17

Toen Luciena zich eindelijk terugtrok voor de avond, lichamelijk en geestelijk uitgeput van de beproeving van haar eerste dag in Krakandar, trof ze Aleisha aan, snuffelend in alle hoeken en gaten van de indrukwekkende suite, verrukt kreetjes slakend bij elk nieuw dingetje dat ze ontdekte.

      De kamer die Orleon aan Luciena had toegewezen, was enorm. Hij bevond zich op de tweede verdieping, was aangekleed met een zorgvuldig samengestelde combinatie van dure Fardohnyaanse zijden gordijnen en Hythrische wandtapijten, terwijl het meubilair duidelijk was beïnvloed door de nabijheid van Medalon. Dat was donker en zwaar, en er stonden zachte leren banken aan weerszijden van de marmeren haard in plaats van de traditionele lage tafel en de verspreid liggende kussens waaraan ze was gewend. Zelfs het bestaan van de haard prentte Luciena in dat ze ver van huis was. In Groenhaven had niemand een haard, tenzij ze uitermate pretentieus waren of zo arm dat ze in een eenkamerwoning woonden waarin ze door ruimtegebrek moesten koken in dezelfde ruimte als waarin ze woonden en sliepen.

      ‘Er is hier sanitair!’ verkondigde Aleisha toen Luciena zich tegen de deur liet zakken nu de dag eindelijk ten einde was.

      Ze gunde de slavin een vermoeide glimlach. ‘Dit moet een van de fraaiste paleizen in Hythria zijn, Aleisha, en het enige wat jij ziet is het sanitair?’

      ‘Wacht maar tot u ziet hoe groot het bad is,’ voorspelde de slavin. ‘Dan snapt u meteen waarom ik zo onder de indruk ben. Hoe was het diner?’

      ‘Ietsje minder afmattend dan het middagmaal.’

      ‘Toch lijken het wel aardig mensen,’ opperde Aleisha voorzichtig.

      Luciena wierp haar slavin een geërgerde blik toe. ‘Wat is er gebeurd met “laten we ermee ophouden nu het nog kan”?’

      Aleisha haalde haar schouders op. ‘Ik heb na kunnen denken over mijn mening.’

      ‘Over jóúw mening? En “u haat deze mensen” dan? Of “u hoort niet bij hen”? Wat was dat andere ook alweer? O ja! Prinses Marla neemt me alleen maar mee om me de stad uit te krijgen, zodat ze me kan laten vermoorden, toch?’

      ‘Misschien was ik wat overhaast...’

      ‘Je hebt je ziel verkocht, verraadster,’ beschuldigde Luciena. Ze zette zich af van de deur en liep door de zitkamer naar het slaapvertrek. ‘Je hebt geen morele vezel in je lichaam, Aleisha. Een paar weken geleden had je me nog vrolijk mijn schuld laten aflossen door me onder Amiel Parkesh te schuiven. Eén blik op een vergulde plugkraan, en nu vertel je me dat ik moet meegaan met de Wolfsbladen.’

      Ze liep langs haar verraderlijke slavin en het grote hemelbed heen en deed de deur open naar wat volgens haar de badkamer moest zijn. Ze bleef stokstijf staan en snakte naar adem. De badkamer was op dezelfde schaal gebouwd als de rest van de suite en afgewerkt met piepkleine blauwe glazuurtegeltjes. In plaats van het gebruikelijke geometrische patroon dat Luciena had verwacht, ontdekte ze tot haar verbazing de gouden gedaante van een kraken in het mozaïek van de vloer, met zijn golvende lijf rondom de voet van de badkuip gekronkeld, de schubben van smaragden en gouden tegeltjes.

      En dit was geen badkuip meer maar een vijver.

      ‘Ziet u!’ riep Aleisha uit. ‘Zeg nou maar eens dat dát geen klein compromis waard is.’

      Luciena draaide zich om en staarde de slavin aan. ‘Jij bent hopeloos!’

