24
Met de belofte van haar broers om haar te helpen aan een bezoek aan Wrayan Lichtvinger in haar zak, was Kalans volgende probleem een geldige smoes om het paleis te verlaten. Ze had een flink deel van de nacht klaarwakker in het donker in stilte Jakerlon, de god van de leugenaars, gesmeekt haar een geloofwaardig excuus aan te reiken.
Jakerlon moest haar gebeden hebben verhoord. Niet lang na het middagmaal hoorde Kalan dat Riëlle, Luciena en Tejay Beerboog gingen winkelen op de markt. Vlug nodigde de jonge prinses zichzelf uit om mee te gaan en wist de oudere meisjes ervan te overtuigen dat Damin, Rodja, Adham, Narvell en Starros niets beters te doen hadden – en niets liever wilden – dan met hen mee de stad in te gaan.
Het was een prachtige dag, en de markt lag niet zo ver van het paleis, dus de meisjes hadden besloten te gaan lopen. Helaas mocht Damin het paleis niet uit zonder een aanzienlijke lijfwacht, zodat het veel langer dan normaal duurde om alles te regelen en de oudere meisjes al ongeduldig met hun voet stonden te tikken tegen de tijd dat kapitein Harlen verkondigde dat ze klaar waren voor vertrek. Maar een uur of twee nadat de jongedames van het paleis hadden verklaard te gaan winkelen, liep Kalan eindelijk, omringd door lange Stropers, haar oudere zussen, Tejay Beerboog en haar broers, de stad in en bracht elke stap haar dichter naar – dat wist ze zeker – haar nieuwe lot.
De aanwezigheid van de paleiskinderen op de markt veroorzaakte wat oproer, vooral toen de burgers van Krakandar begrepen dat hun jonge prins zich onder hen bevond, maar na een tijdje werd het wat rustiger en konden ze rustig winkelen. De drie oudere meisjes leken vastbesloten elk sieraad dat ze zagen, te passen en de relatieve verdiensten daarvan te bespreken, om vervolgens verder te lopen na de mededeling dat het niet de goede kleur, niet de goede tint, niet het goede formaat of gewoon niet goed was.
Weldra begonnen de wachters zich te vervelen en droop de menigte toeschouwers af. Om de illusie in stand te houden dat ze mee wilde winkelen met de grote meisjes, betaalde Kalan vijf koperen pegels – al het geld dat ze bij zich had – voor een kleine amethisten druppel aan een koperen hanger. Terwijl ze naar de volgende kraam liepen, wierp Kalan een blik op haar broers. Adham knipoogde naar haar en begon af te dwalen naar een kraam vol kooien met kippen. Een alerte wachter liep mee met Damin en Narvell, die opzettelijk de tegengestelde richting namen, terwijl Starros en Rodja heimelijk aan de andere kant van de kooien gingen staan. Niemand lette erop waar ze mee bezig waren. Kalan wachtte op hun signaal, klaar om ervandoor te gaan zodra haar broers het teken gaven.
‘Hier!’ zei Tejay tegen Riëlle, en Kalan keek om om te zien wat ze deden. Onder de felkleurige luifel van een kraam waren ze blijven staan om te kijken naar de verscheidene waren die de koopman had uitgestald. Het waren voornamelijk koperen potten en keukengerei, maar achter op de tafel lag ook een doosje met koperen hals- en armbandjes. ‘Dit moet je hebben, Riëlle! Een Fardohnyaans bruidsmes!’
‘Wat is dat?’ vroeg Kalan met geveinsde interesse.
‘Volgens de legenden droegen Fardohnyaanse bruiden vroeger een zwaard op hun bruiloft,’ legde Riëlle uit. ‘Waarom weet ik ook niet precies.’
‘Ik wel,’ lachte Tejay. ‘Of heb je nog nooit een Fardohnyaan gezien?’
‘Mag ik hem zien?’ vroeg Kalan, tijdelijk afgeleid door de gouden dolk in de versierde schede. Die was erg fraai.
‘Voorzichtig, Kal,’ zei Riëlle. ‘Hij is scherp.’
Kalan bekeek het wapen aandachtig, onder de indruk van het vakmanschap.
