19
Wrayan Lichtvinger, het hoofd van het dievengilde in Krakandar, werd ontboden op het paleis, een dag of tien nadat prinses Marla was teruggekeerd in de stad.
De paleisbode arriveerde halverwege de ochtend bij zijn kamers op de derde verdieping van het Zakkenrollerstehuis en moest geruime tijd flink op de deur bonzen voordat hij wakker werd. Wrayan hield er niet van om te worden gestoord als de zon nog maar amper boven de buitenmuur van de stad stond. Hij sliep niet vaak, maar als hij sliep, sliep hij ook uit, wist iedereen in het tehuis. Hij was immers hoofd van een gilde dat meestal zaken deed tijdens de donkere uren. Zijn werkdag begon bij zonsondergang en hield op bij zonsopgang.
Wrayan wrikte zijn ogen open, sloeg de dekens terug, merkte met belangstelling dat hij niet alleen was en wankelde slaperig naar de deur. Ondertussen probeerde hij zich de naam te herinneren van het meisje in het bed. Fyora. Nu wist hij het weer. Ze was een straat-court’esa die in het Zakkenrollerstehuis woonde. Ze flirtte al maanden met hem. Gisteravond, herinnerde Wrayan zich terwijl hij geërgerd de deur openrukte, had hij om volstrekt onduidelijke redenen besloten in te gaan op haar aanbod.
‘Ja!’ snauwde hij.
De jongeman die zo onbeschoft op zijn deur had staan bonzen, deed geschrokken een stap achteruit. Hij droeg hoge, glimmende laarzen en een groene tuniek met een geborduurde kraken op zijn hart.
Een paleislakei dus.
Poedelnaakt en daar niet in het minst verlegen over, keek Wrayan de knaap boos aan.
‘Bent u Wrayan Lichtvinger?’ vroeg de knul met zijn ogen strak op Wrayans gezicht gericht om maar niet naar beneden af te dwalen. Hij bloosde, merkte Wrayan tot zijn plezier op. En hij voelde zich een volslagen vreemde eend in de bijt hier in de bedelaarswijk, tussen al die dieven en hoeren.
‘Waarom vraag je dat?’
‘Ik heb een boodschap voor u... hem.’
‘Waarvan?’
‘Van wie,’ verbeterde de bode, zijn nervositeit verhullend met een superieure houding. ‘Bent u Wrayan Lichtvinger of niet?’
‘Ja. Ik ben Wrayan Lichtvinger.’
‘Dan doet het mij deugd u te verkondigen dat hare koninklijke hoogheid, prinses Marla van Hythria, moeder van de erfgenaam van de hoogprins, Vrouwe van...’
‘Ik weet wie ze is, sukkel. Vertel me liever waar het over gaat.’
De knul keek nogal bedremmeld doordat hij de kans niet kreeg de indrukwekkende lijst met titels van de prinses te voltooien. ‘Zoals u wenst, meester Lichtvinger. Prinses Marla verlangt uw aanwezigheid ten paleize voor het middagmaal.’
‘Is dat zo?’
‘Kan ik hare koninklijke hoogheid gaan vertellen dat u haar uitnodiging accepteert?’ De jongeman had er duidelijk geen goedkeuring voor dat de prinses omging met een bekend misdadiger. Hoe lager de bediende, hoe groter de snob. Brak was dol op die uitdrukking.
‘Weet ik niet. Kun je dat?’
‘Wat? Of eh... nou, ja... ik kan het wel, maar eh... Ik... Ik bedoel, accepteert u haar uitnodiging?’ stamelde de knul ongeduldig.
‘Ja,’ liet Wrayan hem net zo ongeduldig weten. ‘Ik ga akkoord. Was dat alles?’
‘Ja.’
‘Mooi.’ Wrayan sloeg de deur dicht voordat de jongeman nog iets kon zeggen.
In bed kwam Fyora in beweging. Haar donkere haren vloeiden over de kussens. Ze was begin twintig, nog steeds knap, nog betrekkelijk nieuw in haar vak. Ze had een tijdlang geleerd voor court’esa maar miste net dat bijzondere ‘iets’ wat je als court’esa moest hebben. Ze was op de slavenmarkt gekocht door Hary Fingel, de eigenaar van het Zakkenrollerstehuis, die haar de kans had geboden haar vrijheid terug te kopen door tien jaar te werken als animeermeisje en hoer. Dat leek niet lang als je nog jong en hoopvol was, wist Wrayan, maar tien jaar als straat-court’esa was een heel leven, en de kans was groot dat ze allang dood was voordat haar termijn erop zat, met het gevaarlijke leven dat ze leidde.