      ‘Elezaar zegt dat dit de Blauwe Kamer is,’ legde Aleisha uit. ‘Hij zegt dat die is voorbehouden aan alleen de belangrijkste gasten op Krakandar.’

      ‘De Blauwe Kamer, hè?’ merkte Luciena op terwijl ze de slaapkamer weer in liep. De gordijnen van het bed waren van blauwe Fardohnyaanse zijde, evenals de sprei en de kussens. De tapijten hadden een andere tint blauw, verwerkt in een diagonaal patroon, en onder aan de voet van de koperen kaarsenhouders aan de muren hingen blauwe kristallen druppels. ‘Daar heeft vast iemand een hele nacht op zitten broeden. Wat heeft Elezaar je nog meer verteld?’

      ‘Alleen wat algemene dingen. U weet wel... waar alles is, hoe het er hier aan toegaat. Ik slaap in het slavenverblijf in de andere vleugel. Als u iets nodig hebt, trekt u gewoon aan dit koord hier,’ informeerde ze haar meesteres, wijzend op een blauw-met-gouden gevlochten koord dat bij het bed hing. ‘Dan rinkelt er in mijn kamer een belletje, en via de slavengangen kan ik hier binnen een paar minuten zijn.’

      Luciena keek Aleisha verbaasd aan. ‘Hebben ze jou de geheime gangen laten zien?’

      ‘Ik denk niet dat die erg geheim zijn. Iedereen maakt er gebruik van. Zelfs de kinderen, volgens Lirena. Maar ik heb een plattegrond gekregen van Orleon. Kennelijk kun je er zomaar in verdwalen, en het is vast niet de bedoeling dat ik per ongeluk binnenwandel bij prinses Marla, met een volle nachtspiegel in haar handen.’

      ‘Dan zou ik ook nogal uit mijn hum zijn,’ beaamde Luciena. ‘Vooral aangezien er hier sanitair is en ze geen nachtspiegels nodig hebben. Vol of leeg. Wie is Lirena?’

      ‘De kinderjuf. Zij en Veruca hebben me de weg gewezen terwijl u aan tafel zat.’

      ‘En wie is Veruca?’

      ‘De andere kinderjuf,’ legde Aleisha uit. ‘Al is zij geloof ik nu met pensioen. Zij zorgde voor Xanda en Travin toen die klein waren.’

      Luciena fronste haar voorhoofd om Aleisha’s ongedwongenheid. ‘Heer en luitenant Taranger, meisje. Je raakt al aardig op je gemak met de rest van het huishouden, voor iemand die hier nog geen dag is. Weet je wel zeker dat ze mij willen adopteren en niet jou?’

      Aleisha haalde haar schouders op. ‘Ze zijn veel... Ik weet het niet... Het is net alsof... nou ja, ze zijn niet zo snobistisch als ik had verwacht, denk ik. Behalve Orleon dan. En ze kunnen het allemaal met elkaar vinden. Beneden, tenminste. Als de slaven geen halsbanden om hadden, zou het moeilijk zijn om de vrije bedienden te onderscheiden van de gekochte. En het was gewoon niet te geloven hoe behulpzaam ze waren. Elezaar zei dat dat komt omdat u samen met prinses Marla bent gekomen. Het lijkt wel alsof u haar officiële goedkeuring hebt gekregen en dat haar slaven die dus ook aan mij moeten geven.’

      ‘Dus ik heb prinses Marla’s officiële goedkeuring, hè?’ vroeg ze en ze liet zich op het bed vallen. Ze was uitgeput, en de veren matras ontving haar als de armen van een langdurig gemiste minnaar. Luciena slaakte een zucht van verlichting, kwam toen op haar ellebogen omhoog en keek Aleisha aan. ‘Dat is erg groots van haar, vooral aangezien ze de mijne nog niet heeft.’

      ‘Hebt u de jonge prins ontmoet?’ vroeg de slavin, neerknielend om Luciena uit haar schoenen te helpen.

