4 'Wat is hier aan de hand?'

In de patrouillewagen hield sergeant Dankwaerts zich met zijn eigen gedachten bezig en zij reden zwijgend langs de Strand, Chancery Lane in en naar Holborn. Op Gamages sloegen zij links Hatton Garden in en de wagen stopte voor de keurige, witte deuren van de London Diamond Club. Bond volgde zijn metgezel over het trottoir naar een prachtige deur waarop een keurig gepoetste koperen plaat was aangebracht met the house of diamonds erop gegraveerd. En daaronder: 'Rufus B. Saye, onderdirecteur voor Europa.' Sergeant Dankwaerts drukte op de bel en een knap Joods meisje opende de deur en ging hen door een hal waar een dik tapijt lag voor naar een gelambriseerde wachtkamer. 'Ik verwacht meneer Saye elk ogenblik,' zei zij onverschillig, ging de kamer uit en deed de deur achter zich dicht. De wachtkamer was luxueus ingericht en dankzij het openhaardvuur, dat in de zomer helemaal niet van pas kwam, heerste er een tropische hitte. Midden op het donkerrode tapijt stond een rozenhouten tafeltje in achttiende-eeuwse stijl en zes bijpassende leunstoelen die, naar Bond vermoedde, minstens duizend pond waard waren. Op de tafel lagen de laatste tijdschriften en verscheidene nummers van het Kimberley Diamond News. Dankwaerts ogen lichtten op toen hij ze zag en hij ging zitten en begon het juninummer in te kijken.

Aan elk van de vier muren hing een groot bloemenschilderij in een gouden lijst. Er was iets driedimensionaals aan deze schilderijen dat Bonds aandacht trok en hij liep erheen om er een aan een nadere beschouwing te onderwerpen. Het was geen schilderij, maar een gestileerd arrangement van versgesneden bloemen die achter glas waren geplaatst in een met koperkleurig fluweel gevoerde nis. De andere waren precies zo en de vier Waterfordvazen pasten precies bij elkaar.

Het was heel stil in de kamer, op het slaapverwekkende getik van de grote klok aan de muur na en het zachte gemompel van stemmen achter de deur tegenover de ingang. Er klikte iets en de deur ging een paar centimeter open; een stem met een zwaar buitenlands accent protesteerde in rad tempo: 'Maar meneer Grunspan, waarom bent u zo hard? We moeten toch allemaal ons brood verdienen. Ik zeg u dat deze prachtige steen mij tienduizend pond gekost heeft. Tienduizend! Gelooft u me niet? Maar ik zweer het. Op mijn woord van eer.' Er viel een afwijzende stilte, en de stem deed zijn laatste bod. 'Nog beter: ik wed met u om vijf pond.' Er werd gelachen. 'Willy, je bent me er toch een,' zei een stem met een Amerikaans accent. 'We zijn niet aan het dobbelen, ik wil je graag helpen, maar die steen is niet meer dan negenduizend waard en ik zal je er nog honderd meer voor geven om je eraan te laten verdienen. Ga nu maar en denk er eens over. Je krijgt in de hele straat geen beter bod.' De deur ging open en een Amerikaanse zakenman met een pince-nez en op elkaar geknepen lippen leidde een kleine Jood met een gekweld gezicht naar buiten, die een grote rode roos in zijn knoopsgat droeg. Zij keken onaangenaam verrast toen zij zagen dat er mensen in de wachtkamer zaten en terwijl hij tegen niemand in het bijzonder 'neem me niet kwalijk' mompelde, duwde de Amerikaan zijn metgezel bijna de kamer door en de hal in. De deur deed hij achter hem dicht.

Dankwaerts keek Bond aan en knipoogde. 'Dat is de hele diamanthandel in een notendop,' zei hij. 'Dat was Willy Behrens, een van de bekendste freelancemakelaars van de straat. Ik denk dat die andere de inkoper van Saye is.' Hij richtte zijn aandacht weer op zijn tijdschrift en Bond, die de opwelling onderdrukte om een sigaret op te steken, ging weer door met de 'schilderijen' bekijken. Plotseling begon de rijke, met een tapijt belegde, tikkende stilte van het vertrek te slaan als een koekoeksklok. Tegelijkertijd viel er een blok hout door het rooster in de haard, de klok aan de muur sloeg het halve uur, de deur werd opengegooid en een lange, donkere man deed snel twee stappen de kamer in en bleef staan, terwijl hij hen om de beurt scherp aankeek.

'Mijn naam is Saye,' zei hij nors. 'Wat is hier aan de hand? Wat wenst u?'