‘Hoeveel is hij?’ vroeg Tejay aan de kraamhouder.
‘Vijfenzeventig gouden pegels,’ meldde die.
Tejay pakte de dolk uit Kalans hand en legde hem terug op de tafel. ‘Kom, dames. We doen geen zaken met afpersers.’
‘Maar mijn vrouwe!’ riep de koopman uit. ‘Ik heb mijn eerstgeboren zoon voor dat mes geruild!’
‘Dan ben je beroofd,’ liet Tejay hem onbarmhartig weten. ‘Ik zou er niet meer dan dertig voor geven. Uit liefdadigheid.’
‘Voor vijfenzestig ben ik hem misschien toch niet voor niets kwijtgeraakt,’ jammerde de man klaaglijk.
Kalan moest haar lachen inhouden terwijl de koopman en Tejay elkaar uitscholden. Ze was uitzonderlijk goed in afdingen, en de koopman leek dat wel in haar te kunnen waarderen. Ze leken er allebei zowaar van te genieten. Na nog enkele buitensporige beweringen van de koopman en al even buitensporige reacties van de krijgsheerdochter kwamen ze uiteindelijk uit op een prijs van vijfenveertig gouden pegels, waarvan Tejay met tegenzin afscheid nam, nog altijd klagend dat ze werd beroofd. De koopman wikkelde het mes in een stuk lichte zijde en hield het met een kleine buiging omhoog voor Tejay.
‘Zelden heb ik zo genoten van een koop, mijn vrouwe.’
‘Dan moest u maar eens naar de markt in Natalandar, meneer. U zult het vast een verkwikkende ervaring vinden.’ Ze nam het wapen in ontvangst en gaf hem door aan Luciena. ‘Hier. Dit is voor jou. Voor het geval dat Marla je heeft beloofd aan een Fardohnyaan.’
Luciena stond perplex. ‘Maar dat kan ik toch niet...’
‘Neem aan, Luciena,’ adviseerde Riëlle met een lach. ‘Je krijgt hem vast alleen maar zodat ze hem van je kan lenen als ze met Terrin gaat trouwen.’
Luciena glimlachte. ‘Uiteraard mag u hem lenen op uw bruiloft, mijn vrouwe.’
‘Dat hoopte ik al,’ zei Tejay. Toen legde ze haar hand op Luciena’s schouder en glimlachte. ‘Welkom in de familie, Luciena.’
Mogelijk wilde Luciena iets terugzeggen, maar dat zou Kalan nooit weten, want op dat moment viel er achter hen met een geweldige klap een stapel kippenkooien omver.
Te midden van het gegil van geschrokken mensen op de drukke markt, het geroep van hun wachters, het gekakel van de bange kippen en het geschreeuw van de boze kraamhouders, duwde Narvell haar tussen twee kramen door, waar iemand haar wegtrok aan haar arm. Voordat ze het wist, rende Kalan over de markt in de richting van de bedelaarswijk, voor het eerst van haar leven vrij van enige vorm van bewapende garde.
Ongeveer een uur later stond Kalan voor de deur van het Zakkenrollerstehuis, tussen Damin en Starros in. Rodja en Adham waren op de markt gebleven om ervoor te zorgen dat hun afleidingsmanoeuvre de wachters lang genoeg bezighield om hen te laten ontsnappen. Nerveus keek Kalan rond. Net iets verderop zat een haveloze blinde bedelaar met een houten kastje te rammelen naar voorbijgangers, en op de hoek stonden een paar ruw ogende pummels tegen de muur geleund die de vreemdelingen behoedzaam in de gaten hielden.
Een paar straten verderop, op de enorme Krakandarse markt, was er vermoedelijk een rel gaande, nu de wachters die verantwoordelijk waren voor de bescherming van de koningskinderen beseften dat ze er drie kwijt waren.
‘We hebben niet veel tijd,’ waarschuwde Starros, en hij duwde Kalan zachtjes voor zich uit het koele, donkere schenklokaal in. Ze aarzelde op de drempel. Kalan was nog nooit in een taveerne geweest. De geur was al even overweldigend als het interieur. Het stonk er naar schraal bier, oud eten en muf stro. Het was nog vrij vroeg in de middag, dus er waren maar weinig klanten, en gelukkig hadden die geen aandacht voor de drie nieuwkomers. Onbewust pakte Kalan Damins hand en voelde die zich geruststellend sluiten om de hare.