      ‘Wie? Damin Wolfsblad? Ik zat naast hem aan tafel.’

      Dat leek diepe indruk op Aleisha te maken. ‘Wat is het voor iemand?’

      Luciena haalde haar schouders op. ‘Gewoon een jongen van twaalf, denk ik.’

      ‘Dus u blijft?’

      ‘Je zegt het alsof ik een keus heb, Aleisha.’

      De slavin stond op, met Luciena’s schoenen in haar handen. Ze glimlachte aarzelend. ‘Ik denk... dat u misschien... moet overwegen te doen wat de prinses wil.’

      ‘Denk je dat?’

      ‘Zo erg is het hier niet, Luciena. En het is stukken beter dan op straat staan in Groenhaven.’

      ‘O, echt? Drie weken geleden beschuldigde je me ervan alles te verraden waarin ik geloofde door ook maar te overwegen hierheen te gaan.’

      ‘Drie weken geleden had ik het hier nog niet gezien.’

      Luciena schudde haar hoofd. ‘Ik zweer het, Aleisha, ik heb nog nooit gezien dat iemand zich liet verleiden door een badkuip. Stel dat prinses Marla me wil laten trouwen met een of andere vieze ouwe bruut die me elke avond slaat voor het eten?’

      ‘Mag ik het sanitair in zijn paleis zien voordat ik daar iets op zeg?’

      Luciena lachte en smeet een kussen naar de slavin. ‘Maak dat je wegkomt, akelige heks!’

      ‘Hoef ik u niet te helpen om naar bed te gaan?’

      ‘Ik red me vast wel.’

      ‘Wilde u niet in bad?’

      ‘Dat doe ik morgenochtend,’ antwoordde ze. ‘Jij bent zo al veel te gretig om te gaan lopen klotsen in mijn badkuip. Ik laat je daar een poosje op wachten. Beschouw het maar als straf voor je onbeschaamdheid.’

      Aleisha keek teleurgesteld. ‘Weet u zeker dat ik kan gaan?’

      ‘Ja! Ga nu maar!’

      De slavin zette de schoenen neer bij de deur en keek onzeker de kamer door.

      ‘Eruit!’

      ‘Welterusten, Luciena.’

      ‘Welterusten, Aleisha.’

      Luciena liet zich terug op het bed vallen en deed haar ogen dicht. Ergens in de andere kamer hoorde ze een schuifpaneel bewegen en vervolgens dichtklikken toen Aleisha de slavengangen in ging. Het bed leek Luciena wel te omhelzen. Ze zakte weg in een aangename sluimering, ook al was ze nog aangekleed, brandden de kaarsen nog helder en had ze niet eens haar haren laten hangen.

      Zou mijn oom Warak mijn brief wel hebben ontvangen? Heel even voelde ze zich schuldig omdat ze geen moment meer aan haar Fardohnyaanse neef had gedacht sinds haar vertrek uit Groenhaven. Vlak voordat ze de stad had verlaten, had ze teruggeschreven om uit te leggen dat ze geen geld had, maar nu begon Luciena zich af te vragen of ze daar niet verkeerd aan had gedaan. Misschien had ik hun moeten zeggen nog even te wachten. Als ze inging op Marla Wolfsblads aanbod, hoefde ze geen geld te sturen om haar neef te helpen. Dan kon ze verdomme een heel schip voor hem sturen. Als ik haar aanbod aanneem... Als ik trouw met de man die ze voor me kiest... Als ik bereid ben trouw te zweren aan de Wolfsbladen... De gedachten vervaagden in het niets toen ze overmand werd door slaap.

      Welkom in de familie...

Dat was het laatste wat Luciena zich herinnerde toen ze onbepaalde tijd later wakker werd. In het donker stond iemand over haar heen gebogen, met zijn hand op haar mond om te voorkomen dat ze ging gillen.

      ‘Niet schrikken!’ siste een stem in het donker. ‘Ik ben het maar!’