Maar als ze de hersens had om dát te begrijpen, zou ze ook slim genoeg zijn geweest om een goede court’esa te worden en zou ze nu in weelde leven als vertroetelde lieveling van een of andere steenrijke heer in plaats van te werken in de taveernen van de bedelaarswijk.
Wrayan wist vrijwel zeker dat Fyora zich alleen maar tot hem aangetrokken voelde door zijn positie. Hij was een machtige figuur in de onderwereld van Krakandar. Hij mocht dan geen edelman zijn, maar in de bedelaarswijk stond hij in vergelijkbaar aanzien. Het ergste was nog, besefte Wrayan terwijl hij door de kamer liep, dat de eigenaar van het Zakkenrollerstehuis hem haar diensten waarschijnlijk in rekening zou brengen, ook al had ze gisteravond in principe vrij gehad en stond het haar vrij te slapen met wie ze maar wilde.
En Fyora had zo haar best gedaan om hem te behagen. Hij had haar alles kunnen vragen, en ze zou het meteen hebben gedaan. Fyora was dan misschien niet het helderste juweel in de kroon van Krakandar, maar ze was wel slim genoeg om te begrijpen dat haar kostje zou zijn gekocht als maîtresse van het hoofd van het dievengilde, en ze was vrijwel overal toe bereid om zover te komen.
Maar het ging niet gebeuren. Niet met Fyora. Niet met een mensenvrouw. Daar had Brakandaran hem voor gewaarschuwd. Ze mocht dan nog zo knap en goed opgeleid zijn, maar Fyora was niet meer dan een vrouw in een zeer lange reeks vrouwen die gewoon niet voldeden aan Wrayans onmogelijke maatstaven. Dat lag aan hem, niet aan de vrouwen die hij mee naar bed nam. Dat wist hij best. Maar dat maakte helemaal niets uit.
Wrayan had geslapen met een Harshiniprinses. Geen sterfelijke vrouw liet zich met die ervaring vergelijken, hoe goed ze haar best ook deed. Geen ander levend mens kon weten hoe dat voelde.
Fyora rekte zich loom uit en stak haar armen naar hem uit. ‘Kom terug in bed, minnaar.’
Wrayan schudde zijn hoofd en liep door naar de wastafel. Hij maakte zijn gezicht nat met het lauwe water in de kom, pakte de handdoek en droogde zijn gezicht af voordat hij zich naar haar omdraaide. Gelukkig had hij de gewoonte om in bad te gaan en zich te scheren voordat hij naar bed ging, zodat hij zich niet opnieuw hoefde te scheren voordat hij vertrok.
‘Kan niet, Fie. Ik moet naar het paleis voor het middagmaal.’
Fyora keek hem kwaad aan en smeet de dekens van zich af. Ze stapte uit bed en ging op jacht naar haar kleren, zichtbaar furieus. Stomverbaasd keek Wrayan toe. Naar zijn idee had hij niets gedaan wat zo’n reactie rechtvaardigde.
‘Heb je er soms problemen mee dat ik ga eten?’ informeerde hij met een vragend gezicht.
‘Ik heb er problemen mee om te worden behandeld als een dom wicht,’ beet ze hem toe terwijl ze haar dameshemd van de vloer opraapte.
Wrayan was zowaar gekwetst door de beschuldiging. ‘Wat heb ik dan gezegd?’
‘Als je wilt dat ik wegga, kun je dat ook gewoon zeggen, Wrayan Lichtvinger. Daar hoef je niet om te liegen.’ Ze trok het hemd over haar hoofd en liet zich op handen en knieën zakken om onder het bed te zoeken naar haar schoenen.
‘Ik heb toch niet gezegd dat ik wil dat je weggaat?’
‘Natuurlijk niet,’ kaatste Fyora terug, opkijkend vanaf de vloer. ‘Ik ga eten op het paleis,’ imiteerde ze sarcastisch. ‘Jij denkt zeker dat ik nog dommer ben dan de andere vrouwen met wie je slaapt.’
‘Maar ik ga écht eten op het paleis,’ protesteerde hij.
‘Heer Damaran wil zeker vragen om raad?’ vroeg ze, nog altijd onder het bed zoekend naar een verloren schoen. ‘Of misschien is het prinses Marla, die advies wil van de grote Wrayan Lichtvinger. Ik heb gehoord dat ze sinds vorige week terug is in de stad.’ Fyora had een van haar schoenen gevonden en deed hem aan haar voet.
‘Ik ken de prinses al heel lang, Fie.’
