven had hij de reputatie nooit iets serieus te nemen. Kalan hoopte maar dat het slechts spel was. De Damin in wie Tejay leek te geloven, was veel slimmer dan Kalan hem ooit had gezien. Maar misschien was hij gewoon erg goed in het toepassen van Elezaars dertiende regel – nooit te slim of te intelligent overkomen. Misschien was het een overlevingstactiek. Een manier om zijn ware aard verborgen te houden voor de vele facties in Hythria die niet blij zouden zijn met wat ze zagen, als de erfgenaam van de hoogprins ooit zo dom was om te laten zien hoe hij werkelijk was.

      Want anders waren Leila en Starros ten dode opgeschreven.

      Een gestage stroom mensen – slaven, vrije bedienden en een wisseling van de wacht – liep onder Kalan langs terwijl ze stond te wachten. Zo’n tien minuten nadat ze Leila’s kamer had verlaten, verscheen Mahkas in de hal, diep in gesprek met de slavin die verantwoordelijk was voor de garderobe van zijn dochter. Hij was haar aan het uitleggen wat Leila aan moest: iets elegants maar verleidelijks – iets om haar verloofde te laten weten dat ze blij was met zijn thuiskomst. In het voorbijgaan knikte hij afwezig naar Kalan. Te druk bezig met zijn plannen voor zijn dochter vroeg hij niet waarom ze nog steeds op het balkon stond te wachten.

      Even later verscheen Rorin, die naar haar toe rende. Hij was gekleed in zijn tovenaarsgewaad, zich er scherp van bewust dat dat het enige was wat hem beschermde tegen Mahkas’ snobistische misprijzen.

      ‘Ik heb gehoord dat Leila naar buiten mag,’ zei hij met een blik langs Kalan in de richting van de kamer verderop, die nog steeds opvallend werd bewaakt.

      ‘Het was afschuwelijk, Rorin. Ik moest haar zeggen dat Starros dood was.’

      ‘Wat deed ze toen?’

      Kalan haalde haar schouders op, niet in staat Leila’s merkwaardige reactie te verklaren. ‘Dat was nog het ergste. Net alsof ze maar twee tellen om hem rouwde en toen alles achter zich liet en zei dat ze zich moest voorbereiden op Damins komst.’

      Rorin vond het al even vreemd als Kalan. ‘Dat klinkt niet best. Denk je dat je tante nu bij haar binnen mag? Ik kom net uit haar kamer. Ze heeft me gestuurd om te gaan kijken wat er gebeurt.’

      ‘Hoe is het met haar?’

      ‘Ze is in alle staten. Maar Tejay is bij haar.’

      Kalan schudde haar hoofd. ‘Ik denk niet dat Mahkas haar al naar binnen laat. Leila zit trouwens in bad. Misschien mag Bylinda haar zien als ze is aangekleed.’

      ‘En als Tejay haar zou vertellen over de loper van de slavengangen?’

      Ze keek over de reling van het balkon de hal in, waar haar oom de garderobeslavin wegstuurde en vanaf de voet van de grote trap de hal uit beende door de gang die naar zijn werkkamer liep. Een andere slavin was beneden bezig de kaarsen aan te steken tegen de invallende schemering, en toen Kalan uit het venster keek, bleek de hemel al donkerder te worden.

      ‘Daar kunnen we het nu wel op wagen. De stadswacht heeft net bericht gestuurd. Damin is terug. Hij zal zo wel hier zijn.’

      Rorin pakte haar trillende handen en glimlachte naar haar, ongetwijfeld in een poging te voorkomen dat ze een gat in het tapijt sleet. ‘Het komt wel goed, Kalan.’

      ‘Jij denkt dat Tejay gelijk heeft, hè?’

      ‘Ja. Volgens mij onderschat jij je broer.’

      Ze trok haar handen terug en sloeg haar armen over elkaar. ‘Dat zeg je alleen maar omdat jij in Groenhaven mee uit mag met hem en zijn vrienden.’

      ‘En jij zit, sóms, op feestdagen bij je broer aan tafel met jullie moeder en dan gaan jullie uiteindelijk zitten bekvechten over de stomste kleine dingen tot prinses Marla zich er zo aan ergert dat ze dreigt jullie allebei het paleis uit te knikkeren.’