      Luciena probeerde overeind te komen, en enigszins tot haar verbazing stond de indringer haar dat toe. Ze knipperde met haar ogen als een uil, met bonzend hart. ‘Xanda?

      Hij grijnsde naar haar, zijn tanden wit in het donker. ‘Neem me niet kwalijk dat ik je op deze manier wakker maak. Ik wist alleen niet hoe je zou reageren als je schrok, en in dit paleis loont het niet om midden in de nacht een gil te slaken. Tenzij je graag wilt dat alle Stropers in heel Krakandar de kamer binnenzwermen om onder je bed te zoeken naar huurmoordenaars.’

      ‘Wa... wat doe je hier?’

      ‘We gaan met z’n allen het dak op,’ fluisterde hij. ‘Ik dacht dat je misschien mee wilde.’

      ‘We? Wie zijn we?’

      ‘Ik, Travin, Damin, Starros, Riëlle, de Tirsteentjes... dat is hier een beetje de traditie. Zin om mee te gaan?’

      Ze keek de donkere kamer rond en vroeg zich af hoe laat het was. ‘Het is midden in de nacht, Xanda.’

      ‘Ja, maar overdag is er ook geen lol aan.’

      Luciena wreef haar ogen uit om goed wakker te worden. ‘Is waanzin een familietrekje of gewoon iets wat jullie onder de leden hebben?’

      ‘Ik denk dat het iets te maken heeft met het water hier,’ antwoordde hij met een grijns. ‘Ga je nou mee of niet?’

      Ze aarzelde even en knikte toen, al vroeg ze zich af of er hier niet echt iets in het water zat waar je gek van werd. Het zou meteen verklaren waarom Aleisha plotsklaps was veranderd in een dwepende Royalist. En mogelijk waarom ze zich door Xanda liet meevoeren naar de zitkamer. Hij duwde tegen een verhoogd deel van de lambrisering naast de haard, en de muur gleed open. Daarachter verscheen een door fakkels verlichte tunnel.

      ‘De beruchte slavengangen, neem ik aan?’

      ‘Bang?’

      ‘Is daar reden voor?’

      ‘Alleen als je niet tegen krappe ruimten kunt.’

      Na een blik in de gang deed Luciena een stap naar voren maar bleef abrupt staan. ‘Wacht! Ik moet mijn schoenen hebben.’ Ze rende naar de slaapkamer, tastte rond in het donker naar haar schoenen en repte zich terug naar de zitkamer, de laatste paar stappen hinkelend op haar linkerbeen terwijl ze de rechterschoen aantrok.

      Xanda wachtte tot ze klaar was en glimlachte. ‘Kan-ie?’

      Ze knikte, liet zich door hem bij de hand pakken en volgde hem door de gang.

Ondanks de beelden die ze zich had voorgesteld van donkere gangen, uitgehouwen in massief gesteente, vol eeuwenoude spinnenwebben en druipend van vocht, werden de slavengangen duidelijk vaak gebruikt. En ze hoefden niet ver. Hun bestemming bleek een andere schuifdeur op maar een paar honderd passen van haar kamer.

      Deze deur zat echter op slot. Xanda voelde boven op de latei, haalde een zware sleutel tevoorschijn om de deur van het slot te halen en legde de sleutel terug voordat hij opzij ging om haar erdoor te laten.

      ‘Dit is Damins kamer,’ antwoordde hij op haar vragende blik. ‘Niemand laat de deur van de slavengangen in zijn kamer onafgesloten.’

      ‘Maar de sleutel ligt daar op de latei,’ wierp ze tegen. ‘Daar kan iedereen hem pakken.’

      ‘Alleen als je weet dat hij daar ligt.’

      Ze haalde haar schouders op. Ergens zou het vast logisch zijn. Samen met Xanda stapte ze door de deuropening. Deze kwam uit op een grote kleedkamer. Xanda deed de deur dicht, zorgde ervoor dat die achter hen in het slot viel en nam Luciena mee naar de slaapkamer, die ongeveer net zo groot moest zijn als haar eigen kamer. De hoge ramen aan weerszijden van het dressoir stonden open, en ze liepen naar een daarvan. Xanda klom erdoor en draaide zich om om Luciena te helpen.

