9

Corian Burl stond Marla al op te wachten toen ze op het paleis arriveerde. Het was een lange man, en hij was eens een knappe court’esa geweest, wat zelfs zijn hoge leeftijd niet kon verhullen. Zijn haar was wit, zijn gezicht een verweerd bewijs van zijn jaren, maar zijn ogen stonden helder van intelligentie en hij liep met een zelfvertrouwen in zijn tred dat nogal ongepast was voor een oude slaaf.

      De kamerheer maakte een diepe buiging voor de prinses toen ze Lernens werkkamer betrad, en met een arm zwaaide hij naar de tafel achter hem, beladen met tekstrollen en grootboeken. ‘We hebben een hoop door te nemen vanavond, hoogheid.’

      Marla knikte. ‘Ik weet het. Ik had al eerder willen komen, maar ik had een gesprek met mijn stiefdochter.’

      ‘Ah, het meisje van Marinier. Vond u haar toereikend?’

      ‘Meer dan toereikend zelfs,’ antwoordde Marla bedachtzaam. ‘Ze leek me zeer schrander.’

      ‘Dus uw plannen voor haar toekomst gaan onverminderd door?’

      ‘Ik denk dat ik nog even wacht tot ze in Krakandar is voordat ik daar een oordeel over vel.’

      ‘Ik ben blij voor u, hoogheid,’ zei Corian met een kleine buiging. ‘Misschien is er dan nog tijd om te beslissen over uw zoon.’

      Marla knikte bevestigend. ‘Je bedoelt de regeling voor Damins pleeggezin, neem ik aan?’

      ‘In sommige kringen wordt tegenwoordig over weinig anders gesproken, hoogheid.’ Corian wierp een bezorgde blik op de tafel. ‘In zeker de helft van de brieven die de hoogprins in de afgelopen maand heeft gekregen, wordt gevraagd om een gelegenheid de erfgenaam van de hoogprins op te voeden of geklaagd over degene van wie wordt gedacht dat die de eer gaat krijgen. U moet binnenkort een besluit nemen.’

      ‘Ik weet het.’ Marla liep langs Corian heen en nam haar plaats in aan de tafel. Het was heet en benauwd in de kamer. Meestal stak er tegen het einde van de middag een briesje op dat de stad verkoelde en enige verlichting bood, maar de vitrages voor de lange vensters op de baai hingen stil en levenloos, en de kaarsvlammen brandden vlak en gestaag. Er kwam nog geen zuchtje van het water om enig respijt te bieden tegen de hitte.

      Zoals gewoonlijk keek Marla niet naar de muren. Lernen had zijn kantoor gedecoreerd met een reeks wulpse muurschilderingen die varieerden van bizar tot ronduit walgelijk. Nu ze hier al acht jaar vrijwel dagelijks kwam, was Marla nog steeds niet gewend aan de aanblik wanneer ze opkeek van haar werk. Ze vond het verontrustend om te worden geconfronteerd met het vertrokken gezicht van een jongeman die tegen zijn wil werd genomen door een fantasiebeest dat eruitzag als een kruising tussen een stier, een man en een geit. Het wezen, levensgroot in kleur afgebeeld, was beduidend langer dan twee meter. Het had de kop van een gehoornd rund en het lichaam van een man, maar zijn benen kwamen uit in gespleten hoeven. Marla kon nooit precies zeggen wat haar zo stoorde aan juist dat paneel. Ze was niet preuts of snel gechoqueerd. Misschien was het het idee dat haar broer zo’n wezen kon verzinnen voor zijn eigen vermaak. Of erger, dat iemand anders zijn visie zo gedetailleerd deelde dat die hem levendig had weten te herscheppen in een fresco.

      ‘Heb jij daar nog gedachten over, Corian?’ vroeg Marla, zich concentrerend op de kamerheer om niet naar de schilderingen te hoeven kijken.

      Corian merkte dat ze expres naar hem bleef kijken. Hij wist wat ze vond van haar broers smaak van inrichting. ‘We kunnen ook naar een andere kamer gaan, hoogheid.’