‘En nu?’ fluisterde ze zenuwachtig.
‘Vragen we naar Wrayan, denk ik,’ opperde Starros.
‘Weet je wel zeker dat we hier goed zijn?’ Daar maakte Kalan zich zorgen over. De Wrayan die zij kende, kwam altijd veel beschaafder over dan dit groezelige etablissement suggereerde.
‘Eén manier om erachter te komen,’ schokschouderde Damin. Hij hield zijn hand omhoog en knipte met zijn vingers naar de dichtstbijzijnde serveerster. ‘Jij daar! Deerne! Kom hier!’
Kalan kromp ineen van Damins toon, en de jonge vrouw die hij had aangeroepen, keek verrast op van het tafeltje dat ze aan het afnemen was. Ze wierp haar vaatdoek neer en kwam naar de deur gekuierd, hen argwanend van top tot teen opnemend. Toen ze dichterbij kwam, zag Kalan dat het meisje best knap was, op een grove, boerachtige manier. Ze had donker haar en koolzwart rond haar ogen, en haar lippen waren rood gemaakt met bessenpasta. Om haar hals droeg ze een leren slavenhalsband, bestempeld met een geometrisch patroon in een vergeefse poging er iets decoratiefs van te maken.
‘Zei jij nou déérn tegen mij, jochie?’ vroeg ze. Ze leek eerder om hen te kunnen lachen dan dat ze door hen was geïntimideerd.
Damin hield wonderbaarlijk goed stand onder haar spottende glimlach. ‘Zeg Wrayan Lichtvinger maar dat we hem even willen spreken.’
De vrouw nam de drie kinderen even in ogenschouw en schoot in de lach. ‘Zijn jullie hier voor Wrayan?’
‘Is hij er?’ vroeg Starros.
‘Hangt ervan af voor wie.’
Met gefronst voorhoofd keek Kalan omhoog naar de jongens. Dit ging helemaal verkeerd. Ze had zich voorgesteld dat Wrayan hen zou staan opwachten op de drempel van een best gezellige herberg met sneeuwwitte lakens op de tafeltjes waarop de thee werd geserveerd in een prachtig Walsarks porseleinen theeservies. Ze had nooit gedacht het aan de stok te krijgen met een of andere onbeschaamde taveerne-court’esa die hen duidelijk niet serieus nam.
‘Wij zijn vrienden van hem,’ zei Kalan vlug, voordat Damin zich zo diep gekwetst voelde dat hij aan iedereen ging lopen verkondigen wie hij was. ‘Hoe heet jij?’
De court’esa boog zich voorover en keek Kalan in het schemerduister aandachtig aan. ‘Bij de goden! Je bent nog maar een klein kind. Ik heet Fie. En wat wil een knap jong ding zoals jij van een schurk als Wrayan Lichtvinger?’
Kalan aarzelde even en staarde de court’esa toen verbaasd aan. Niemand had haar ooit een knap jong ding genoemd. ‘Is hij er?’
‘Nee, lieverd, hij is weg,’ zei ze, nog steeds aandachtig naar Kalan kijkend.
‘Waarheen?’ vroeg Damin ongeduldig.
Fie keek hem aan met een frons. ‘Waarhéén gaat jou niks aan, mijn jongen. Mensen zoals Wrayan Lichtvinger hoeven zich niet te verantwoorden voor...’ Fies stem stierf weg. Geruime tijd bleef ze Damin aanstaren. Toen ging haar blik weer naar Kalan, verbleekte ze en fluisterde vol ontzag: ‘O, bij de goden...’
Nou is het gebeurd, dacht Kalan. Ze heeft ons herkend.
Zoals gewoonlijk was het Starros die het snelste nadacht. Nog voordat Fie een knicksje kon maken, haakte hij zijn arm door de hare. ‘Alsjeblieft, niet hier!’