      ‘Eén keer,’ verbeterde Kalan, en toen grijnsde ze schaapachtig. ‘En je moet wel weten dat ík die discussie aan het winnen was.’

      ‘Wat ik ermee wil zeggen, Kal, is dat ik hem inmiddels waarschijnlijk beter ken dan jij. Damin is niet zo gek als hij doet.’

      ‘Is dat even iets om dankbaar voor te zijn.’

      Beneden liep Orleon door de hal met een fakkel in de hand. Door de grote deuren ging hij het paleis uit. Met een schok besefte Kalan wat dat betekende. Er arriveerde iemand op het paleis. Gezien het uur en het nieuws dat ze net hadden ontvangen over Damins komst, twijfelde ze er niet aan wie de hofmeester tegemoet was gegaan.

      ‘Hij is er!’

      Kalan duwde Rorin opzij, tilde haar rokken op en rende halsoverkop de trap af, zoals ze niet meer had gewaagd sinds ze op haar tiende achterna werd gezeten door haar broers en zussen. De onderste drie treden nam ze met één sprong, en glijdend over de gladde granieten vloer kwam ze tot stilstand toen ze tegen de deuren sloeg. Die trok ze open, en ze rende naar Orleon, die op het brede bordes stond, met zijn fakkel hoog in de schemering.

      Tot Kalans intense opluchting kwamen Damin en de Stropers het plein op gereden. Ze wachtte ongeduldig tot ze bij het paleis waren. Daar bleven de Stropers wat rondrijden, wachtend tot ze officieel werden weggestuurd door Almodavar. Tot Kalans stomme verbazing reed haar stiefbroer, Adham Tirsteen, naast Damin.

      ‘Ik heb Tejay verteld over de slavengangen,’ zei Rorin toen hij naast Kalan kwam staan terwijl de Stropers afstegen. ‘Zijn dat Xanda en Luciena niet?’

      Kalan knikte en zag tot haar groeiende verbazing dat haar neef Xanda en Rorins nicht Luciena, samen met hun drie kinderen, ook waren meegereden. Emilie reed op een eigen rijdier tussen haar ouders in, terwijl Jarvan en Geris ieder in het zadel zaten bij twee van de Stropers die voor hen reden. Hun slavin, Aleisha, reed vlak achter hen op een ander paard. Kalan kon zich niet voorstellen hoe het gezin in Damins gezelschap terecht was gekomen, en al waren de kinderen zichtbaar uitgeput, de sfeer scheen vrij joviaal te zijn.

      Dus al Wrayans pogingen om contact op te nemen met Damin hadden tot niets geleid.

      Toen ze hem hoorde lachen, vast om een grap van Adham, wist Kalan met verschrikkelijke zekerheid dat haar broer geen flauw idee had van wat hem in het paleis stond te wachten.

      ‘Damin!’ schreeuwde ze zo hard als ze kon om verstaanbaar te zijn boven het geluid uit van pakweg zestig afstijgende ruiters en hun paarden.

      Meteen keken haar broer en stiefbroer haar kant op, en de manschappen vielen onmiddellijk stil. De klank van Kalans schreeuw, een wanhoopskreet, liet zich niet negeren. Damin steeg af en liep zo snel hij kon tussen de manschappen door naar de trap terwijl zij naar beneden rende.

      ‘Kalan?’ vroeg hij, duidelijk verbaasd dat ze zijn terugkeer met zoveel ongeduld had afgewacht. ‘Wat is er?’

      ‘Mahkas weet over Leila en Starros.’

      Iedereen op de binnenplaats kon haar horen. Er viel een stilte over het plein, alsof een of andere ondeugende god opeens iedereen had beroofd van zijn spraakvermogen. Ze keek haar broer verwachtingsvol aan. Nu het er echt op aankwam, hoopte Kalan uit alle macht dat hij haar niet zou teleurstellen.

      Dat deed hij ook niet. Nog geen tel later had Damin begrepen wat Mahkas’ reactie op zulk nieuws moest zijn geweest. Voor haar ogen zag ze haar broer subtiel veranderen, alsof hij intuïtief begreep wat Tejay had voorspeld – dat de prins van Krakandar de enige was die haar regent zou kunnen tegenspreken.