      Marla schudde haar hoofd. ‘Alles ligt hier, en ik heb niet zoveel tijd. Maar ik heb wel regelmatig dagdromen waarin ik die verrekte muren laat overschilderen.’

      ‘Het zou uiterst onverstandig zijn om het zelfs maar te overwegen,’ adviseerde Corian. ‘Prins Lernen is hoogprins van Hythria, en al weet of vermoedt bijna heel het land dat het in feite zijn zus is die het roer met vaste hand bedient, iedereen doet net alsof het niet zo is. Het is voor de krijgsheren de enige manier om een vrouw op zo’n machtspositie te accepteren zonder het gezicht te verliezen.’

      ‘Zo erg vinden ze het anders niet dat de hoge arrion van het Tovenaarscollectief ook een vrouw is,’ merkte Marla op.

      ‘Het Tovenaarscollectief heeft geen rechtstreekse zeggenschap over hen, en daarom zijn ze bereid een vrouw aan het hoofd te laten, af en toe te buigen voor haar wijsheid – en zelfs haar de riten te laten uitvoeren om op de Convocatie van de Krijgsheren in vrede te kunnen vergaderen. Maar...’

      ‘Máár openlijk toegeven dat hun hoogprins een boegbeeld is en dat de voorspoed in Hythria het resultaat is van het bekwame en efficiënte bestuur van een vrouw, gaat te ver voor dat stelletje vrouwenhaters,’ onderbrak Marla hoofdschuddend.

      Corian liet een flauw glimlachje zien. ‘Zoiets.’

      ‘En als ik de werkkamer van de hoogprins laat herinrichten naar mijn eigen smaak, wrijf ik het hun in dat Lernen in de afgelopen acht jaar niet veel méér heeft gedaan dan dronken in zijn blote kont rondhuppelen in zijn tuin.’

      ‘Precies, hoogheid.’

      ‘Ik weet het. Echt.’ Marla zuchtte en pakte een blad papier om zichzelf wat koelte toe te wuiven tegen de ondraaglijke hitte. ‘Maar soms...’ Ze deed haar ogen even dicht, opende ze weer en keek Corian beslist aan. ‘Terug naar de kwestie. Eerst dacht ik het pleegouderschap te verdelen. Je weet wel, zes maanden hier, zes maanden daar.’

      ‘Maar?’ drong Corian aan.

      ‘Voordat ze stierf, heeft Jeryma me laten beloven dat ik zoiets niet zou doen.’

      ‘Vrouwe Jeryma Ravenspeer?’

      Marla knikte en voelde zich een beetje schuldig. Al meer dan een jaar had ze niet meer aan haar overleden schoonmoeder gedacht. Jeryma’s dood was vorig jaar, zoals zoveel belangrijke gebeurtenissen in haar leven, vrijwel onopgemerkt voorbijgegaan, overspoeld door al de andere crises die om haar aandacht schreeuwden. ‘Ze getroostte zich enige moeite om me duidelijk te maken dat het pleegouderschap als doel heeft het pleegkind iets te leren te geven. En als de krijgsheren Damin ieder een paar maanden kregen, betoogde Jeryma, zouden ze elkaar alleen maar naar de kroon steken om hem de tijd van zijn leven te geven.’ Marla glimlachte toen ze eraan terugdacht. ‘Ik geloof dat ze het als volgt verwoordde: “Dan leert Damin niets, wordt hij door en door verwend en is de kans groot dat een van hen een dochter bij hem in bed stopt, en voordat je het weet, is mijn kleinzoon dan op zijn veertiende getrouwd met het zwangere, ongeschoolde jong van een of andere gewetenloze Patriot en is alles waaraan ik heb gewerkt, verloren!”’

      ‘Uw schoonmoeder was een wijze vrouw, hoogheid,’ beaamde Corian.

      Ze keek hem nieuwsgierig aan. ‘Heb jij er een mening over door wie ik Damin moet laten opvoeden?’