      Misschien is dit hun plan, fluisterde een stemmetje in haar hoofd. Ze lokken je mee naar buiten en gooien je dan van het dak.

      ‘Het kan geen kwaad,’ verzekerde Xanda haar. ‘Ik laat je niet vallen.’

      Welkom in de familie.

      Na een korte aarzeling stak ze haar hand naar hem uit.

      In tegenstelling tot de architectuur met de platte daken van zowel Hythria als Fardohnya, vertoonde Paleis Krakandar de invloed van de noorderburen. Het was een hellend pannendak, en drie verdiepingen hoog was het uitzicht, zelfs bij sterrenlicht, spectaculair. De stad lag onder hen uitgespreid tot aan de horizon, vol speldenpuntjes warmgeel licht. Het was moeilijk te zien waar de gebouwen ophielden en de sterren begonnen. Achter hen rezen de vensters hoog en symmetrisch op, gekroond door een reeks kleinere boogkapellen en een volgend niveau hellende rode pannen.

      Het enorme paleisdak deed Luciena denken aan een bergketen, geschapen door een god met een voorliefde voor scherpe hoeken.

      Een paar meter verderop zaten Damin Wolfsblad, het pleegkind Starros, de broertjes Tirsteen en hun zus Riëlle op de pannen. De jongere kinderen, Leila, Kalan en Narvell, waren nergens te zien. Xanda’s broer Travin evenmin.

      Damin wierp een blik over zijn schouder en grijnsde. ‘Kijk, nu hoort ze er helemaal bij,’ zei hij met een zacht lachje tegen de anderen.

      ‘Wat bedoelt hij daarmee?’ vroeg Luciena behoedzaam aan Xanda terwijl die haar aan haar hand door het venster hielp. Ze schoof voorzichtig verder tot ze bij de anderen was en ging toen zitten, met een veel veiliger gevoel zodra haar achterste contact maakte met de pannen.

      ‘Als je eenmaal buiten op het dak bent geweest, verraad je ons op eigen risico,’ verklaarde Xanda toen hij naast haar plaatsnam.

      Toen duidelijk werd dat Luciena het niet begreep, zei Starros over zijn schouder: ‘Hij bedoelt dat Almodavar ons allemaal met zijn blote handen zou vermoorden als hij ons hier betrapte.’

      ‘Geruststellend idee.’

      Riëlle glimlachte om Luciena’s zichtbare verwarring. ‘Dat hoort nu eenmaal bij Krakandar, Luciena,’ legde ze uit. ‘Ik weet nog dat ik net zo versteld stond toen ik hier nog maar net was. Maar het zit zo: Almodavar heeft een nog grotere hekel aan klikspanen dan aan roekeloze waaghalzen, dus als je zegt dat we op het dak zijn geweest, vermoordt hij eerst jou omdat je klikt en vervolgens ons allemaal omdat we hier zijn geweest.’

      ‘Weet niemand dan dat jullie hier komen?’

      ‘Het was een stuk lastiger toen er nog een wacht in mijn kamer stond,’ bekende Damin. ‘Maar we zijn erg goed geworden in chantage. Je zult er nog van opkijken wat een Krakandarse Stroper bereid is door de vingers te zien als je een reden hebt om hem aan te geven bij Almodavar.’

      ‘Al is het maar een kleinigheid,’ grinnikte Riëlle. ‘Wij zijn de enigen niet die bang zijn om de toorn van Geri Almodavar over ons af te roepen.’

      Luciena keek het gezelschap rond. ‘En jullie vinden dit allemaal volkomen normaal?’

      ‘Jij niet dan?’ grinnikte Damin.

      ‘In alle ernst? Ik vind jullie compleet gestoord. Wat als er iemand viel? We zitten hier minstens twintig meter boven de grond.’