Fie keek Starros geschokt aan. ‘Jij bent die andere. Almodavars bastaard.’
Kalan glimlachte. Ze had gedacht dat ze alleen in het paleis van Starros wisten. Kennelijk wist de hele stad het.
‘Is Wrayan er nou of niet?’ vroeg Starros op zachte toon, rondkijkend om te zien of ze de aandacht trokken. ‘We moeten hem echt spreken.’
Fie schudde haar hoofd en knikte toen even in de richting van het tafeltje dat ze had staan afnemen. ‘Daar. We vallen op als we hier in de deuropening blijven staan.’ De court’esa ging hun voor, en even later zaten ze rond een tafel, Kalan naast Damin en Fie aan het stoffige venster naast Starros.
‘Waar is hij?’ vroeg Damin ongeduldig.
‘In Fardohnya, hoogheid,’ antwoordde Fie, blijkbaar vol ontzag van de persoon die ze aansprak. Kalan wierp een blik op het plafond. Wie is er nou vol ontzag van Damin!
‘Zeg dat nou niet,’ smeekte hij. ‘Wat moet hij in Fardohnya?’
De deerne schokschouderde. ‘Praten met iemand van het gilde daar, denk ik.’ Ze glimlachte, misschien omdat ze besefte hoe beroerd het klonk. ‘Zo zeggen ze dat toch: dieven en moordenaars kennen geen grenzen. Hij en Brak zijn ongeveer een maand geleden vertrokken.’
‘Brak?’ vroeg Starros. ‘Wie is dat?’
‘Een vriend van Wrayan.’ Fie keek hen beurtelings aan en schudde haar hoofd. ‘Ik weet niet of ik dat wel mag vertellen.’
‘Maak je maar geen zorgen,’ stelde Damin haar gerust met een vuile blik. ‘Als ik hem wegens hoogverraad laat arresteren als hij terugkomt, zal ik ervoor zorgen dat jouw naam niet valt.’
‘Damin!’ protesteerde Kalan. De arme court’esa keek alsof ze ging flauwvallen. ‘Let maar niet op hem, Fie. Hij maakt maar een grapje.’
‘Wrayan is absoluut trouw aan Hythria, hoogheid,’ haastte Fie zich de jonge prins te verzekeren. ‘Dat moet u geloven! Als hij naar Fardohnya is, is het vast niet voor iets wat niet mag.’
Starros glimlachte en keek de ruimte rond. ‘Hij is het hoofd van het dievengilde, Fie. Ik weet niet of “iets wat niet mag” wel de juiste uitdrukking is. We moeten gaan, Damin. Nu.’
Kalans broer knikte en keek zijn zusje aan. ‘Het spijt me, Kal.’
‘Kan ik een bericht voor hem achterlaten?’
Damin wierp een blik op de deerne. ‘Kunnen we erop vertrouwen dat je Wrayan een bericht geeft als hij terugkomt?’
‘Natuurlijk!’
‘Zeg hem dan dat Kalan Havikzwaard hem is komen opzoeken,’ zei ze meteen, voordat Damin namens haar een bericht kon doorgeven. ‘En of hij naar het paleis kan komen. Zodra hij terug is.’
‘Ik zal het hem zeggen.’
Kalan glimlachte naar de zenuwachtige jonge vrouw en wou dat ze iets had om haar te betalen. Damin leek zich er niet druk om te maken. Hij gaf Kalan een onzachte por, dus ze schoof opzij over de bank en trok de kap van haar onopvallende mantel nog iets verder naar voren. Starros was al op weg naar de deur. Ze hadden nog maar erg weinig tijd om terug te komen op de markt voordat ze er op het paleis van hoorden dat ze werden vermist en oom Mahkas besloot de stad te verzegelen tot ze terecht waren.
‘Bedankt voor je hulp,’ zei Kalan over haar schouder terwijl Damin haar aan de hand mee naar buiten trok. Plots bleef ze staan, schudde zich los van Damin en rende terug naar de tafel. Daar deed ze de sluiting open van de koperen halsketting die ze eerder op de markt had gekocht. ‘Dit is voor jou.’
‘Dat kan ik niet aannemen!’ hijgde Fie vol ontzag.