      ‘Ik kan u vertellen wie u niet moet kiezen.’

      ‘Wie dan?’

      ‘Charel Havikzwaard van Elasapine, bijvoorbeeld.’

      Marla knikte. Met enige tegenzin moest ze het eens zijn met de beoordeling van de slaaf. ‘Omdat hij als de grootvader van mijn jongste zoon al vrijelijk toegang tot Damin heeft?’

      ‘Gedeeltelijk. Vergeet niet dat uw neefje Travin Taranger tot onlangs ook in Elasapine was ondergebracht. En het staat ook al vast dat Narvell naar zijn grootvader gaat als hij dertien wordt.’

      ‘Wou je zeggen dat de andere krijgsheren al vinden dat Charel te veel invloed op Damin heeft? Daar zou wel iets in kunnen zitten.’

      ‘Zo mag u hem ook niet onderbrengen bij Chaine Leeuwenklauw.’

      ‘Daar was het zeker mijn fout om Xanda te laten opvoeden in de provincie Zonnegloor?’

      Corian schudde zijn hoofd. ‘Dat niet alleen. Chaine Leeuwenklauw is nog maar pas tot de macht verheven, en hij is de bastaardzoon van een krijgsheer,’ hield hij haar voor. ‘Toegegeven, hij is bekwaam en trouw aan de Wolfsbladen, maar hij is nog maar net tien jaar lang krijgsheer. De anderen zouden het als een diepe belediging opvatten als u uw zoon in zulke onervaren handen gaf.’

      ‘Verder nog iemand?’

      ‘Dan blijven er nog maar vier over, hoogheid.’

      ‘Drie,’ verbeterde Marla. ‘De provincie Dregian is uitgesloten. Als ik Damin naar Barnardo Arendspiek stuur, zou ik net zo goed zijn doodvonnis kunnen tekenen.’

      ‘Ik denk toch niet dat iemand het zou wagen...’

      ‘Het zou ook geen moord zijn, Corian,’ zei Marla met absolute zekerheid. ‘Het zou een verschrikkelijk ongeluk zijn dat niet te voorkomen was, een tragische samenloop van omstandigheden die alleen door de goden te voorspellen was geweest. Niemand zou er de schuld van krijgen. Daar zorgt Alija wel voor.’

      ‘U wilt toch zeker niet zeggen dat de hoge arrion van het Tovenaarscollectief en haar echtgenoot de erfgenaam van de hoogprins opzettelijk zouden schaden, hoogheid?’

      ‘Dat heeft ze al eens gedaan, Corian. Ik weet zeker dat ze dat nog een keer kan.’

      Corian keek ronduit verschrikt. ‘Maar hoogheid, als u dergelijk verraad kunt bewijzen...’

      ‘Ik kan het ook niet bewijzen.’

      ‘Dan zou zo’n beschuldiging...’

      ‘In het openbaar uiterst onverstandig zijn,’ maakte Marla zijn zin af met een glimlach. ‘Geen paniek, Corian. Ik heb al maatregelen getroffen.’

      ‘Maatregelen?’ hijgde hij. ‘Welke maatregelen kunt u er dan tegen nemen dat dergelijke opruiende roddels uitlekken?’

      ‘Weet je nog dat je voor het eerst op het paleis was? Dat was kort na de dood van mijn tweede echtgenoot.’

      Corians gezicht betrok, wat duidelijk aangaf dat hij zijn tijd in de slavenkuilen nog niet was vergeten. ‘Natuurlijk weet ik dat nog, hoogheid.’

      ‘Weet je nog dat ik een gesprek had met een jongeman op de allereerste dag dat je hier was? Lang, donker haar, best knap, zij het wat ongepolijst? Zijn naam was Wrayan Lichtvinger.’

      ‘Ik kan me hem nog vaag herinneren, hoogheid. U zei dat hij voor u werkte. Ik heb hem sindsdien niet meer gezien. Ik nam aan dat hij een soort spion was.’