      Kalan kon wel huilen van opluchting.

      ‘Waar is Starros?’ vroeg Damin aan Orleon op een toon die Kalan nog nooit van haar broer had gehoord.

      De oude man aarzelde nauwelijks voordat hij antwoordde. ‘In de cellen achter de Stroperskazerne, geloof ik, hoogheid.’

      ‘Kapitein!’

      Zowel Almodavar als Harlen reageerde onmiddellijk op het gezag in Damins stem. ‘Hoogheid?’

      ‘Raek, stuur de mannen weg. Almodavar, kom jij maar met mij mee.’

      De menigte van mannen en paarden week uiteen om Damin en Almodavar erdoor te laten. Rorin achterlatend om zijn nicht en haar man te begroeten, rende Kalan achter haar broer aan om hem zo snel mogelijk bij te praten over al het gebeurde sinds Mahkas het had ontdekt. Het viel haar echter niet mee om hem bij te houden. De lange passen waarmee Damin liep, spraken van zijn razernij bij de gedachte dat zijn vriend als een ordinaire misdadiger zat opgesloten, en Kalan maakte zich zorgen.

      Zelfs zij wist niet zeker wat ze zouden aantreffen.

De cellen werden bewaakt door zes soldaten die de gelederen sloten voor de ingang toen de prins naderde.

      ‘Plaats rust!’ blafte Almodavar ongeduldig.

      De mannen weken geen centimeter.

      Damin liep naar de sergeant. Dat was Pakin Clayne, een doorgewinterde Stroper van halverwege de dertig, met wie Damin vroeger nog op het oefenveld had gestaan.

      ‘Het spijt me, prins Damin, maar heer Damaran heeft zeer specifiek bevolen...’

      ‘Wat ga je dan doen, Clayne?’ vroeg hij terwijl hij binnen het bereik van zijn zwaardarm stapte. ‘Mij doodmaken?’

      ‘Hoogheid, alstublieft...’

      ‘Ik ben straks krijgsheer van Krakandar en hoogprins van Hythria, en dat blijf ik heel wat langer dan Mahkas Damaran regent van deze provincie blijft, sergeant Clayne,’ bracht Damin de man in herinnering op een toon waar Kalan een beetje bang van werd. ‘Dus je kunt óf opzij gaan, óf me aan je zwaard rijgen. Nu kiezen. Ik heb haast.’

      Kalan wist redelijk zeker dat niemand in het leger van Krakandar het zou wagen een wapen te trekken tegen de prins, maar heel even vreesde ze toch dat Clayne er serieus over nadacht. Langer dan een paar tellen kon het niet zijn geweest, maar het duurde angstwekkend lang voordat de sergeant zijn mannen opdroeg opzij te gaan. Zodra die horde echter was genomen, was ze hem alweer vergeten. Ze haalde een fakkel uit de muurhouder en rende ermee door de gang en de trap af, met Damin en Almodavar mee naar de kerkers en langs voornamelijk lege cellen tot ze helemaal achterin kwamen.

      ‘Openmaken!’ gelastte Damin, en hij duwde Clayne al opzij voordat die de sleutel helemaal had omgedraaid.

      Toen ze Starros zag – als het zwaar toegetakelde ding dat aan de ketenen hing inderdaad haar jeugdvriendje was – sloeg Kalan snakkend naar adem een hand voor haar mond, bang dat ze de inhoud van haar maag kwijt zou raken.

      Het menselijke wrak dat slap en levenloos aan de plafondkettingen hing, leek amper te leven. Hij droeg alleen een dunne linnen broek in de ijskoude cel, en elk stukje van zijn blote huid was gekneusd of verwond.

      ‘Maak hem los!’ brulde Damin. Er klonk iets scherps in Damins woorden, alsof elke lettergreep zelf een snijwerktuig was.

      De sergeant maakte de kettingen los en liet Starros op de vloer zakken. Almodavar ving hem voorzichtig op en wiegde de jongeman in zijn armen, zo geschokt, zo van streek, dat hij niets uit kon brengen. Met de fakkel hoog in haar linkerhand gehouden bukte Kalan zich om te zoeken naar een hartslag achter Starros’ bebloede, gezwollen oor. Die was er, zwak en verrassend regelmatig.