De deur achter hem stond open. Sergeant Dankwaerts stond op, liep beleefd maar vastberaden om de man heen en deed hem dicht. Toen liep hij terug naar het midden van de kamer. Ik ben sergeant Dankwaerts van de Speciale Dienst van Scotland Yard,' zei hij rustig. 'En dit,' - hij maakte een gebaar naar Bond - 'is sergeant James. Ik stel een routineonderzoek in, in verband met een paar gestolen diamanten. De assistent-hoofdcommissaris,' zei hij met fluwelen stem, 'dacht dat u ons misschien kon helpen.' 'Ja?' zei Saye. Hij keek minachtend van de een naar de ander, die onderbetaalde smerissen die de onbeschaamdheid hadden beslag te leggen op zijn tijd. 'Zeg het maar.' Terwijl sergeant Dankwaerts, op een toon die een wetsovertreder dreigend in de oren zou hebben geklonken, af en toe een klein notitieboekje raadplegend een verhaal oplas dat aan elkaar hing van termen als 'op de zestiende dezer' en 'het kwam te onzer kennis', onderwierp Bond de heer Saye openlijk aan een onderzoek, wat hem niet erger scheen te hinderen dan de toon waarop sergeant Dankwaerts zijn verhaal voorlas.

Saye was een dikke, gedrongen man die de hardheid scheen te bezitten van een stuk kwarts. Hij had een zeer vierkant gezicht, waarvan de hoekigheid nog werd geaccentueerd door kort, draadachtig, zwart haar, en brosse geknipt en zonder bakkebaardjes. Zijn wenkbrauwen waren zwart en recht, en daaronder stonden twee uiterst scherpe, zwarte ogen, die nooit afdwaalden. Hij was gladgeschoren en zijn lippen vormden een dunne en tamelijk lange rechte lijn. De vierkante kin had een diepe kloof in het midden en zijn jukbeenderen staken sterk uit. Hij was gekleed in een ruimzittend zwart kostuum, een wit overhemd en een zwarte das die bijna zo smal was als een schoenveter, op zijn plaats gehouden door een gouden dasspeld die een speer voorstelde. Zijn lange armen hingen ontspannen langs zijn lichaam en eindigden in twee zeer grote, zwartbehaarde handen, waarvan de vingers enigszins naar binnen gekromd waren. Zijn grote voeten, in dure, zwarte schoenen gestoken, zagen eruit of hij ongeveer maat zevenenveertig had. Bond kwam tot de conclusie dat hij een hard en slagvaardig man was, die een aantal harde leerscholen met vrucht had doorlopen en eruitzag alsof hij een daarvan nog bezocht. '... En dit zijn de stenen waarvoor wij ons in het bijzonder interesseren,' zei sergeant Dankwaerts ten slotte. Hij consulteerde zijn boekje weer. 'Een twintig karaats Wesselton. Twee mooie blauwwitte van elk ongeveer tien karaats. Een dertig karaats Cape Union.' Hij zweeg even. Toen keek hij uit zijn boekje op en hij keek Saye zeer indringend in zijn harde, zwarte ogen. 'Is één daarvan door uw handen gegaan, meneer Saye, of zijn ze in uw filiaal in New York geweest?' vroeg hij zacht.

'Nee,' zei Saye zacht. 'Dat zijn ze niet.' Hij liep naar de deur achter hem en deed hem open. 'Goedemiddag, heren.' Zonder zich nog iets aan hen gelegen te laten liggen, liep hij resoluut de kamer uit en ze hoorden hoe hij snel een paar trappen opliep. Er werd een deur open- en met een slag weer dichtgedaan; toen was het stil.

Sergeant Dankwaerts, deed onvervaard zijn notitieboekje in zijn vestzak, pakte zijn hoed en liep de hal door en de straat op. Bond volgde hem.

Zij stapten in de patrouillewagen en Bond gaf het adres van zijn flat in een straat die op Kings Road uitkwam. Toen de wagen wegreed, legde sergeant Dankwaerts zijn officiële gezicht af. Hij wendde zich tot Bond. Hij zag er geamuseerd uit. 'Ik heb ervan genoten,' zei hij vrolijk. 'Je ontmoet niet vaak zo'n harde noot als die vent. Hebt u gekregen wat u hebben wilde, meneer?'

Bond haalde zijn schouders op. 'Eerlijk gezegd wist ik eigenlijk niet goed wat ik wilde hebben, sergeant. Maar ik ben blij dat ik meneer Rufus B. Saye eens goed heb kunnen bekijken. Een hele kerel. Hij heeft niet veel van wat ik me van een diamanthandelaar voorstelde.'

Sergeant Dankwaerts grinnikte. 'Ik mag een boon worden als dat een diamanthandelaar is, meneer,' zei hij. 'Hoe weet je dat?'

'Toen ik die lijst verdwenen stenen oplas,' glimlachte sergeant Dankwaerts gelukkig, 'noemde ik een Yellow Premier en twee Cape Unions.' 'Ja?'

'Die bestaan helemaal niet, meneer.'