      ‘Hij is meer dan dat,’ liet ze hem weten. ‘Hij was de leerling van Kagan Palenovar.’

      ‘Aha,’ zei de oude man voorzichtig.

      Marla’s glimlach werd groter. Het was zonneklaar dat die naam hem niets zei. ‘Wrayan is een magiër, Corian. En een goede ook. Hij heeft die dag je geest afgeschermd. Net zoals de mijne is afgeschermd, en die van Elezaar, en van iedereen die dicht bij me staat. Alija Arendspiek kan niet doordringen tot mijn gedachten of de gedachten van iemand om mij heen. Ze heeft er geen idee van dat ik haar ergens van verdenk.’

      ‘Maar hoogheid, als ze de gedachten van anderen kan lezen, dan is het feit dat ze dat bij u niet kan, op zichzelf toch een waarschuwing.’

      ‘Dat dacht ik ook, maar volgens Wrayan heeft Brakandaran de Halfbloed hem laten zien hoe je een geest kunt afschermen zonder dat een mindere magiër merkt dat er iets mee is gedaan.’

      ‘Brakandaran de Hálfbloed?’ herhaalde Corian, duidelijk ongelovig. ‘Zelfs al zijn de verhalen over zo’n legendarische figuur echt waar, dan zou hij toch allang dood zijn? Gestorven van ouderdom, zo niet door toedoen van de Zusterschap.’

      Marla haalde haar schouders op. ‘Ik weet het. Het klinkt te fantastisch om waar te zijn. Elezaar vermoedt dat Wrayan gewoon een schelm is die die verhalen verzint omdat hij het leuk vindt. Maar waar het om gaat is dit, Corian: ik heb er geen idee van of Wrayan Lichtvinger de Halfbloed echt kent. Maar ik weet wel dat Wrayan een plan om mijn zoon te vermoorden aan het licht heeft gebracht. Hij kwam daarmee naar me toe, terwijl hij gewoon weg had kunnen lopen. Hij riskeerde ontmaskering en de toorn van het dievengilde om me die informatie te brengen. Ik kan zijn boodschap niet buiten beschouwing laten omdat het me niet aanstaat wat ik hoor.’

      ‘Maar de Harshíni, hoogheid. Die zijn er toch allang niet meer. En als ze nog steeds ergens zitten, waarom kiezen ze dan een doodordinaire dief als hun gezant?’

      ‘Ik heb geen idee. Ik weet alleen dat Wrayan kan voorkomen dat Alija mijn gedachten leest.’

      ‘Maar hoe weet u dat dan?’ drong Corian aan, duidelijk worstelend met haar geloof dat hun geesten met magie waren beschermd. Of dat de Harshini zich nog steeds onder hen bevonden. Of misschien vond hij het geen prettig idee dat er was gerommeld aan zijn geest, zonder zijn medeweten of instemming. ‘U hebt alleen het woord van deze Wrayan Lichtvinger dat Alija gedachten kan lezen. En alleen zijn woord dat die bezwering van hem dat voorkomt.’

      ‘Dat is waar.’

      ‘Maar dan is uw vertrouwen in hem toch misplaatst?’

      ‘Misschien.’

      Hij keek haar verward aan. ‘Maar waarom...’

      ‘Omdat het niet uitmaakt, Corian. Als jij gelijk hebt en Wrayan geen macht heeft, wat kan het dan voor kwaad om hem te laten geloven dat ik zijn verhaal slik? In het gunstigste geval ben ik beschermd tegen Alija. In het ergste heb ik hooguit een waardevolle bondgenoot bij het dievengilde en een informatiebron waartoe ik normaal nooit toegang zou hebben.’

      Corian schudde zijn hoofd. ‘U speelt spelletjes binnen spelletjes, hoogheid.’

      ‘Ik heb weinig keus, Corian.’ Schokschouderend wendde Marla zich weer tot de stapel werk op tafel. ‘Ik ben geen man. Ik heb niet de voor de hand liggende keuze om mijn zoon te beschermen door iemand de oorlog te verklaren.’