      ‘Wie heeft dit gedaan?’ vroeg Damin aan de sergeant.

      ‘Heer Damaran, hoogheid,’ antwoordde Clayne, ditmaal zonder aarzelen. ‘Met een maliënhandschoen en een ijzeren staaf. Hij is al dagen met hem bezig.’

      ‘Redt hij het?’ Deze keer richtte Damin zijn vraag tot Kalan.

      ‘Misschien. Als hij hulp krijgt. Maar hij moet hier weg, Damin. Nu meteen.’

      ‘Mijn vrouwe,’ begon de sergeant, radeloos van het idee dat hij de prins van Krakandar, diens tovenaarszus en de eerste kapitein van Krakandar misschien moest weerhouden van een uitbraak uit de gevangenis. ‘Alstublieft... plaats ons niet in de positie dat we u moeten tegenhouden.’

      Ze negeerde zijn smeekbede en staarde omhoog naar Damin. In het flakkerende licht van de fakkel leek hij veel ouder dan zijn vierentwintig jaren. En ook kwader dan ze hem ooit had gezien. Damin keek naar Almodavar, die de bewusteloze jongeman in zijn armen hield. De tranen stroomden vrijelijk over zijn wangen.

      ‘We halen hem hieruit,’ beloofde hij.

      Almodavar keek op, zich schijnbaar niet bewust van zijn tranen. ‘Als je Starros het paleis uit haalt, wordt hij vogelvrij verklaard.’

      ‘Beter vogelvrij dan dood,’ sprak Damin, nog steeds beheerst, maar Kalan wist niet zeker hoe lang nog.

      ‘Vraag je me in opstand te komen tegen je oom?’

      ‘Wie is er belangrijker, Almodavar?’ zei Damin op een zachte toon die alleen bedoeld was voor de kapitein. ‘De regent van Krakandar of je eigen zoon?’

      De oude kapitein keek naar de jongen die hij nooit als zijn kind had erkend en knikte langzaam. ‘Waar kan hij naartoe?’

      ‘Hoogheid, als u de gevangene wilt meenemen...’ begon de sergeant, duidelijk verscheurd tussen zijn plicht en zijn wens.

      ‘Je hebt al partij gekozen toen je opzij ging, sergeant,’ maakte Damin hem duidelijk, met een blik over zijn schouder naar de mannen die zich buiten de cel op de gang hadden verzameld. ‘Kom nu niet bij me aan dat je je hebt bedacht.’

      ‘Maar Almodavar heeft wel gelijk. Waar moeten we hem dan naartoe brengen, Damin?’ vroeg Kalan. ‘De stad is verzegeld. En binnen de muren van Krakandar is Starros nergens veilig.’

      ‘Breng hem naar Wrayan.’

      Almodavar keek geschokt. ‘Wou jij je beste vriend overdragen aan het dievengilde?’ Zelfs nu erkende Almodavar in feite nog altijd niet dat Starros zijn zoon was.

      ‘Ik wou mijn beste vriend overdragen aan de zorg van de enige in Krakandar die misschien nog een kans heeft hem verborgen te houden.’ Damin glimlachte, kort, humorloos. ‘Maak je geen zorgen, Almodavar. Hij verandert echt niet in een dief als hij een paar dagen onderduikt bij het gilde.’

      Almodavar knikte met tegenzin en keek toen op naar de sergeant. ‘Maar Clayne heeft wel gelijk, Damin. Je oom is nog altijd regent hier. Wie jou helpt om Starros het paleis uit te krijgen, riskeert de doodstraf.’

      ‘En iedereen die mij in de weg staat, ook,’ reageerde Damin.

      Even heerste er een gespannen stilte toen Damin alle aanwezigen dwong partij te kiezen.

      Kalan hield haar adem in tot de sergeant met zijn vingers knipte en een van de soldaten opdroeg een draagbaar voor Starros te halen.

      Zichtbaar opgelucht dat hij zich niet met een ontsnappende gevangene een weg naar buiten hoefde te vechten, keerde Damin zich naar Kalan en trok haar bij de mannen vandaan om haar even apart te nemen. ‘Ga jij met hem mee, Kal. Zeg Wrayan...’

      ‘Laat maar, Damin. Ik weet wat ik hem moet zeggen.’