‘Pak aan!’ commandeerde Damin. ‘We moeten weg, Kal!’
‘Bedankt!’ riep Kalan over haar schouder terwijl Damin haar mee naar de deur nam.
Het laatste wat ze van de deerne zag, was dat ze aan de tafel zat, met de halsketting van Kalan in haar handen en tranen in haar ogen.
‘Waarom moest ze nou huilen?’ vroeg Kalan terwijl ze tussen de mensen door terug naar de markt renden.
‘Wie?’ vroeg Damin, haar meeslepend.
‘Dat meisje in de taveerne. Fie. Ze huilde toen ik haar die halsketting gaf.’
‘Slaven verwachten geen geschenken van mensen zoals jij,’ legde Starros uit. Opeens bleef hij staan en stak een arm uit om de anderen tegen te houden. ‘Of betaling.’ Hij keek haar aan, glimlachte en bewoog zijn hand heen en weer over haar hoofd. ‘Dat was heel aardig van je, Kalan.’
Starros richtte zijn aandacht weer op hun route en keek behoedzaam om de hoek voordat hij de anderen de straat in liet gaan. Zo bleven ze telkens even staan tot ze bijna terug op de markt waren. Dat duurde meer dan twee uur. Toen ze de binnenste stadsmuur naderden, hoorden ze de drukte al waarmee de Stropers de drukke markt uitkamden, op zoek naar de vermiste kinderen.
‘Als we bij de voorste rij kramen komen, moeten we uit elkaar.’
‘Ik kan huilen en net doen alsof ik verdwaald was,’ opperde Kalan.
‘Of jullie vertellen gewoon waar jullie hebben gezeten.’
Met een ruk draaiden ze zich om naar Geri Almodavar, Raek Harlen en enkele tientallen paleiswachters die achter hen de straat opvulden.
De moed zonk Kalan in de schoenen. Nou zijn we pas echt de klos. Damin leek echter van plan zich eruit te bluffen. Brutaal deed hij een stap naar voren.
‘Alsjeblieft! Zie je nou wel, Starros!’ verklaarde hij, grijnzend naar de soldaten die hen razendsnel omsingelden. ‘Ik zei toch dat je een Krakandarse Stroper niet langer dan een uur of twee kon afschudden. Bedankt, kapiteins. Dankzij jullie efficiënte optreden heb ik de weddenschap gewonnen. Het spijt me dat ik jullie zo heb laten schrikken, maar de opsporingspatrouilles kunnen nu naar huis. Jullie hebben vast net zo genoten van de oefening als wij.’
Almodavar liet een zuinig glimlachje zien. ‘Leuk geprobeerd, Damin.’
‘Vonden jullie het niet leuk dan?’
Almodavar keek over zijn schouder naar zijn mannen. De Krakandarse Stropers waren efficiënt. Er was vrijwel niemand meer in de straat die geen paleislivrei aanhad. De kapitein glimlachte kil. ‘We hebben ervan genoten om enkele hectaren vol marktkramen naar jullie af te moeten zoeken, nietwaar, jongens?’
‘Hoogtepunt van de hele week,’ beaamde Raek Harlen. Met een hand op het gevest van zijn zwaard kwam hij naast Almodavar staan.
Kalan fronste haar voorhoofd. Het was nooit een goed teken wanneer de kapiteins van Krakandar schouder aan schouder zo boos stonden te kijken, wanneer ze eigenlijk aan jouw kant dienden te staan.
Damin moest tot dezelfde conclusie zijn gekomen. Met een meewarige glimlach wierp hij even een blik op Kalan en Starros en keek de wachters weer aan. ‘Dan betekent dit zeker weer veertig rondjes over het oefenveld?’
Almodavar keek Raek even aan voordat hij antwoord gaf. ‘Veertig rondjes? Dan mocht je je gelukkig prijzen, jongen. Eerder vierhonderd.’
‘Vooropgesteld, natuurlijk,’ vervolgde Raek Harlen met enige mate van kwaadaardig genoegen dat Kalan ineen deed krimpen, ‘dat jullie nog leven nadat je je moeder hebt verteld waar jullie zaten.’