      ‘Er is nog nooit iemand gevallen,’ stelde Adham haar gerust.

      ‘En “nog” is hier het sleutelwoord,’ merkte Rodja op. ‘Ik ben het met je eens, Luciena. Dit is volslagen waanzin. Dat zeg ik elke keer dat we hier komen.’

      ‘Waarom doe je het dan?’ vroeg Adham zijn broer nieuwsgierig.

      Rodja grijnsde. ‘Omdat ik stiekem hoop dat we hier worden betrapt. Ik wil het gezicht van Mahkas Damaran zien als hij beseft dat zijn dierbare erfgenaam van de Hythrische troon aan de rand van het paleisdak heeft gebungeld.’

      ‘Dierbare erfgenaam, hè?’ zei Damin. ‘Daar zal ik aan denken, morgenochtend op het oefenveld, Rodja Tirsteen. Als we allebei gewapend zijn.’

      ‘Daar hou ik je aan!’ stemde Rodja in. ‘En dit keer raak je me met geen vinger aan, hóógheid. Ik heb gewerkt aan een nieuwe tactiek.’

      ‘Die heet hard weglopen en verstoppen,’ verkondigde Adham luidkeels, waarop de anderen in lachen uitbarstten.

      ‘Niet zo hard!’ siste een andere stem vanuit het venster. ‘Ik kan jullie verdomme al in de gang horen!’

      Luciena keek om en zag Travin Taranger door het venster naar buiten klimmen. Onder zijn linkerarm hield hij iets wat verdacht veel leek op een wijnzak.

      Geweldig! dacht ze geschrokken. Kom, dan gaan we lekker op het paleisdak zitten, twintig meter boven de grond, tegen het expliciete verbod in van de hoogste kapitein van Krakandar, dan neem ik alcohol mee. Wat een briljant idee!

      Travin liep over de schuine dakpannen alsof hij zijn hele leven niet anders had gedaan, wat vermoedelijk ook zo was, besloot Luciena. Travin en Xanda waren hier in het paleis opgegroeid, en net als de heildronken bij het avondeten riekte deze ongeoorloofde bijeenkomst op het dak naar iets wat bijna een ritueel op zichzelf was geworden. Travin ging aan de andere kant naast Luciena zitten en bood haar de wijnzak aan.

      ‘Dames gaan voor.’

      Behoedzaam pakte ze hem aan. Terwijl ze haar eerste teug van de zoete bessenwijn nam, vroeg ze zich af of ze misschien niet toch beter had kunnen doen wat Aleisha haar in Groenhaven had aangeraden, want op dat moment kwam het haar nog net iets minder gevaarlijk voor om zich Amiel Parkesh van het lijf te houden.

Pas in de vroege uren van de ochtend bracht Xanda Luciena door de slavengangen terug naar haar kamer. Inmiddels was de wijnzak leeg en zij meer dan een beetje dronken. Zonder Xanda’s vaste tred zou ze zeker haar dood tegemoet zijn gestort toen ze overeind was gekomen om door het open venster van Damins kamer terug het paleis in te gaan. De anderen leken niet onder de invloed van de duizelingwekkende hoogte noch de stevige wijn. Misschien gewoon omdat ze beter gewend waren aan allebei.

      Bij de ingang van haar kamer liet Xanda het paneel voor haar openglijden en versperde toen de weg met zijn arm. ‘Red je het wel, Luciena?’

      Ze knikte onvast. ‘Ja, hoor.’

      ‘Moet ik je niet even in bed helpen?’

      Luciena staarde hem geschokt aan. Zo dronken was ze nou ook weer niet. ‘Pardon?’

      Hij glimlachte. ‘Ik dacht dat je misschien weer gered wilde worden.’

      ‘De vorige keer had ik daar niet om gevraagd,’ bracht ze hem in herinnering, zich er scherp bewust van hoe dichtbij hij stond. ‘Dat was mijn slavin, weet je nog?’