      Hij keek naar de soldaten. Een van hen kwam haastig binnen met de draagbaar die Clayne hem had laten halen en legde die op de grond. Enkele anderen kwamen erbij staan en tilden Starros voorzichtig op het zeildoek. ‘Ik heb maar steeds het idee dat dit mijn schuld is.’

      ‘Waarom? Jij hebt toch niets gedaan?’

      Hij knikte grimmig. ‘Dat is het hem nu juist, Kal.’

      Ze vond het niet prettig dat te horen. ‘Wat ga je nu doen?’

      ‘Een hartig woordje spreken met Mahkas,’ antwoordde hij, volgens Kalan wel erg zachtjes uitgedrukt.

      ‘Hij heeft Leila ook geslagen. Niet zo erg als dit, maar...’

      ‘Het is al goed. Ik zal haar laten verzorgen.’

      ‘En ze denkt dat Starros dood is. Dat moest ik van Mahkas tegen haar zeggen. Het was hier een nachtmerrie, Damin. Het lijkt wel alsof hij zijn verstand heeft verloren. Tante Bylinda mag niet eens naar haar toe. Leila is half verhongerd en ziek van verdriet, en...’

      ‘Het is al goed, Kalan,’ stelde hij haar gerust met een hand op haar schouder. ‘Ik maak het wel in orde. Ik weet wel dat ik heb gezegd dat ik zou wachten tot moeder hem schreef om deze waanzin op te helderen, maar daar is het nu te laat voor. Ik ga met Mahkas praten. Ik zal ervoor zorgen dat hij weet dat er geen toekomst is voor Leila en mij, en misschien kunnen we dan gaan werken aan een manier waarop iedereen krijgt wat hij of zij wil.’

      ‘Doe alleen geen domme dingen, Damin.’

      Hij glimlachte, maar het was geforceerd, en er stond geen greintje humor in zijn ogen. ‘Je kent me toch?’

      ‘Daarom vind ik het ook nodig om je te zeggen geen domme dingen te doen, Damin.’

      ‘Geloof me nou maar,’ zei hij, maar hij keek hoe ze Starros op de draagbaar legden en schonk Kalans waarschuwing niet de aandacht die die volgens haar verdiende.

      ‘Jij zei altijd dat je de pest had aan mensen die dat zeiden.’

      ‘Niet zo erg als aan mensen die mijn vrienden kwaad doen,’ reageerde hij.

      Vier Stropers pakten ieder een uiteinde van de twee door de lussen gestoken palen en tilden Starros voorzichtig van de grond. Met een andere fakkel in de hand liep Clayne voorop, met Almodavar achter zich aan. Met de andere twee Stropers voorop gingen ze de gang door.

      ‘Doe voorzichtig,’ waarschuwde ze, en ze ging op haar tenen staan om haar broer een kus op de wang te geven. Ze wist niet precies waarom ze zo’n gebaar nodig vond. Het leek haar gewoon iets wat moest. ‘Mahkas is nog steeds de regent hier, Damin. Behalve je naam heb je hier geen macht.’

      ‘Dan werd het misschien wel eens tijd dat Mahkas kennismaakte met de macht van de naam Wolfsblad. Ik zal bericht naar het Zakkenrollerstehuis sturen nadat ik mijn oom heb gesproken,’ zei hij, en hij draaide zich om naar Almodavar, alsof hij dit ongelukkige misverstand gewoon kon oplossen met een paar simpele woorden. ‘En ik zal jullie trouw niet vergeten,’ voegde hij eraan toe tegen de Stropers die zojuist hadden besloten de bevelen van hun jonge prins op te volgen in plaats van die van de rechtmatige heerser van Krakandar.

      ‘Damin...’ begon Kalan in de overtuiging dat ze nog iets tegen hem moest zeggen, maar hij reageerde niet. Hij zei tegen Almodavar en sergeant Clayne dat ze de wacht bij de binnenpoort moesten zeggen dat de man die ze droegen het slachtoffer was geworden van de pest, want dan zou niemand het lichaam op de draagbaar aan een nader onderzoek onderwerpen.

      En zonder verder nog iets te zeggen, draaide Damin zich abrupt om en liep langs de mannen met de draagbaar heen, op weg naar buiten voor een hartig gesprek met Mahkas.