      Corian knikte begrijpend. ‘En dat ligt ten grondslag aan alles wat u doet, vermoed ik.’

      Marla liet een zuinig glimlachje zien. ‘Corian Burl, je werkt nu al acht jaar lang dagelijks met mij. Ik zou toch denken dat je me inmiddels goed genoeg kende om niet te vermóéden dat ik alleen maar mijn zoon wil beschermen maar dat je dat absoluut zeker weet.’

      ‘En daarom hebt u dus zoveel moeite met beslissen wie het pleegouderschap krijgt, toch? U bent bang om hem los te laten.’

      ‘Ik ben bang dat hij niet meer terugkomt,’ verbeterde ze. ‘In Krakandar kan ik hem beschermen. Maar als hij weggaat? Dan heb ik geen kans. En dan gaat het niet eens om zijn lichamelijke veiligheid. Ik kan hem met een legertje lijfwachten overal naartoe sturen. Trouwens, behalve Barnardo Arendspiek is er geen krijgsheer die het zou wagen de erfgenaam van de hoogprins iets te laten overkomen. Niet zolang hij officieel onder hun zorg valt, al zullen er genoeg zijn die het stiekem zouden doen als ze dachten dat niemand erachter zou komen. Het zijn al die andere dingen die er mis kunnen gaan. Stel dat hij door een of ander meisje wordt verleid voordat hij fatsoenlijk is opgeleid door een court’esa? Stel – zoals Jeryma vreesde – dat hij per ongeluk een bastaard verwekt bij een dochter van een krijgsheer? Of nog erger, bij een boerenmeid? Stel dat hij slechte vrienden treft die hem op het verkeerde pad helpen? Stel dat hij verandert in een dronken misbaksel?’

      ‘Stel dat Damin verandert in zijn oom?’ onderbrak Corian zachtjes. ‘Daar bent u werkelijk bang voor.’

      Marla wuifde zich weer koelte toe met het bundeltje papieren. Het werd steeds heter. Ondraaglijk. ‘Ik moet daar rekening mee houden, Corian.’

      ‘Stuur hem dan ergens heen waar hij niet zo gauw op het slechte pad kan raken.’

      ‘Waar is dat dan?’

      ‘Stuur hem naar Rogan Beerboog.’

      ‘De krijgsheer van Izcomdar? Ben je gek? Dat is een neef van Alija.’

      ‘Zodat niemand u kan beschuldigen van nepotisme.’

      ‘Hij heeft inderdaad een zoon die een paar jaar ouder is dan Damin,’ herinnerde ze zich.

      Corian knikte. ‘Rogan. Vernoemd naar zijn vader. Hij wordt momenteel opgevoed in Pentamor. Hij heeft alleen nog zijn oudere dochter in huis, en die is beloofd aan Terrin Leeuwenklauw van de provincie Zonnegloor. Ik meen dat ze volgend jaar een keer gaan trouwen. Zij zal dus geen probleem zijn.’

      ‘Izcomdar grenst bovendien aan Krakandar,’ zei Marla bedachtzaam. ‘Dan zit Damin nog zo dichtbij dat Mahkas er snel kan zijn als er zich iets voordoet.’

      ‘Het heeft vele voordelen, hoogheid.’

      ‘Ik zal er eens over nadenken, Corian. Wat heb ik nog meer te regelen voordat ik wegga?’

      Corian keek op de tafel en pakte de eerste van een aantal keurige stapeltjes. ‘Laten we maar beginnen met deze, hoogheid.’

      Marla zuchtte. Het zweet sijpelde over haar rug. Haar rokken kleefden aan het leer van de stoel waarop ze zat. Het was vies benauwd in de kamer, en er was nog altijd geen spoor van een verlichtend briesje.

      Zelfs met een mogelijke oplossing voor Damins pleegouderschap aan de horizon zou het nog een lange, zware avond worden.