      ‘Maar je had mijn hulp ook niet bepaald geweigerd.’

      Zijn mond bevond zich slechts centimeters van de hare. Zijn adem rook naar de zoete bessenwijn en Luciena’s hoofd tolde. O, goden! Hij gaat me kussen!

      Ze snapte niet waarom ze zo in paniek raakte van dat idee. Zo onschuldig was Luciena niet. Daar had haar moeder wel voor gezorgd. Ofschoon ze haar court’esa samen met de rest van haar slaven had moeten verkopen, wist Luciena precies wat er hier gebeurde. Laat hem zijn gang gaan, dan gaat hij vanzelf weg, hield ze zichzelf voor. Maar toen klonk er een andere stem in haar hoofd, die van prinses Marla. ‘Haal je maar niets in je hoofd over mijn neefje.

      Haar vrees voor Marla Wolfsblads toorn gaf haar de kracht om weerstand te bieden. Op het laatste moment draaide Luciena haar gezicht weg. Xanda aarzelde, onzeker, zich afvragend wat hij verkeerd had gedaan.

      ‘Het spijt me, Xanda,’ zei ze zachtjes, oprecht. ‘Maar...’

      ‘Laat me raden. Mijn tante heeft je gewaarschuwd bij mij uit de buurt te blijven?’ vroeg hij met een flauw glimlachje.

      ‘Hoe weet je dat?’

      ‘Omdat ze mij ook heeft gewaarschuwd bij jou uit de buurt te blijven.’

      Van de schok werd Luciena bijna op slag nuchter. ‘Dat meen je! Wat zei ze dan?’

      ‘Ik geloof dat haar exacte woorden waren: “Ik weet dat ze jong en rijk is en dat je haar erg knap vindt, Xanda, maar we vinden nog wel een geschikte vrouw voor je als het zover is. Denk maar niet dat je oom of ik je zo’n beslissing zelf laat nemen.”’ Vindt Xanda mij knap?

      ‘Dat zei ze ook tegen mij. Bijna woord voor woord.’

      ‘Het kan een grap zijn geweest,’ opperde Xanda, duidelijk niet bereid het zonder slag of stoot op te geven.

      ‘Ik weet hoe ze kijkt als ze een grap maakt, Xanda. Dat was niet het geval.’

      Xanda slaakte een zucht van berusting en streek een verdwaalde lok donker haar uit haar gezicht. ‘Dan kan ik dus maar beter welterusten zeggen?’

      ‘Ik ben bang van wel.’

      ‘Ik ben niet zo bang voor mijn tante, hoor.’

      ‘Ik wel.’

      Hij glimlachte meewarig. ‘Zie ik je morgenochtend?’

      Ze knikte. Plotseling vertrouwde ze haar stem niet meer.

      Toen Xanda deze keer zijn hoofd boog om haar te kussen, gunde hij haar geen tijd om zich af te wenden. Hij trok haar tegen zich aan en kuste haar tot ze geen adem meer had en vluchtte toen zonder nog een woord, haar alleen achterlatend in de door fakkels verlichte slavengangen, snakkend naar adem.

      Het duurde even om over de schok heen te komen, maar zodra ze weer bij haar positieven was, sloeg Luciena de deur in de lambrisering dicht en rende naar de slaapkamer. Ze wierp zich op het bed, met tollend hoofd, bonzend hart, haar hele wereld plotseling ondersteboven. Wanhopig trok ze een van de grote, donzige kussens over haar hoofd om de kakofonie van verwarrende emoties buiten te sluiten. Was ze maar nooit uit Groenhaven weggegaan. Had ze maar nooit van de Wolfsbladen gehoord.

      Had ze Xanda maar gevraagd om te blijven en Marla Wolfsblad laten barsten.

      Welkom in de familie.

      Met die gedachte prominent in haar hoofd viel Luciena in slaap, zonder zich nog te verroeren tot ze de volgende ochtend wakker werd van Aleisha, toen die haar bad liet vollopen.