Ze had de andere schoen gevonden en smeet die naar hem toe, krabbelde toen kwaad overeind en hinkte op één blote voet naar de deur.
In een reflex had Wrayan de vliegende schoen gevangen. Nog altijd deed hij zijn best haar opmerkelijke stemmingswisseling te doorgronden, terwijl Fyora de deur met een ruk opentrok en zich naar hem omdraaide voor een laatste afscheidssteek. ‘Je bent een vuile leugenaar, Wrayan Lichtvinger!’
En nou ben ik het zat.
Zonder waarschuwing gleed de deurknop uit Fyora’s hand, en met een klap sloeg de deur tegen de sponning. Met een kreet van angst sprong ze ervan weg en staarde hem aan.
Toen gilde ze.
‘O, in godensnaam!’ vloekte Wrayan toen hij besefte dat het kleine beetje magie waarmee hij de deur dicht had laten slaan, al genoeg was geweest om zijn ogen donker te maken. In drie stappen was hij de kamer door. Hij duwde haar tegen de deur met zijn hand op haar mond om haar gegil te smoren. Wrayan wist niet wat de rest van de bewoners van het Zakkenrollerstehuis zouden vinden van het lawaai dat uit zijn kamer kwam. Gezien de gebruikelijke clientèle hoopte hij maar dat de andere gasten zich domweg doof zouden houden.
‘Hou daarmee op!’ gebood hij ongeduldig terwijl hij haar tegen de deur gedrukt hield. Fyora’s ogen waren groot van angst. ‘Ik doe je niets!’
Even later voelde hij haar ontspannen en haalde hij zijn hand van haar mond. Met een woordloze combinatie van ontzag en doodsangst staarde ze hem aan. Wrayan liet de macht los, zodat zijn ogen langzaam hun normale kleur terugkregen. Hij vervloekte zijn eigen stommiteit. Gewoonlijk was hij lang niet zo onvoorzichtig.
‘Neem me niet kwalijk,’ zei hij, zo vriendelijk als hij kon. Hij mocht Fyora echt graag. Ze verdiende het niet om als een oude mantel te worden afgedankt. Hij besloot haar zo vriendelijk mogelijk af te wijzen. Dat was om meer redenen een wijs besluit. Fyora werkte hier in het Zakkenrollerstehuis, waar Wrayan meestal zijn zaken afhandelde en zijn maaltijden at. Ze had gelegenheid genoeg om hem terug te pakken als ze vond dat hij haar hart had gebroken. ‘Ik wilde je niet laten schrikken. Maar ik verdien het ook niet dat ik dingen naar mijn hoofd krijg. Ik ben je niet zat. Ik moet echt naar het paleis voor het middagmaal. Ik eer de god van de dieven, niet die van de leugenaars. En als je me niet gelooft, dan vraag je het hem zelf maar.’
‘Maar hoe kan...’
‘Ik ben leerling geweest bij het Tovenaarscollectief.’ Hij glimlachte, in de hoop haar gerust te stellen. Ze keek hem aan alsof hij plotseling hoorns had gekregen. ‘Hoor jij dan nooit al die verhalen over mij?’
Ze zocht zijn gezicht af, nog steeds niet zeker of hij de waarheid sprak of de voorbereidingen trof voor een nieuwe kwelronde. ‘Ik... ik dacht dat dat maar iets was wat je rondstrooide om jezelf geheimzinnig te maken.’
Hij glimlachte haar geruststellend toe. ‘Nou, nu weet je het.’
‘Maar je ogen... wat wás dat, Wrayan?’
Hij glimlachte raadselachtig. ‘Ik moet me gaan omkleden.’
Hij gaf haar een kus, liet haar los en ging naar de kist aan het voeteneinde van zijn bed. Dit was een gelegenheid voor formelere kleding dan hij normaal droeg. Prinses Marla zou het vast niets kunnen schelen als hij kwam opdraven in een jutezak, maar Orleon hield zich maar wat graag aan de regels van het protocol. Nog altijd leunend tegen de deur keek Fyora behoedzaam toe terwijl hij zijn kleren klaarlegde.
‘Je gaat echt naar het paleis,’ zei ze toen ze het goede goed zag dat hij van onder uit de kist viste.
‘Ik dacht dat we dat al hadden vastgesteld,’ merkte hij op zonder naar haar te kijken. Zijn laarzen zagen er wat slordig uit, maar dat moest dan maar. Er was geen tijd om ze te poetsen tot ze glansden als een spiegel. Het middagmaal op het paleis wachtte voor niemand. Het zou hem hoe dan ook al een uur kosten om bij het paleis te komen, ook al ging hij te paard, gezien de drukte in de stad.
Fyora maakte zich los van de deur en kwam naast hem op het bed zitten terwijl hij zijn broek aantrok. ‘Het spijt me.’
‘Wat spijt je?’
‘Dat ik je niet geloofde.’
‘Je hoeft je niet te verontschuldigen,’ stelde hij haar gerust. ‘Het zal ook best raar zijn dat iemand zoals ik wordt uitgenodigd op het paleis.’
‘Ken je de prinses echt?’
‘Ja.’
‘Ken je haar kinderen ook?’
‘Natuurlijk.’
‘Ik heb hen gezien. Van een afstand, hoor. Vorig jaar bij de rennen. Ze waren met heer Damaran en heer Beerboog op de tribune.’
‘Weet ik. Daar heb ik hen ook gezien.’
‘Hij ziet er goed uit.’
‘Wie?’
‘De erfgenaam van de hoogprins.’
‘Damin?’ Wrayan trok zijn hemd aan en stond op om het in te stoppen. ‘Was me niet opgevallen.’
Argwanend kneep ze haar ogen tot spleetjes. ‘Wat is het er voor een?’ De vraag klonk meer als een test dan een verzoek om zijn mening.
Wrayan haalde zijn schouders op. ‘Best een slimmerd, denk ik. En hij kan vechten als een Stroper. Maar dat mag je ook wel verwachten van iemand die al les kreeg van Geri Almodavar voordat hij kon lopen. Hij kan soms was vroegrijp zijn, maar in de kern is het een goeie jongen.’
Fyora schudde verwonderd haar hoofd. ‘Je kent de koninklijke familie écht, hè?’
Hij glimlachte. Soms duurde het even voordat er iets doordrong tot Fyora. ‘Ja, Fie. Die ken ik echt.’
‘Denk je...’ begon ze aarzelend. ‘Nou ja, ik bedoel, denk je dat je mij een keertje... je weet wel... aan hen zou kunnen voorstellen?’
Wrayan moest zijn uiterste best doen om niet in de lach te schieten bij het idee om Fyora voor te stellen aan prinses Marla. Gelukkig was hij net bezig zijn laarzen aan te trekken, zodat Fyora zijn gezicht niet kon zien. ‘Ik denk het niet, Fie.’
‘O.’ Ze klonk zo teleurgesteld dat Wrayan bijna medelijden met haar kreeg.
‘Maar ik zal je wat vertellen,’ bood hij aan om haar teleurstelling wat te verzachten, terwijl hij zijn voeten in zijn rijlaarzen stampte. ‘Ik ken een Harshini-edelman die je maar wat graag zou ontmoeten.’
Ze zuchtte ongeduldig. ‘De Harshini zijn er allang niet meer, Wrayan. Dat weet iedereen.’
‘Ik ken er eentje die er nog wel is,’ zei hij, en hij pakte zijn jasje. Dat was donkerblauw, met zilveren borduursels op de manchetten, en de hoge kraag was ingelegd met fluweel. De enige plek waar hij erin dood gevonden wilde worden, was op het paleis. Het was vragen om moeilijkheden om in zulke kleren rond te paraderen in de bedelaarswijk.
Fyora wierp ongelovig een blik op het plafond. ‘Je denkt echt dat ik dom ben, hè?’
‘Ik meen het! Hij komt hier af en toe even bij me op bezoek. Van wie denk je dat ik dat trucje heb geleerd met de deur, Fie?’
Daar dacht ze even over na, en toen verscheen er langzaam een glimlach op haar gezicht. ‘Een échte Harshini-edelman?’
‘Het is een échte Harshini-edelman. En ik beloof je: de volgende keer dat hij in Krakandar is, zal ik je aan hem voorstellen.’
Geruime tijd overwoog ze zijn aanbod. Toen knikte ze. ‘Beloof je dat echt?’
‘Op mijn erewoord als dief.’
Zijn eed was goed genoeg voor haar. Ze pakte haar andere schoen van het bed, stond op, ging op haar tenen staan om hem een stevige zoen te geven en liet zichzelf de kamer uit, haar gebroken hart blijkbaar gelijmd, haar angst gestild, door het vooruitzicht een heuse Harshini-edelman te ontmoeten.
‘Brak vermoordt me,’ mompelde Wrayan terwijl hij haar nakeek.
Toch was het zeer onwaarschijnlijk dat hij zich ooit aan die belofte zou moeten houden. Hij had Brakandaran de Halfbloed al in geen vijf jaar meer gezien, en het kon nog wel tien jaar duren voordat de Halfbloed het nodig vond om Krakandar weer binnen te wandelen.